[2011/2]
Ludy Giebels
De nalatenschap van Jacob Israël de Haan
dr. ludy giebels (1941) is historica en promoveerde op de geschiedenis van de Nederlandse Zionistenbond. Zij publiceerde over de Palestijnse tijd van Jacob Israël de Haan en bezorgde de integrale tekst van de feuilletons van De Haan als correspondent in Jeruzalem voor het Algemeen Handelsblad op de dbnl-website.
Het turbulente leven van Jacob Israël de Haan mag bekend worden verondersteld: de publicatie van de homo-erotische roman Pijpelijntjes in 1904 met het daaropvolgende schandaal dat leidde tot ontslag van de schrijver als onderwijzer en als redacteur van de kinderpagina van Het Volk; de heftige geloofscrisis rond 1915, die leidde tot een terugkeer naar het jodendom; de aansluiting bij de religieuze partij van de zionistische organisatie; de emigratie naar Palestina in januari 1919; de felle kritiek op het zionisme die hij als correspondent in Jeruzalem schreef in het Algemeen Handelsblad (nu integraal op internet gepubliceerd in de Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren, dbnl); de diplomatieke activiteiten voor de antizionistische orthodoxie in Jeruzalem, verenigd in de internationale Agoedat Israel1, en ten slotte de moordaanslag op hem op 30 juni 1924 in Jeruzalem.2
Dat de afwikkeling van de nalatenschap van een dergelijk bewogen leven niet van een leien dakje ging, laat zich raden. Dit artikel gaat overigens niet over de literaire nalatenschap, die een aparte behandeling verdient, maar over de fysieke zaken: het huisraad, de papieren, de financiën.
Mysteries rond de moord
In de eerste plaats was er natuurlijk de omstandigheid van de moord. Het tuinhuisje in de Mamillastraat (vlak bij de Jaffapoort), waar De Haan sinds december 1920 had gewoond en dat hij huurde van de Arabische familie Aweidah, moest in verband met het politieonderzoek worden verzegeld. In de Palestijnse verhoudingen van die tijd was het nog niet zo eenvoudig uit te maken wie de bevoegdheid daartoe had. Was het – voor de hand liggend – de politie, die toch de daders moest opsporen, of de Nederlandse consul, die de belangenbehartiger van de Nederlandse onderdanen was? In het Palestina van de mandaattijd was nog steeds – een overblijfsel uit de Ottomaanse tijd – in enkele gevallen een bijzondere positie ingeruimd voor buitenlanders. Daarom moest op aandringen van de Nederlandse
legatie in Caïro de verzegeling door de lokale autoriteiten al na een paar dagen worden vervangen door het consulaire zegel. Zij gaf tevens opdracht papieren uit de nalatenschap van de overledene aan de politie alleen ter inzage te geven in aanwezigheid van iemand van het consulaat en geen originelen mee te geven.3 Intussen had de politie wel degelijk enige papieren met aantekeningen meegenomen, maar niet bekend is welke dat waren en of alles is teruggegeven. In het archief van De Haan bevindt zich een cahier met opschrift ‘Dit schrift met aantekeningen is aangetroffen in den zak van den overledene’.4 Maar het vervelende is dat dit schrift leeg is: blijkbaar zijn die aantekeningen eruit gescheurd. Een andere bijzonderheid is dat het donkere vlekken vertoont. De drie schoten die een eind maakten aan het leven van De Haan hadden tot groot bloedverlies geleid: volgens getuigen zou de aktetas, waarin logischerwijze het schrift zou hebben gezeten, doorweekt zijn met bloed. Pathologisch onderzoek van de vlekken geven echter geen bloed aan.5 Dit kleine feit intrigeert, gezien de mysteries rond de moord. Pas in de jaren zestig werd, dankzij een onderzoek van de Israëlische journalist Chaviv Chanaan, officieel erkend dat De Haan het slachtoffer was van een politieke moord, uitge-
voerd door een speciaal commando van de Haganah, de zionistische zelfverdedigingsorganisatie uit die tijd. 6 De dader was de 21-jarige Avraham Tehomi, die later de Haganah verliet en een der oprichters werd van de joodse terroristische organisatie Irgun. Hij emigreerde uiteindelijk, teleurgesteld in Israël, naar de vs.7 Het is overigens nog steeds niet bekend hoe ver het politieonderzoek in 1924 kwam. Al snel werd het uitbesteed aan Scotland Yard, maar de resultaten ervan zijn alsnog niet te vinden.
Er waren natuurlijk de bij een overlijden gebruikelijke afwikkelingen. De Soeurs de la Charité bijvoorbeeld zaten met zijn schone was en vroegen hoe dat moest worden geregeld. Aan hen had hij in 1922 nog een van zijn beroemde bedelacties gewijd:
Aan het einde van dit goedhartige schrijven een goed woord voor de buren. De zusters van de Charité, die hier een filiaal van Dante’s hel houden. Zij doen, zonder onderscheid van ras en geloof, iedere week mijn wasch. Ik breng en haal het waschgoed zelf in een mooi bruin handkoffertje. En ik kan verzekeren, dat er, behalve de veertien zusters, in het heele huis geen gaaf mensch is. Iedereen is daar lam, doof of blind, gebroken, gerepareerd. Alles. En wat willen nu de Zusters van de Charité? Een van de zusters is tuinman. Zij kweekt bloemen met behulp van vijf jongens, die samen zeven beenen en acht armen hebben. Deze tuinman vraagt of Hollandsche bloem- en zaadkweekers het Huis, dat gelijk alle Huizen te Jeruzalem in grooten nood verkeert, niet eens willen verheugen met bollen en zaad. Alles is goed: dahlia’s, hyacinthen, asters, anjelieren, tulpen. Kortom, alles wat geurt en geen Amsterdamsche gracht is. Het adres is: Soeurs de la Charité, tusschen het postkantoor en het Mamilla-kerkhof. Als men mij een berichtje stuurt, zal ik zorgen, dat de zending goed aankomt. Men kan het ook zenden aan mijzelven. Dan bezorg ik het in de Hel van de buren, in het mooie, bruine handkoffertje voornoemd.8
Afhandeling nalatenschap
De afhandeling van de nalatenschap werd, toen zij werd vrijgegeven, door De Haans weduwe Johanna van Maarseveen overgelaten aan dokter Wallach.9 Mosche Wallach, geboren in 1866 in Keulen en sinds 1892 woonachtig in Jeruzalem, was zijn belangrijkste vriend geweest in de Palestijnse tijd, een opvolger van die andere vaderlijke vriend: Frederik van Eeden. Wallach was directeur van het ziekenhuis Schaäre Zedek, een van de weinige plaatsen waar De Haan op het eind van zijn leven nog welkom was. Wallach was, net als hij, een belangrijk supporter van de Agoedistische kringen rond rabbijn Sonnenfeld en vertegenwoordiger van deze organisatie in Jeruzalem. De Haan was ten slotte ten offer gevallen aan zijn diplomatieke activiteiten voor deze streng orthodoxe groep, die zich niet wilde onderwerpen aan de zionistische organisatiedrang. Aan Wallach was de (waarschijnlijk) enige condoleancebrief gericht die er van zionistische zijde af kon. Norman Bentwich, de Legal Se-
cretary in het mandaatbestuur en directeur van de Rechtsschool waaraan De Haan vanaf het begin was verbonden totdat een staking van zijn studenten daaraan in 1923 een einde maakte, schreef nog op de avond van de moord een geschokte brief aan hem: ‘I have just heard of the murder of Dr Dehaan, and must write a note to you to express my horror. I have had many differences with Dr Dehaan and in some things I thought him wrong, but I realised that he was doing what he thought to be right. […] Your congregation will lose a valued councillor.’10
Er waren meer zionisten in Jeruzalem die die meest opmerkelijke en in het oog springende eigenschap van De Haan, zijn onverbiddelijke oprechtheid, waardeerden en als een reden voor zijn niet altijd fijnzinnige strijdmethoden hanteerden. Aan de andere kant van het spectrum stond iemand als Colonel Frederick Kisch, die als hoofd van het Political Department van de zionistische organisatie in Jeruzalem veel van De Haans demarches had moeten riposteren. Kisch in het bijzonder was gebeten op de dichter (‘One cannot speak sufficiently ill of De Haan’11) en nam het de Nederlands consul en prominent zionist Jacobus Kann kwalijk dat hij op de begrafenis de vermoorde ‘a great Jew’ noemde.12 Zoals hij zich ook opwond over het rouwtelegram dat de Engelse regering naar de nabestaanden stuurde.13 De wonden die De Haan in de zionistische beweging sloeg zouden bijna 25 jaar na dato nog rauw blijken: de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiger in de nieuwe staat Israël, Johan Nederbragt, kreeg bij zijn eerste audiëntie in 1949 van president Weizmann te horen dat alle Nederlandse joden in het land in aanzien stonden en succesvol waren, met één uitzondering. De naam werd niet genoemd, maar volgens Nederbragt was Jacob Israël de Haan bedoeld.14
Inventarissen
Wallach heeft dan ook de inventarissen opgesteld van de boedel van de overledene en gehandeld naar aanwijzingen van Johanna.15 Zij wilde alles van haar man overgestuurd krijgen behalve de grote meubelstukken. Wallach en Abraham Goldsmit, directeur van een jongensweeshuis – een ander warm tehuis voor de overledene – mochten een aandenken aan hun vriend uitzoeken. De inventarissen geven de neerslag van een sober bestaan. Het meubilair bestond uit een wit ijzeren bed, een schrijftafel, een sofa, vier stoelen en een vijftal kasten waarvan één boekenkast. Extra fleur gaven onder andere Damascener vazen, schalen en een koperen vaas van de vermaarde joodse werkplaats in Jeruzalem Bezalel (nu wellicht collectors items), een groen wandtapijt en nog een oud kelimtapijt op de vloer. Er waren verder veel gordijnen, misschien om wat Hollandse huiselijkheid in de woning te brengen? Of om de waarschijnlijk dunne muren te isoleren tegen kou en warmte?16 In de
garderobe waren onder andere zes pakken te vinden en maar liefst vijf brillen. Ook de van foto bekende kefiya, de Arabische hoofddracht, alsmede een zijden en linnen abaya werden geregistreerd.
Het boekenbezit werd min of meer gespecificeerd. Volgens de inventaris bezat de overledene ongeveer 192 boeken en rond 40 brochures. De specificatie klopt echter niet helemaal met dit getal. In een ander document worden geteld 98 Nederlandse boeken, 26 werken van De Haan zelf en verder: 44 Engelse, 17 Franse, 21 Duitse, 18 Hebreeuwse en 3 Arabische boeken. Alleen van de Hebreeuwse boeken stelde Wallach een lijstje met titels op. Het waren bijna uitsluitend gebedenboeken. De drie Arabische boeken zullen wellicht leerboeken zijn geweest. We weten overigens dat De Haan in 1920 een aantal boeken uit zijn in Amsterdam achtergelaten bibliotheek heeft laten opsturen als steun voor de colleges aan de Rechtsschool die net was ingesteld door het mandaatbestuur en waaraan hij de onjuiste maar onder zijn orthodoxe fans zo geliefde titel ‘professor’ ontleende.17 Jammer genoeg zijn de overige titels maar voor een zeer klein deel te achterhalen. Hoewel het boekenbezit van De Haan in drie tranches is geveild, zijn slechts in één catalogus titels te achterhalen die duidelijk uit zijn nalatenschap komen. In de veilingcatalogus van Burgersdijk & Niermans van 1930 staan werken die onmiskenbaar door De Haan zijn gebruikt voor zijn Jeruzalemse colleges, zoals A. Strachey Buckmill a. Utidjian, The imperial ottoman penal code (1913), Der türktsche Strafgesetzbuch (1912) en F.M. Goadby, Commentary on Egyptian criminal law (1911).18 Het Palestijnse recht was onder het mandaat (en trouwens ook daarna) nog sterk beïnvloed door het Ottomaanse en in mindere mate het Egyptische recht. Er stond nog een ander opmerkelijk werk bij: D. Tidhar, Crimes19 a. criminals in Palestine (Hebrew text). Hierover later meer.
Uitstaande leningen
Alvorens in te gaan op de vraag wat er allemaal met deze realia is gebeurd, resten nog de financiële aspecten in de nalatenschap. Deze waren nogal verrassend en hebben aanleiding gegeven tot de meeste beslommeringen. Het batig saldo op De Haans rekening bij de Anglo-Palestine Bank blijkt te zijn geweest £Eg 105 (Egyptische ponden), in toenmalige guldens omgerekend ongeveer f 1100. Daarvan moest overigens maar liefst £Eg 30 à £Eg 40 worden afgetrokken voor kosten die het consulaat had gemaakt aan schrijfloon, reisgeld, onkosten voor emballage van de boedel, etc. Het is geen riant bedrag (we weten echter niet of De Haan elders nog rekeningen had lopen, bijvoorbeeld in Nederland), maar het wijst ook niet op de zwarte armoede waarmee hij in de laatste jaren graag koketteerde. Annie Landau, directrice van de Evalina de Rothschild meisjesschool in Jeruzalem, getuigt daarvan: ‘He would come in, not very often either, and ask if he might have a cup of tea and a biscuit as he at time went without food all day in order as he told us, to make it possible for him to stay in Palestine, even if his opponents succeeded in taking from him every means of earning a livelihood.’20 Zeker is dat het Algemeen Handelsblad steeds minder feuilletons van hem plaatste. En, hoewel hij een vast salaris kreeg, lijkt het waarschijnlijk dat het contract met de krant binnen afzienbare tijd zou zijn beëindigd. Dat lag niet alleen aan de druk die van zionistische zijde op de redactie werd uitgeoefend om De Haan te muilkorven. De feuilletons van de correspondent in Jeruzalem hadden ook wel veel van hun frisheid verloren. Hoewel er in het laatste jaar zeker nog juweeltjes in voorkwamen, werden ze steeds meer over-
heerst door een zure toon met steeds maar weer diezelfde, onderhand monomaan aandoende, persoonlijke beschuldigingen naar dezelfde zionistische functionarissen. En natuurlijk waren de inkomsten van het lectoraat van de Rechtsschool vanaf 1923 weggevallen. Zijn politieke activiteiten hadden geleid tot een staking van de joodse studenten en uiteindelijk ontslag. Aan de creditzijde stond dan weer dat De Haan een aantal nieuwe bladen had aangeschreven om er zijn bijdragen kwijt te kunnen en dat het merendeel daarop positief had gereageerd.21
Toch is het opmerkelijk dat tussen de paperassen twee leningen aan derden werden aangetroffen voor niet onaanzienlijke bedragen. De eerste was er een voor £Eg 450 aan Abdoel Salaäm Aweidah, zijn huisheer in de Mamillastraat, de tweede voor £Eg 30 of £Eg 300 aan de joodse politieagent David Tidhar.22 Dat waren flinke bedragen voor een in de nabije toekomst armlastig man. Het kostte veel moeite om beide leningen terugbetaald te krijgen. Alle eer komt de consulaten Jaffa/Tel Aviv en Jeruzalem toe dat de bedragen ook daadwerkelijk zijn geïnd. In de eerste plaats waren de schuldenaren niet erg bereidwillig, in de tweede plaats waren de ondersteunende documenten juridisch van twijfelachtige waarde. Het consulaat Jaffa werd overigens ingeschakeld, omdat de Jeruzalemse consul Jacobus Kann korte tijd na de dood van De Haan op verlof naar Nederland ging. Zijn vervanger Eisenstadt beheerste geen Nederlands en moest daarom voor deze twee brisante kwesties nauw contact onderhouden met de functionaris in Jaffa, de Nederlander Siegfried Hoofiën.
De £Eg 450 waren in twee delen al in respectievelijk juli en september 1922 geleend aan Abdoel Salaäm. Maar waarom en waarvoor? Abdoel Salaäm Aweidah bezat met zijn broer Hassan een stalhouderij, later garage, aan de Mamillastraat vlak bij de Jaffapoort. Hij was tevens agent en kwartiermaker voor emir Abdoellah van Transjordanië. Dat wil zeggen dat hij, als de emir en zijn gevolg Jeruzalem bezochten, zorgde voor paarden, rijtuigen en logies. Hij lijkt alleszins een man in bonus te zijn geweest met een comfortabel bezit aan onroerend goed, maar dat was misschien niet genoeg. In een rurale maatschappij als Palestina hadden welgestelden vaak gebrek aan liquide middelen en in dit geval kan het werk voor de emir een extra complicerende factor zijn geweest: Abdoellah was een notoir verkwister, die vaak in betalingsmoeilijkheden zat. Waarschijnlijk had de familie Aweidah in deze tijd extra behoefte aan baar geld, omdat de jongste spruit Adil in augustus 1922 naar Europa reisde om techniek te studeren.23
Hoe het ook zij: Abdoel Salaäm was in 1924 niet van zins het geld terug te betalen. Hij beweerde dat de lening verrekend zou worden met de huur, maar kon daarvoor geen bewijzen overleggen. Dat was op zijn minst verdacht, omdat De Haan bepaald geen naïeveling was in financiële zaken. Verdere aanmaningen waren vergeefs en pas in januari 1927 werd er via een gerechtelijk vonnis beslag gelegd op onroerend goed in zijn eigendom, bestaande uit twee verdiepingen voor bewoning, vijf winkels en een tuin aan de Mamillastraat, als onderpand van de schuld.24
Hierop rustte een hypotheek van £Eg 2000. Het totaal werd geschat op £Eg 5000, maar er daagde geen koper op, totdat Kann het geheel in april voor £Eg 3000 aankocht. Gerechtelijke procedures stapelden zich verder op en waarschijnlijk via smeergeld voor Arabische rechters werd de aankoop van Kann bij vonnis ongedaan gemaakt. Hoewel in het voorjaar van 1928 de schuld van Aweidah aan de erven De Haan blijkbaar was voldaan, kreeg het muisje nog een lange staart, omdat Kann (tevergeefs) schadevergoeding van het Palestijnse bestuur eiste. Kanns kwalificatie van de Aweidah’s als een familie van dubieuze faam, is niet alleen terug te voeren op zijn eigen vervelende ervaringen. Zeker is dat een Arabische familie in het Palestina van die dagen met heimwee terugdacht aan de juridische praktijk uit de Ottomaanse tijd, toen er nog gewoon geritseld kon worden. De Haan was daar ook niet vies van. Toen hij het tuinhuisje van zijn vrienden met hun instemming in 1920 wilde betrekken, woonde er een vrouw die volgens de nieuwe Engelse orde huurbescherming had. Lees in de woorden van de chroniqueur hoe dit probleem werd opgelost:
Er gebeuren wonderlijke dingen in de Eeuwigheid. Alles dit lijkt zoo klein: een héél mooi tuinhuisje, eene Grieksche dame, die haar woord niet houdt. Abdul Salaäm, Hassan en ik. Waarom komt de Grieksche dame juist thuis op dit oogenblik, dat wij voor het huisje staan. En wij meten het met verbeten blikken? Dat weten wij niet. Dat weet
de Eeuwigheid. Er is geen plan. Er is geen bezinning. Ik heb haar nooit gezien. Ik vraag haar of ik het huisje niet eens zien mag? Ja. Zij neemt den sleutel uit haar taschje. Het slot hapert. Ik help haar. Maar zij krijgt den sleutel niet terug. Zonder plan, zonder overleg, heb ik Hassan den sleutel gegeven. Doe ik? Word ik gedaan? Het is alles klein: een juffrouw, een sleutel, een huis. En ik verzeker de juffrouw, dat zij den sleutel niet terugkrijgt. Zij is in het mooie tuinhuisje van mijne vrienden krachtens een ongeoorloofd contract van onderhuur, dat trouwens sinds drie maanden is geëindigd ook. Wij zullen het mooie huisje dus nu sluiten. Zij kan hare meubels morgen laten weghalen. Zoo niet: dan worden ze in den tuin gezet. Was de Grieksche juffrouw nu maar een jurist geweest, dan zou zij ons wel hebben gesommeerd het huisje te verlaten en haar weder den sleutel terug te geven. Maar daar de Grieksche juffrouw eenvoudig een Grieksche juffrouw is, wordt zij sentimenteel. ‘Mijnheer’ zegt zij: ‘bent u een Europeaan?’ ‘Neen, juffrouw’ zeg ik: ‘een Griek’. Zij zucht. Zij is vijftig jaar. En zij zegt: ‘het is leelijk van u, een jong, onbeschermd meisje zoo te behandelen’. Dan gaat zij.25
Lening aan Tidhar
Maar het meest bizarre item in de nalatenschap was de tweede schuldbekentenis. Zij berustte op een klein, beschadigd vodje papier, gedateerd 7 juni 1924 waarin David Tidhar beloofde een verder niet gespecificeerde schuld in de loop van de week volledig te voldoen. De 27-jarige Tidhar was een joodse politie-inspecteur in
Jeruzalem. Later opende hij een detectivebureau in Tel Aviv en hij kreeg een zekere faam als co-auteur van 28 Hebreeuwse thrillerverhalen (waarin hijzelf als de hoofdfiguur fungeerde) en een 19-delige biografisch woordenboek van pioniers en stichters in Israël, dat vanaf 1947 werd gepubliceerd.26 De eerste stap in deze mooie carrière werd dus mede gefinancierd door De Haan.
De consulaire ambtenaar kreeg opdracht Tidhar te melden dat de schuld was geboekstaafd, verder niet in bijzonderheden te treden en af te wachten wat de reactie was. Dat bleek een goede tactiek. Geschrokken stuurde de politieman een brief waarin de saillante bijzonderheden van de lening en haar vervolg uit de doeken werden gedaan.27 Het zou gaan om £Eg 30 (of £Eg 300, zie boven) door De Haan in januari 1924 geleend aan Tidhar. De brief meldt dat het geld diende voor de publicatie van zijn boek Misdaad en misdadigers in Israël (het is niet duidelijk of het hier ging om de oorspronkelijke Hebreeuwse uitgave of de Engelse vertaling uit 1924)28 en zou eind april worden terugbetaald. Omdat het mandaatbestuur geen toestemming voor de publicatie gaf, ging deze niet door. Twee dagen voor de moord, dus op 28 juni 1924, arrangeerde De Haan een gesprek met Tidhar en nam daarbij een getuige mee. Hij deelde mee dat hij onmiddellijke terugbetaling wilde, maar stemde uiteindelijk in met maandelijkse termijnen van £Eg 5. Daarmee was de kous nog niet af: de dag erop kwam De Haan op deze regeling terug met de mededeling dat er iemand was die de schuldbekentenis wilde kopen. Tidhar stemde daarmee in volgens eigen zeggen, maar hij zat na de moord in een lastig parket: als het document intussen als een ouderwetse wissel de markt was opgegaan, was het natuurlijk een genante zaak dat hij uitgerekend van de gehate paria De Haan geld had geleend.
Er zijn nog meer intrigerende aspecten aan deze zaak. Ten eerste het tijdstip van deze lening, januari 1924, toen geldgebrek binnen afzienbare tijd voor De Haan wel degelijk dreigde. Ten tweede de ontvanger en het doel. Wat het laatste betreft: De Haan was altijd al geïntrigeerd door misdaden en ziekelijke misdadigers. Had hij schik in deze jonge politieman, bovendien een schrijver als hijzelf? Was Tidhar wellicht het ‘alleraardigst Joodsch diendertje’ dat hem een hart onder de riem had gestoken, toen hij in mei 1923 de boodschap van De Zwarte Hand had ontvangen dat hij ‘als een hond’ zou worden neergeschoten, als hij de 24ste het land niet had verlaten?29 Tidhar was mogelijk voor hem ook een informant. De man stond bekend om zijn bereidheid allerlei informatie uit te wisselen of wellicht te verkopen en rapporteerde onder meer aan de zionistische organisatie over communistische sympathieën in de linkse bewegingen in Palestina. Aan de andere kant was hij ook zeker een zionist en als zodanig tegenstander van De Haans politiek. Sterker nog, en dat voegt nog meer toe aan het raadsel, hij zou naar eigen zeggen een niet onbelangrijke rol gaan spelen in de moord, een dag later. Hij had op die fatale avond het commando over het politiebureau nabij het ziekenhuis Schaäre Zedek, waar de schoten zouden vallen. Hij wist van de moord en zorgde ervoor dat er geen Arabische politieagenten in de buurt van het ziekenhuis waren, opdat
de moordenaars gemakkelijker konden ontsnappen.30 Het is een scenario voor een goede detectiveroman: een politiefunctionaris die twee belangen had bij een moord, financiën en reputatieschade.
Johanna de Haan-van Maarseveen
Blijkbaar heeft Johanna van Maarseveen er niet aan gedacht zelf naar Jeruzalem te reizen om te zien hoe haar man daar had geleefd en zijn spullen mee te nemen naar Nederland. Zij was zeer verbitterd over de vreselijke afloop van het Palestijnse avontuur en heeft geprobeerd haar man te overreden om terug te komen. Maar hij wilde juist dat zij zich bij hem zou voegen. Daar was wel een voorwaarde aan verbonden: bekering tot het jodendom. Dat kon zij echter in al haar eerlijkheid en agnosticisme niet opbrengen. De brief waarin zij dat meedeelde heeft hem overigens nooit bereikt. Hij werd in zijn postbus aangetroffen na de moord.31
In december 1924 werd de nalatenschap, die onder de trouwe zorg van dokter Wallach lag opgeslagen in het ziekenhuis Schaäre Zedek, vrijgegeven. In het voorjaar van 1925 werd zij naar Nederland verscheept door de Nederlandse zionist H.I. Kisch, die toen Palestina bezocht.32 Johanna van Maarseveen heeft het boekenbezit van haar man, zoals gezegd, in drie tranches geveild. Er zou een veiling zijn geweest in 1925 – vermoedelijk het grootste deel – maar die is niet te traceren. Van de
twee andere in 1930 en 1946 zijn er catalogussen, maar zoals boven al vermeld is slechts bij Burgersdijk een zweem van herkenning te vinden. Als laatste van dat lijstje zien we het opmerkelijke werk: ‘Tidhars Crimes a. criminals in Palestine (Hebrew text) ±1921’.33 Waar het kwestieuze boek is gebleven weten we niet.
Wat er is gebeurd met de pakken, brillen, Damascener vazen en al die andere overblijfselen uit dit vooral tragische leven? We weten het niet helemaal. De boeken werden dus waarschijnlijk voor het grootste deel geveild, maar dan bleven nog over de archivalia. Het is opnieuw een ironie in leven en dood van De Haan dat Johanna David Koker als literair executeur en beheerder van zijn papieren aanwees. David Koker, geboren in 1921, was zoals De Haan een joodse dichter met grote literaire ambities. Hij was bovendien ook een vurig zionist van de radicale richting. Een van de slogans van de jonge radicale Nederlandse zionisten eind jaren dertig was: ‘De vlaggen van het galoet [=de diaspora] zijn niet onze vlaggen’, een kreet die de leden van de bezadigde Nederlandse Zionistenbond pijnlijk in de oren klonk in een tijd waarin vaderlandsliefde van joden in bepaalde kringen überhaupt in twijfel werd getrokken. Maar desondanks raakte ook David in de ban van de vermoorde dichter. Hij gaf nog in 1941 een bloemlezing uit de Handelsbladfeuilletons uit, Brieven uit Jeruzalem. David Koker is echter weggevoerd en kwam in een concentratiekamp om.34 Vanuit kamp Vught vroeg Koker zijn vriend Karel van het Reve om contact met Johanna te zoeken en die heeft dat gedaan. Omdat haar gezondheid toen al slecht was, heeft zij alvast de auteursrechten aan Van het Reve overgedragen met de bedoeling dat hij ze later aan Koker zou doorgeven. Van het Reve heeft op zijn beurt, toen hij wist dat zijn vriend was vermoord en menende ‘in de geest van David te handelen’ het archief overgedragen aan de Bibliotheca Rosenthaliana, waar het nu nog berust.35
Hoewel De Haan volgens getuigen in de laatste fase van zijn leven zijn destructieve neigingen op zijn archief heeft botgevierd en veel brieven heeft versnipperd, is er nog genoeg interessants overgebleven. Met name de vele cahiers met aantekeningen over literatuur uit zijn studietijd rechten en de collegedictaten voor de Rechtsschool in Jeruzalem zijn van grote waarde voor de kennis van zijn persoon. Node missen we overigens de dozen met foto’s die blijkens de inventaris van Wallach nog over waren. Wat hadden we graag een portret gezien van Adil Effendi en zijn broer Abdoel Salaäm, van de jongens en meisjes van de zo warm beschreven weeshuizen en in het bijzonder het weesje Samoecha, dat door haar vader in Schaäre Zedek was gedropt en voor wie De Haan een koe bij elkaar bedelde, opdat de melk daarvan in haar onderhoud zou voorzien. We weten uit de feuilletons dat hij zijn kleine protegés graag meenam naar een fotograaf. Een en ander is ook uit het archief afgedwaald: Wim Simons, De Haanliefhebber en mede-uitgever van De Beuk, had documenten en foto’s in zijn bezit, zoals de bekende foto van De Haan te paard, waarschijnlijk zijn lievelingspaardje Schû-hada wiens naam was ontleend aan de tijd dat hij nog geen woord Arabisch kende en op alles vroeg: schû-hada, ‘wat
is dat?’16 Ook het Palestijnse paspoort was in zijn bezit. Dit alles is na Simons’ dood geveild en in handen gekomen van particulieren.
Er is natuurlijk nog altijd hoop dat resten uit de materiële nalatenschap opduiken (zo werd er onlangs een tafel aangeboden die De Haan bij zijn afscheid zou hebben geschonken aan zijn huishoudster en nu in het Letterkundig Museum berust) en dat nieuwe documenten meer uitsluitsel geven over dit leven, dat in veel opzichten nog steeds raadselachtig is.
- 1
- De Agoedat Israel was de internationale organisatie van orthodoxe joden voor wie naleving van alle Mozaïsche wetten imperatief was. Zij was in Kattowitz opgericht in 1912 en probeerde in navolging van de Zionistische Wereldorganisatie in Palestina haar eigen koloniën te stichten.
- 2
- Voor de Palestijnse jaren van De Haan zie Ludy Giebels, ‘Een driehoeksverhouding in Amman: de ontmoetingen van Frederick Kisch en Jacob Israël de Haan met Hoessein, koning van de Hedjaz, in januari 1924’. In: Studia Rosenthaliana xiii (1979), p. 194-219;id., ‘Jacob Israël de Haan in Palestina’ i-iii. In: Studia Rosenthalianaxiv (1980), p. 44-78; xv (1981), p. 111-142 en 188-233; en id., Inleiding in Jacob Israël de Haan. Correspondent in Palestina 1919-1924. Ingeleid en geannoteerd door Ludy Giebels (1981).
- 3
- Voor de behandeling van de nalatenschap zie Nationaal Archief Den Haag (nah) Consulaat Jaffa/Tel Aviv inv.nrs 2 en 3; Ministerie van Buitenlandse Zaken: B-dossiers, 1871-1940, 2.05.38, inv.nr 1434. inv.nr 578.
- 4
- Inv.nr. 89.
- 5
- Inv.nr 89; zie Ludy Giebels, Inventaris van het archief Jacob Israël de Haan in de Bibliotheca Rosenthaliana, Universiteit van Amsterdam (1994); zie voor de nalatenschap ook de inleiding.
- 6
- Zie Ha’aretz 21 en 24 febr. 1960 (Hebr.).
- 7
- Zie voor hem Wikipedta. In Jaap Meijer, De zoon van een gazzen. Het leven van Jacob Israël de Haan 1881-1924 (Amsterdam 1967), p. 329-332 een verslag, onder pseudoniem, van de moord. Tehomi heeft in de jaren negentig nog een interview gegeven over zijn aandeel in de moord, dat is opgenomen in de documentaire van Emile Fallaux, Het eind dat niemand keren kan (1991).
- 8
- ‘Na den verjaardag’. In: Algemeen Handelsblad 24 nov. 1922 A., p. 17. Gedat. Jeruzalem 10 nov. (internet, Digitale Bibliotheek Nederlandse Letteren [dbnl]).
- 9
- Johanna van Maarseveen aan Mosche Wallach 12 sept. i924(cza [Central Zioniost Archives] archief Wallach doos 17).
- 10
- Norman Bentwich aan Mosche Wallach (cza id).
- 11
- Frederick Kisch aan Leonard Stein 19-5 1924 (cza Z4/1445 viii).
- 12
- Frederick Kisch dagboek, manuscript (cza S25/583). Hierin meer over De Haan dan in de in 1938 gepubliceerde versie Palesttne diary.
- 13
- Frederick Kisch aan Chaim Weizmann, president van de Zionist World Organisation 9 juli 1924 (Weizmann Archives Rechoboth).
- 14
- Johan Nederbragt, Jeruzalem, indien ik u vergete… (1953). Mededeling André Roosen.
- 15
- De lijsten en kopieën ervan in cza, archief Wallach doos 17, en nah archief consulaat Jaffa/Tel Aviv inv.nr. 11. Zij zijn afgedrukt in Ludy Giebels, Inventaris van het archief Jacob Israël de Haan, 37-41.
- 16
- In het feuilleton ‘Dat kleine witte huisje’, 18 nov. 1920 A., p. 6. Gedat. Jeruzalem 28 okt. (internet dbnl) vertelt De Haan hoe hij het witte tuinhuisje betrekt en hoe hij winkelt voor de inrichting.
- 17
- De Haan aan [Juda Vleeschhouwer] 16 maart 1920. Center for Research on Dutch Jewry Jeruzalem Dr. Jacob Israël de Haan (doos I.O.a.). Van Hamel, Simons, Fruins wetboeken, van Aletrino criminele antropologie, van De Roos criminele etiologie; ook de aantekenschriften die hij in Nederland had achtergelaten moeten toen zijn verzonden. Zij zijn terug te vinden in het archief in de Rosenthaliana.
- 18
- Catalogus veiling van 17-26 nov. 1930, p. 61.
- 19
- Dit moet zijn ‘crime’: mededeling van Chawa Dinner in Jeruzalem, die mij ook aanvullende informatie over Tidhar gaf.
- 20
- Annie Landau aan Ronald Storrs, gouverneur van Jeruzalem, 18 nov. 1924 (Storrs Papers, Pembroke College Cambridge).
- 21
- Zie Archief De Haan inv.nr. 73. Zo werden in 1924 nog zes artikelen gepubliceerd in De Amsterdammer, 7 in Het Vaderland en 1 in De Vrouw en haar Huis. Wellicht nog meer in Indische bladen.
- 22
- Voor beide leningen zie nah archief consulaat Jaffa/Tel Aviv. inv.nr 2; het archief van het consulaat Jeruzalem uit deze tijd is verloren gegaan, maar een transcriptie van de correspondentie tussen Eisenstadt en Tidhar zat daarin en is in mijn bezit. Hierin wordt een bedrag van £Eg 300 genoemd, maar dat kan een fout zijn geweest: in het archief van Wallach (cza doos 17) is een aanwijzing dat het ging om £Eg 30 en dit lijkt, gezien het doel van de lening en de financiële draagkracht van De Haan, plausibeler.
- 23
- De mooie, luie Adil, die zo’n belangrijke maar tegenstrijdige rol speelde als ‘Adil effendi’ in De Haans kwatrijnen en feuilletons, is een hoofdstuk apart in zijn leven, waarover ik in een ander artikel over De Haans Arabische betrekkingen meer zal vertellen.
- 24
- nah archief ministerie van Buitenlandse Zaken: Adossiers, 1815-1940, 2.05.03 Belangenbehartiging van Nederlanders in het buitenland, inv.nr 1629.
- 25
- ‘In de nieuwe woning’, Algemeen Handelsblad 15 jan. 1921 O., p. 5-6. Gedat. Jeruzalem 24 dec. (internet dbnl).
- 26
- Who’s who Israel (1952); Jewish Virtual Library (internet); hier ook zijn Encyclopedia of the founders and builders of Israel (Hebr.).
- 27
- De brief van Tidhar zat in het archief van het consulaat Jeruzalem (zie noot 22), David Tidhar aan M. Eisenstadt 31 aug. 1924. Waarschijnlijk was de brief van Tidhar in het Hebreeuws.
- 28
- Hotevim we-hata im he-Erez Yisrael (1924), waarvan de Engelse vertaling van de hand van Julian L. Meltzer in hetzelfde jaar uitkwam. Dat zou ook het verbod van het mandaatbestuur kunnen verklaren: misschien was de Hebreeuwse versie aan de aandacht van de autoriteiten ontsnapt.
- 29
- Zie het feuilleton ‘25’ in Algemeen Handelsblad 13 juni 1923 A., p. 13. Gedat. Jeruzalem 25 mei (internet dbnl).
- 30
- Yakov M. Rabkin, In naam van de Thora. De gesduedenis van de antizionistische joden (2006), p. 169, 205. Tidhar gaf zijn verklaring in een radio-interview. In zijn memoires geeft hij een andere versie (mededeling Chawa Dinner, Jeruzalem).
- 31
- Voor haar bitterheid, zie haar brief aan Siegfried van Vriesland 23 juli 1924 (cza Archief Van Vriesland A114 inv.nr. 136); de brief aan De Haan van 13 juni 1924 in Archief De Haan inv.nr. 5
- 32
- Mededeling van wijlen prof. mr. Isaak Kisch, diens zoon.
- 33
- Het jaartal moet een vergissing zijn, omdat de Hebreeuwse versie in 1924 uit kwam.
- 34
- Zie voor hem Wikipedia.
- 35
- Ludy Giebels, Inventaris, inleiding, 14.
- 16
- ‘Wij rijden uit’, 25 maart 1920 A., p. 9-10 Gedat. Jeruzalem februari (internet dbnl).