Over dit hoofdstuk/artikel

L. Voskuil-Haspers

brief van L. Voskuil-Haspers


6 september 2011


Over dit hoofdstuk/artikel

Wieneke ’t Hoen

over Louis Couperus

over Selly de Jong


Over dit hoofdstuk/artikel

Marco Daane

over Richard Minne


Richard Minne


1
Een sterk onvolledig overzicht van dit oeuvre verscheen als Verzameld werk (ed. Y. T’Sjoen, Amsterdam 2006).
2
‘Hoveniersgedichten i.’ In: In den zoeten inval (Brussel 1927), p. 17.
3
Joos Florquin, Ten huize van… Ontmoetingen met Vlaamse kunstenaars en andere vooraanstaanden. Tweede reeks (Leuven 1964), p. 31.
4
Frans Buyens, ‘Een Uurtje met Richard Minne. Voorgedragen als laureaat voor den Driejaarlijkschen Staatsprijs voor Proza.’ In: Het Masker. Blad voor Toneel, Letteren, Kunst en Film 2 (1946) 26 (15 maart).
5
Idem.
6
Idem.
7
Levende schrijvers, Radio Brussel, 28 augustus 1956. (Heruitgezonden in de reeks ‘Stemmen van weleer’, in: Driespraak, vrt Radio 3, 30 januari 1996. Woordarchief vrt-radio, Brussel, nr. P-P 302.)
8
Florquin, Ten huize van… (1964), p. 31.
9
Idem.
10
Brief van Blanche Rowland aan Geert van Oorschot, 7 augustus 1978. Coll. J. Clayssens, Gent.
11
Gesprek met de heer en mevrouw J. Clayssens, Gent, 29 februari 2000.
12
E-mail van Stefan Van den Bossche aan Willy Goethals, 13 november 2009.
13
Persoonlijke inlichtingen van Willy Goethals aan de auteur.
14
Zie noot 12.
15
Ongedateerde brief [eind oktober 1929] aan Raymond Herreman. Coll. Letterenhuis Antwerpen, m6 5 6 / b, nr. 88832/145. Ook in: Richard Minne, Wolfijzers en schietgeweren (Brussel/Rotterdam 1942), p. 52.
16
Uit een ongedateerde brief [1926] aan Raymond Herreman. In: Richard Minne, Wolfijzers en schietgeweren (Brussel/Rotterdam 1942), p. 51.
17
Brief van Richard Minne aan Raymond Herreman, 7/10 augustus 1941. Coll. Letterenhuis Antwerpen, m6 5 6 / b, nr. 88831/84-83-82 [fragment van 7 augustus].
18
E-mail aan de auteur, 20 augustus 2011.
19
Idem.
20
‘Kantteekeningen bij het werk van Charles René Callewaert.’ In: Kunst. Maandblad voor oude en jonge kunst 1 (1930) 3, p. 57-68.
21
Maurice Roelants, ‘Simultaan séance.’ In: Elseviers Weekblad, 4 april 1964.
22
Buyens, Het Masker, 15 maart 1946.
23
‘Kantteekeningen bij het werk van Charles René Callewaert’, 1930.

Over dit hoofdstuk/artikel

Lennard van Rij

over J.A. Dèr Mouw

over Victor E. van Vriesland

over Martinus Nijhoff


Herman Hana


1
Jaap Meijer, Victor van Vriesland als zionist (Heemstede 1976). p. 59-60.
2
Victor van Vriesland aan Dèr Mouw, in een brief d.d. 11 augustus 1913. Collectie Letterkundig Museum in Den Haag.
3
Behalve deze geliefden maakt Victor nog melding van een andere vriendin: Rika Reeser. Haar rol zal ik in dit essay buiten beschouwing laten.
4
In het matrikelboek van het gymnasium vinden we de volgende typering: ‘Een leerling die met veel belangstelling voor de litteratuur, vrij algemeen ontwikkeld, zich veel te weinig inspant voor eigenlijke studie.’
5
Victor E. van Vriesland, Herinnering en verteld aan Alfred Kossmann (Amsterdam 1969), p. 38 (in het vervolg: Kossmann). Uit het matrikelboek blijkt dat Victor tussen 1 september 1911 en 16 december 1911 officieel in de vijfde klas heeft gezeten. Gegevens Haags Gemeentearchief.
6
Zie het matrikelboek.
7
In oktober 1910 werd dit bedrijf een N.V. die zich vestigde aan de Lange Voorhout 9. Gegevens Haags Gemeentearchief.
8
Het ‘Overzicht van de stand der kennis’ van het gymnasium vermeldt voor het cursusjaar 1910-1911 de namen van Nijhoff en Wery [sic]. Van Vriesland is onder ‘toehoorders’ ingeschreven. Gegevens Haags Gemeentearchief.
9
Dat Nijhoff zich daarvoor al interesseerde voor literatuur, blijkt uit het feit dat hij op 22 oktober 1910 een gedicht publiceerde in het gymnasiastenblaadje Rostra Gymnasiorum. Zie: Martinus Nijhoff, Verzamelde gedichten. Tekstverzorging W.J. van de Akker en G.J. Dorleijn (Amsterdam 2001), p. 425 (in het vervolg: VG).
10
Kossmann p. 22; klassenfoto uit 1910 in het gemeentearchief Den Haag.
11
Kossmann, p. 22.
12
Kossmann, p. 23.
13
Ibidem.
14
Ibidem.
15
Kossmann, p. 25.
16
Ibidem.
17
Kossmann, p. 45.
18
Collectie Letterkundig Museum te Den Haag.
19
Zie G.J. Dorleijn, ‘Pierrot Pom en Harlekijn Vic. De literaire vriendschap van M. Nijhoff en Victor E. Van Vriesland’. In: NRC Handelsblad 12-5-1989, p. 1-3. Thomas Vaessens, Circus Dubio & Schroom (Amsterdam 1998), p. 168.
20
Victors gedateerde correspondentie vanaf dat adres vond plaats tussen februari 1911 en april 1912. Zie Jaap Meijer, Victor van Vriesland als zionist. Nijhoff woonde in die jaren op de Van Lennepweg 26. (Gegevens Haags Bevolkingsregister.)
21
Dorleijn 1989.
22
Brief van Nijhoff, d.d. 24 november 1917.
23
De kwestie wordt besproken in een brief van Victor aan Dèr Mouw, d.d. 17 augustus 1914.
24
Tot 1918 was Alida Seijn heilsoldate, daarna bekeerde zij zich tot het katholicisme. Zie o.m. Marja Pruis, De Nijhoffs, of de gevolgen van een huwelijk (Amsterdam 1999).
25
Kossmann, p. 23.
26
Collectie Letterkundig Museum te Den Haag.
27
Brief van Victor aan Dèr Mouw, afgestempeld op 14 augustus 1913.
28
Zie Nijhoffs Verzamelde werken ii (Amsterdam 1982), p. 590 en p. 152; zie Van Vriesland Onderzoek en vertoog (Amsterdam 1958), p. 264.
29
Kossmann, p. 27.
30
Kossmann, p. 23.
31
De gehele tekst is terug te vinden op www.bmlisieux.com/archives/coeuranu.htm.
32
Kossmann, p. 19.
33
Brief door Letterkundig Museum gedateerd in 1912.
34
Persoonlijk commentaar Gerrit Komrij d.d. 11-4-2011.
35
De brief is ongedateerd, maar wordt door een eerdere onderzoeker geplaatst in 1912. Dit lijkt aannemelijk, mede gezien het feit dat de druk die Nijhoff aan Victor schonk, uit 1911 afkomstig is.
36
Vertaling: ‘Het is moeilijker om gevoelens te ontveinzen die men wél heeft, dan gevoelens te veinzen die men niet heeft.’ ‘Er zijn bepaalde tranen die vaak onszelf bedriegen, na anderen bedrogen te hebben.’
37
Dorleijn 1989.
38
VG, p. 16.
39
VG, p. 106
40
VG, p. 24.
41
VG, p. 27.
42
VG, p. 50.
43
Beschrijving van Frederik van Eeden in zijn dagboek. (Harry G.M. Prick [red.], J.A. dèr Mouw: brieven aan Frederik van Eeden [Den Haag 1971], p. 27).
44
A.M. Cram-Magré, Dèr Mouw – Adwaita. Denker en dichter (Utrecht 1981).
45
Typering door Van Vriesland in Kossmann p. 38.
46
J. Polak, Dèr Mouw in Doetinchem (Zutphen 1986).
47
Kossmann, p. 44. Het is mogelijk dat Koster, die op het gymnasium aan de Laan van Meerdervoort werkte, de schakel is tussen Van Vriesland en Dèr Mouw.
48
Zie hiervoor o.m. Cram-Magré p. 82-83.
49
In een brief uit 1914 schrijft Dèr Mouw aan Victor dat hij hem ‘tot in ’t tweede jaar’ maar ‘weinig sympathiek’ vond. (Collectie Letterkundig Museum). Dit moet vóór augustus 1912 geweest zijn. (Zie het vervolg van dit essay.) In diezelfde brief spreekt hij over oktober van het eerste jaar, hetgeen impliceert dat Victor vóór oktober 1910 bij Dèr Mouw in huis kwam.
50
Hiervan is het verblijf bij Meerum Terwogt geregistreerd (Bevolkingsregister Den Haag); Van Vriesland zegt zelf ook bij Barnouw te hebben gewoond. (Kossmann, p. 38)
51
Kossmann, p. 38.
52
Deze situatie beschrijft Dèr Mouw in 1914 in een brief aan Victor. Collectie Letterkundig Museum.
53
Zie voor een analyse van Dèr Mouws fascinatie voor ‘de Joden’ Jaap Meijer, Victor van Vriesland als zionist.
54
Zie hiervoor Kossmann, p. 41 én Jaap Meijer, Victor van Vriesland als zionist, p. 66.
55
Brief van Dèr Mouw, die hij schreef in februari en maart 1914. Collectie Letterkundig Museum. In een brief d.d. 18-6-1913 herinnert Dèr Mouw Vic eraan, dat de jongeling Dèr Mouw orchideeën geschonken heeft, en een liefdesverklaring in Nieuw Latijn. Collectie Letterkundig Museum.
56
Brief van Vic aan Dèr Mouw, d.d. 17 augustus 1914.
57
Brief van Dèr Mouw aan Victor, d.d. 18-6-1913. Collectie Letterkundig Museum.
58
J.A. dèr Mouw, Verzamelde werken iii, p. 14.
59
Zie hiervoor o.m. Jaap Meijer, Victor van Vriesland als zionist, p. 65.
60
Ibidem.
61
Het gedicht is opgenomen in Dèr Mouws Volledig dichtwerk (p. 488), maar Van Vriesland wordt niet genoemd.
62
Zie voor een beknopt overzicht van de kristalmetafoor in de Europese cultuur: Rosemarie Haag Bletter, ‘The interpretation of the glass dream: expressionist architecture and the history of the chrystal metaphor’. In: Journal of the Society of Architectural Historians 40 (maart 1981), p. 20-43.
63
Zie bijvoorbeeld Jaap Meijer, Het ivoren aapje: J.A. dèr Mouw en Victor van Vriesland (Heemstede 1976).
64
De eerste kladversie van ‘Jehova’s Uitvaart’ staat achterop een rekening d.d. 31-12-1912.
65
Brief van Dèr Mouw aan Van Vriesland d.d. 18-6-1913. Wie die vorige liefde was, is niet duidelijk: het zou Max Schwartz kunnen zijn, of Jo Mijer. Zie o.m. Polak 1986.
66
Notitieboekje I, p. 36. Collectie Letterkundig Museum. Ook in Volledig dichtwerk, p. 473.
67
De term ‘bewustzijnscellulair’ komt uit Dèr Mouws boek Het absoluut Idealisme (Leiden 1905).
68
Brief aan Victor van Vriesland. Collectie Letterkundig Museum. Dèr Mouw was ook na de affaire van Doetinchem suïcidaal (zie o.m. Kossmann, p. 39 en het artikel van Luciën Custers in dit nummer).
69
Ongedateerde brief van Dèr Mouw aan Vic. Collectie Letterkundig Museum.
70
Ongedateerde brief van Dèr Mouw aan Vic. In deze brief meldt hij echter ook dat hij achteraf is gaan ‘begrijpen’ dat Victors houding geen onverschilligheid is geweest. Collectie Letterkundig Museum.
71
Ongedateerde brief. Collectie Letterkundig Museum.
72
Kossmann, p. 44.
73
De Gids. Jaargang 80 (1916), p. 427.
74
In een latere publicatie vermeldt hij bij het gedicht het jaartal 1917; Vics dateringen zijn zelden betrouwbaar.
75
Zie J. Meijer, Het ivoren aapje, p. 73 en J. Meijer, Victor van Vriesland als zionist, p. 21.
76
Hier zien we een sterk staaltje synthetisering door Dèr Mouw: onder andere de sterrenhemel uit Dèr Mouws jeugd, de sterrennacht van Noorwegen, de Zionistische ‘Bar Kochba’ én de Platoonse liefde zijn allemaal vervat in het woord ‘Aster’.
77
Vertaling van Marcel Fresco, uit De dichter Dèr Mouw en de klassieke oudheid (Amsterdam 1971), p. 336. N.B. Het valt niet uit te sluiten dat Van Vriesland aan deze passage dacht, toen hij zijn recensie van Nijhoffs Tempest-vertaling schreef (zie: Onderzoek en vertoog, p. 191-195).
78
Gemeentearchief ‘s-Gravenhage.
79
J.A. dèr Mouw, Het Neokantianisme en de literaire kunst. Collectie Letterkundig Museum.
80
J.A. dèr Mouw, Verzamelde werken i, p. 225.
81
Er zijn meer aanwijzingen van de filosofische invloed van Dèr Mouw op Nijhoff. Zo is het opmerkelijk, dat Nijhoff jaren later de uitdrukking ‘Ding op zichzelf’ zou gebruiken als denotatie van een kwalitatief goede bundel, een benaming die door Oversteegen als ‘puur Nijhoviaans’ werd gekwalificeerd. (Vorm of vent [Amsterdam 1969], p. 151). Mij dunkt dat hij de term via Dèr Mouw bij Kant vandaan had.
82
VG, p. 16.
83
VG, p. 105.
84
VG, p. 75-93.
85
Verzamelde werken i, p. 40.
86
Verzamelde werken i, p. 50.
87
Notitieboekje i, p. 30. Collectie Letterkundig Museum.
88
Verzamelde werken i, p. 208.
89
Notitieboekje iii, p. 8. Collectie Letterkundig Museum.
90
Brief Nijhoff aan Van Vriesland, 24 november 1917.
91
VG, p. 72.
92
VG, p. 41
93
Zie Cram-Magré, p. 176A.
94
Volledig dichtwerk, p. 563.
95
Brief van Nijhoff d.d. 8 oktober 1915. Collectie Letterkundig Museum.
96
Zie W.J. van den Akker, Een dichter schreit niet. Utrecht, 1985.
97
De invloed van Dèr Mouw op Ter Braak moet niet onderschat worden. Oversteegen schreef: ‘[H]et heeft er soms veel van weg dat Ter Braaks poëtica tot 1937 één grote verdediging van Dèr Mouw is.’ (in: Vorm of vent [Amsterdam 1969], p. 429n1).
98
VG, p. 232.
99
Verzamelde werken i, p. 34.
100
Zie voor andere aspecten van deze verandering: W.J. van den Akker Dichter in het grensgebied (Amsterdam 1994).
101
VG, p. 75.
102
W.A. Ornée, ‘Nijhoff, Martinus (1894-1953)’. In: Biografisch woordenboek van Nederland, www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn2/nijhoff.
103
M. Nijhoff, Verzameld werk ii, p. 1167.
104
W.J. van den Akker, ‘Een onduidelijk klestsverhaal. M. Nijhoffs Awater in een modernistisch perspectief’. In: De Gids 155 (1992), p. 22-35.
105
W.J. van den Akker, Dichter in het grensgebied, p. 34.
106
In een brief aan Piet Koster vermeldt Dèr Mouw dat hij met een wandelstok over de Veluwe loopt (Volledig dichtwerk, p. 473).
107
Dèr Mouw was een aandachtige theaterbezoeker volgens Prick (zie noot 43). Hij vertaalde tevens Italiaanse libretti voor Van Vrieslands moeder. Zie Kossmann, p. 44.
108
Zie noot 75.
109
Het is niet uitgesloten dat Dèr Mouw het gedicht ‘Munera’ voor Martinus schreef; ook in dit gedicht zou dan een spel met een naam voorkomen (‘Martius’). Verzamelde werken iii, p. 52-53.
110
VG, p. 242.
111
Ibidem.
112
Verzamelde werken i, p. 15.
113
VG, p. 435.
114
Verzamelde werken i, p. 155.
115
Zie bijvoorbeeld de polemiek tussen Fresco en Meijer n.a.v. Meijers cahier Het ivoren aapje (1976).

Over dit hoofdstuk/artikel

Lucien Custers

over J.A. Dèr Mouw


over Doetinchem


1
Zie bijvoorbeeld Cram-Magré 1962, Cram-Magré 1986, Kisman 1979a en Kisman 2001.
2
Redeker sprak in ieder geval met J.J. van Gorkom en Jo Mijer. Het voor zover ik heb kunnen nagaan enige exemplaar – incompleet en beschadigd – van zijn biografie wordt bewaard in het Letterkundig Museum in Den Haag. Enkele fragmenten, die betrekking hebben op een vroeger deel van Dèr Mouws leven, zijn in 1953 en 1955 gepubliceerd in De Nieuwe Stem. Het probleem met het werk van Redeker is dat de door hem verzamelde gegevens, gebaseerd op gesprekken met betrokkenen, achteraf niet meer controleerbaar zijn. Bovendien bevat zijn werk veel aantoonbare onjuistheden; zo laat hij de Doetinchemse gebeurtenissen merkwaardigerwijze consequent plaatsvinden in 1903 in plaats van 1904.
3
Deze brochure is twee keer uitgegeven. De eerste keer gebeurde dat in twee delen bij de Bosbespers in Oosterbeek onder de titel Schandaal in Doetinchem 1904 (1979/1980) en daarna nog een keer in 1986 onder de titel Dèr Mouw in Doetinchem bij uitgeverij A.P. ten Bosch te Zutphen. Beide edities bevatten de tekst van zowel de brochure van Schwartz als die van Dèr Mouw. In het vervolg zal ik telkens naar de eerste uitgave verwijzen. Weliswaar is die tot stand gekomen zonder toestemming van de rechthebbenden, maar ze bevat niet alleen een facsimile van de gecorrigeerde drukproef, maar ook een uitvoerige documentatie van de gebeurtenissen, samengesteld door Rody Chamuleau.
4
Zie over Van Dijk Wumkes 1948.
5
Daarnaast bereidde een klein aantal zich voor op een studie geneeskunde.
6
Van Dijk 1986, p. 287.
7
De Groot 1943 p. 48
8
Deze brief bevindt zich in het Letterkundig Museum in Den Haag. Zie over dit confronteren van zijn leerlingen met zijn eigen levensvragen ook De Groot 1940 p. 242 en Redeker, p.103.
9
Dèr Mouw 1979/1980, deel 1, p. 15.
10
Zie over Bulten Roording 2000.
11
De Groot 1940, p. 243-244. De Groot wekt in zijn herinneringen overigens de indruk dat Bulten bij hem in de klas zat. Dat lijkt uiterst onwaarschijnlijk; De Groot deed in 1890 eindexamen. Het zou in theorie mogelijk zijn dat Bulten rond 1890 inderdaad bij De Groot in de klas zat maar daarna zijn studie aan het gymnasium had afgebroken om die tien jaar later weer op te pakken. Waarschijnlijker echter is dat De Groot de verhalen over Bulten slechts van horen zeggen kende.
12
Redeker, p. 101-102.
13
Ibidem, p. 103.
14
Volgens enkele van de zegslieden van Redeker had Dèr Mouw het flesje chloraal vooral in huis omdat hij bang was voor een ernstige ziekte (Redeker, p. 104).
15
Redeker, p. 97. Dat Dèr Mouw door de Doetinchemsche bevolking als communist werd beschouwd (wat overigens niet klopte) had volgens Redeker toch vooral te maken met zijn manier van kleden.
16
Dèr Mouw 1979/1980, deel 1, p. 8-9; voor Schwartz’ bewering dat Dèr Mouw en hij bevriend waren zie ibidem, deel 2, bijlage, p. 30.
17
Deze brief wordt bewaard in het Letterkundig Museum in Den Haag.
18
G. Schlimme van Brunswijk stelt dat tijdens het gesprek tussen Dèr Mouw en Schwartz op 23 juni Schwartz Max ook liet verklaren dat Dèr Mouw hem tot ongeoorloofde erotische handelingen had proberen te verleiden (Schlimme van Brunswijk 1977, p. 132). Hiervoor is echter nergens een bewijs of aanwijzing te vinden.
19
Dèr Mouw zou dit zelf ook toegeven in zijn brochure. Omdat hij wel inzag dat deze bekentenis niet alleen hemzelf maar ook Bulten zou schaden, schrapte hij de betreffende passage in de drukproef. In de uitgave van de brochure is Dèr Mouws bevestiging onleesbaar; in het origineel is ze nog te ontcijferen (Dèr Mouw 1979/1980, p. 101): ‘Den avond vóór het eindexamen kwam Bulten bij me en zei, dat de Heer Van Bakergem hem les wilde geven voor honderd gulden, bij vooruitbetaling. Hij had de stukjes bij zich met de vertalingen [bedoeld zal zijn: de te vertalen opgaven]. Dat het niet in den haak was, de stukjes aan te nemen, spreekt vanzelf […].’
20
Voor de versie van Schwartz zie Dèr Mouw 1979/1980, deel 2, p. 1-2; voor die van Dèr Mouw ibidem deel 1, p. 24-25.
21
Ibidem deel 1, p. 29.
22
Ibidem, p. 35.
23
Zie noot 18.
24
Dèr Mouw 1979/1980, deel 1, p. 49.
25
Geciteerd naar Dèr Mouw 1979/1980, deel 2, bijlage, p. 6-7.
26
Ibidem deel 1, p. 51.
27
In zijn brochure zou Dèr Mouw dat ook zelf aantonen (Dèr Mouw 1979/1980, deel 1, p. 118).
28
Dèr Mouw 1979/1980, deel 1, p. 84.
29
Redeker, p. 111-112.
30
Dèr Mouw 1979/1980, deel 1, p. 56.
31
Zie over Van Gorkom Kisman 1979b.
32
Dèr Mouw 1979/1980, deel 1, p. 67-68. Dèr Mouw citeert hierbij uit een brief van Van Enst aan hem.
33
Geciteerd naar Dèr Mouw 1979/1980, deel 2, p. 6.
34
Dèr Mouw zou later in zijn brochure suggereren dat conrector Levenkamp de auteur van dat stuk was.
35
De brief van Velsink is opgenomen in Kisman 1979a, p. 36; voor de vriendschappelijke contacten tussen Dèr Mouw en Velsink (abusievelijk aangeduid als Veltink) zie Redeker, p. 98.
36
In De Graafschapbode van 16 juli stond een uitvoerig verslag van de vergadering, dat door Schwartz volledig is overgenomen in zijn brochure (Dèr Mouw 1979/1980, deel 2, bijlage, p. 20-27).
37
De gegevens over Dèr Mouws verblijf in Bergen ontleen ik aan Redeker, p. 116-117.
38
Hetty Patijn-Dèr Mouw vertelde dit in 1979 in een radio-interview met Casper Vogel (Vogel 1979). Het is de vraag hoe betrouwbaar deze herinneringen van mevrouw Patijn-Dèr Mouw zijn; ze was in 1904 vier jaar oud.
39
Dèr Mouw 1980, deel 2, bijlage, p. 7-8.
40
In een bericht in Het Volk van 17 oktober, dus nog voordat vonnis gewezen was (zie Dèr Mouw 1979/1980, deel 2, p. 23.
41
Dèr Mouw gaf dit aan in een verweerschrift, dat nooit verder is gekomen dan een concept, dat in het Letterkundig Museum wordt bewaard.
42
Redeker, p. 113.
43
Zie Rapport 1904.
44
Zie Meijer 1976, Meijer 1979 en Meijer 1980.

Over dit hoofdstuk/artikel

Marco Entrop


Paul Citroen

Philippus van Blom


Over dit hoofdstuk/artikel

El Bocho

Léon Hanssen

over Menno ter Braak

over Kurt Tucholsky


over Duitsland


1
Nele Boehme, Carolin Brühl, ‘Nicht mal eine Gedenktafel erinnert an den Satiriker. Für eine Begegnungsstätte mit dem Schriftsteller und Journalisten Kurt Tucholsky fehlt das Geld’. In: Berliner Morgenpost, 9 januari 2000. Heike Kowitz, ‘Peter Panter und Theobald Tiger. Wege durch Berlin – Auf der Suche nach Spuren Kurt Tucholskys’. In: Berliner Morgenpost, 24 februari 2001.
2
Origineel: Muiderberg, Krijn ter Braak, met dank voor de verstrekte informatie.
3
H.[enrik] S.[cholte], ‘K. Tucholsky: portret Harry Liedtke’ (‘Journaal’), Filmliga 3 (1929-1930) 7 (april), p. 99.
4
M.[enno] t.[er] B.[raak], ‘“Rassen” van Ferdinand Bruckner. Geestdriftig ontvangen première bij het Hotstadtooneel’. In: Het Vaderland, 19 maart 1934, avondblad c.
5
Deutschland, Deutschland über alles. Ein Bilderbuch von Kurt Tucholsky und vielen Fotografen. Montiert von John Heartfield. (Berlijn 1929), p. 44. Vergelijk ook Kurt Tucholsky, Deutschland, Deutschland über alles. Een satire met fotomontages van John Heartfield. Vertaald door Ernst van Altena (Amsterdam 1982), p. 44.
6
N.N., ‘Kurt Tucholsky † Een scherpe, satyrische geest heengegaan’. In: Het Vaderland, 6 januari 1936, avondblad. Het artikel is niet ingeplakt in de knipselboeken die Ant ter Braak-Faber, de echtgenote van de schrijver, destijds bijhield van de journalistieke productie van haar man (originelen: ‘s-Gravenhage, Letterkundig Museum). De knipselboeken maken echter geen aanspraak op volledigheid. Evenmin is het artikel opgenomen in: Menno ter Braak, Vaderlandarrikelen 1936 (www.dbnl.org/tekst/braa002vade05-01/colofon.php).
7
Arthur Schnitzler, Else (Fräulein Else). Vertaald door Alice van Nahuys (Amsterdam 1926), p. 113-114. Vergelijk Arthur Schnitzler, Fräulein Else. Novelle (Berlin/Wien/Leipzig 1924), p. 96-97: ‘Es wäre schrecklich, wenn ich das Veronal nicht mit hätte. Da müßte ich mich zum Fenster hinunterstürzen und dazu hätt’ ich doch nicht den Mut. Aber das Veronal, – man schläft langsam ein, wacht nicht mehr auf, keine Qual, kein Schmerz. Man legt sich ins Bett; in einem Zuge trinkt man es aus, träumt, und alles ist vorbei.’
8
Karel van het Reve, ‘Tucholsky’s weekblad tegen Hitler’, n.a.v. Kurt Tucholsky, Die Q-Tagebücher 1934-1935. Mary Gerold-Tucholsky, Gustav Huonker eds. (Reinbek bei Hamburg 1978). In: NRC Handelsblad, 26 mei 1978. Nagenoeg integraal opgenomen in de langere tekst: Karel van het Reve, ‘Tucholsky’, in: dez., Een dag uit het leven van de reuzenkoeskoes (Amsterdam 1979), p. 70-89; 83-89.
9
Vertaling: ‘Het bijgevoegde artikel van Ter Braak is een wonder. Godzijdank dat een neutraal iemand het zegt; ikzelf zou het niet hebben gedurfd. Daarin staat alles, wat ik je sinds jaren voorzing.’
10
Kurt Tucholsky, Gesamtausgabe. Texte und Briefe. Band 21: Briefe 1935. Antje Bonitz, Gustav Huonker (red.) (Reinbek bei Hamburg 1997), p. 55, 94, 551-552, 576-577.
11
Menno ter Braak, ‘Emigranten-Literatur’. In: Das neue Tage-Buch 2 (1934) 52 = 29 december 1934 (www.dbnl.org/tekst/braa002bijd12-01/braa002bijd12-01-0001.php); Menno ter Braak, ‘Zum Thema Emigranten-Literatur. Antwort an Andermann und Marcuse’. In: Das neue Tage-Buch, 3 (1935) 3 = 19 januari 1935 (www.dbnl.org/tekst/braa002bijd12-01/braa002bijd12-01-0002.php).
12
Ludwig Marcuse, Mein zwanzigstes Jahrhundert. Auf dem Weg zu einer Autobiographie (München 1960), p. 178-179.
13
Theobald Tiger [= Kurt Tucholsky], ‘Die weinenden Hohenzollern’. In: Die Weltbühne. Wochenschrift für Politik-Kunst-Wirtschaft 18 (1922), 20 (18 mei 1922), p. 513.
14
Kurt Tucholsky, ‘Wir Negativen’. In: Die Weltbühne. Wochenschrift für Politik- Kunst-Wirtschaft 15 (1919) 12 (13 maart 1919), p. 279-285.
15
Menno ter Braak, Mephistophelisch (Maastricht 1938), p. 7.
16
Richard von Soldenhoff (red.), Kurt Tucholsky 1890-1935. Ein Lebensbild (z.p. [Berlijn] 1985), p. 252. Léon Hanssen, Sterven als een polemist. Menno ter Braak 1930-1940 (z.p. [Amsterdam] 2001), p. 553.
17
Menno ter Braak (Berlijn) aan zijn ouders H.E.G. ter Braak en G.A. ter Braak-Huizinga (Eibergen), 2 februari 1927 (www.mennoterbraak.nl/tekst/braa002brie15-01/braa002brie15-01-0004.php).
18
Menno ter Braak (Berlijn) aan D.A.M. Binnendijk (Amsterdam), 22 februari 1927 (www.mennoterbraak.nl/tekst/braa002brie09-01/braa002brie09-01-0096.php).
19
Menno ter Braak (1902-1940). Leben und Werk eines Querdenkers. Aus dem Niederländischen von Marlene Müller-Haas (Münster, New York, München, Berlijn 2011).
20
Vergelijk Fritz J. Raddatz, Revolte und Melancholie. Essays 3. Texte zur Litteraturtheorie (Reinbek bei Hamburg 1990).

Over dit hoofdstuk/artikel

El Bocho

Léon Hanssen

over Menno ter Braak

over Kurt Tucholsky


over Duitsland


1
Nele Boehme, Carolin Brühl, ‘Nicht mal eine Gedenktafel erinnert an den Satiriker. Für eine Begegnungsstätte mit dem Schriftsteller und Journalisten Kurt Tucholsky fehlt das Geld’. In: Berliner Morgenpost, 9 januari 2000. Heike Kowitz, ‘Peter Panter und Theobald Tiger. Wege durch Berlin – Auf der Suche nach Spuren Kurt Tucholskys’. In: Berliner Morgenpost, 24 februari 2001.
2
Origineel: Muiderberg, Krijn ter Braak, met dank voor de verstrekte informatie.
3
H.[enrik] S.[cholte], ‘K. Tucholsky: portret Harry Liedtke’ (‘Journaal’), Filmliga 3 (1929-1930) 7 (april), p. 99.
4
M.[enno] t.[er] B.[raak], ‘“Rassen” van Ferdinand Bruckner. Geestdriftig ontvangen première bij het Hotstadtooneel’. In: Het Vaderland, 19 maart 1934, avondblad c.
5
Deutschland, Deutschland über alles. Ein Bilderbuch von Kurt Tucholsky und vielen Fotografen. Montiert von John Heartfield. (Berlijn 1929), p. 44. Vergelijk ook Kurt Tucholsky, Deutschland, Deutschland über alles. Een satire met fotomontages van John Heartfield. Vertaald door Ernst van Altena (Amsterdam 1982), p. 44.
6
N.N., ‘Kurt Tucholsky † Een scherpe, satyrische geest heengegaan’. In: Het Vaderland, 6 januari 1936, avondblad. Het artikel is niet ingeplakt in de knipselboeken die Ant ter Braak-Faber, de echtgenote van de schrijver, destijds bijhield van de journalistieke productie van haar man (originelen: ‘s-Gravenhage, Letterkundig Museum). De knipselboeken maken echter geen aanspraak op volledigheid. Evenmin is het artikel opgenomen in: Menno ter Braak, Vaderlandarrikelen 1936 (www.dbnl.org/tekst/braa002vade05-01/colofon.php).
7
Arthur Schnitzler, Else (Fräulein Else). Vertaald door Alice van Nahuys (Amsterdam 1926), p. 113-114. Vergelijk Arthur Schnitzler, Fräulein Else. Novelle (Berlin/Wien/Leipzig 1924), p. 96-97: ‘Es wäre schrecklich, wenn ich das Veronal nicht mit hätte. Da müßte ich mich zum Fenster hinunterstürzen und dazu hätt’ ich doch nicht den Mut. Aber das Veronal, – man schläft langsam ein, wacht nicht mehr auf, keine Qual, kein Schmerz. Man legt sich ins Bett; in einem Zuge trinkt man es aus, träumt, und alles ist vorbei.’
8
Karel van het Reve, ‘Tucholsky’s weekblad tegen Hitler’, n.a.v. Kurt Tucholsky, Die Q-Tagebücher 1934-1935. Mary Gerold-Tucholsky, Gustav Huonker eds. (Reinbek bei Hamburg 1978). In: NRC Handelsblad, 26 mei 1978. Nagenoeg integraal opgenomen in de langere tekst: Karel van het Reve, ‘Tucholsky’, in: dez., Een dag uit het leven van de reuzenkoeskoes (Amsterdam 1979), p. 70-89; 83-89.
9
Vertaling: ‘Het bijgevoegde artikel van Ter Braak is een wonder. Godzijdank dat een neutraal iemand het zegt; ikzelf zou het niet hebben gedurfd. Daarin staat alles, wat ik je sinds jaren voorzing.’
10
Kurt Tucholsky, Gesamtausgabe. Texte und Briefe. Band 21: Briefe 1935. Antje Bonitz, Gustav Huonker (red.) (Reinbek bei Hamburg 1997), p. 55, 94, 551-552, 576-577.
11
Menno ter Braak, ‘Emigranten-Literatur’. In: Das neue Tage-Buch 2 (1934) 52 = 29 december 1934 (www.dbnl.org/tekst/braa002bijd12-01/braa002bijd12-01-0001.php); Menno ter Braak, ‘Zum Thema Emigranten-Literatur. Antwort an Andermann und Marcuse’. In: Das neue Tage-Buch, 3 (1935) 3 = 19 januari 1935 (www.dbnl.org/tekst/braa002bijd12-01/braa002bijd12-01-0002.php).
12
Ludwig Marcuse, Mein zwanzigstes Jahrhundert. Auf dem Weg zu einer Autobiographie (München 1960), p. 178-179.
13
Theobald Tiger [= Kurt Tucholsky], ‘Die weinenden Hohenzollern’. In: Die Weltbühne. Wochenschrift für Politik-Kunst-Wirtschaft 18 (1922), 20 (18 mei 1922), p. 513.
14
Kurt Tucholsky, ‘Wir Negativen’. In: Die Weltbühne. Wochenschrift für Politik- Kunst-Wirtschaft 15 (1919) 12 (13 maart 1919), p. 279-285.
15
Menno ter Braak, Mephistophelisch (Maastricht 1938), p. 7.
16
Richard von Soldenhoff (red.), Kurt Tucholsky 1890-1935. Ein Lebensbild (z.p. [Berlijn] 1985), p. 252. Léon Hanssen, Sterven als een polemist. Menno ter Braak 1930-1940 (z.p. [Amsterdam] 2001), p. 553.
17
Menno ter Braak (Berlijn) aan zijn ouders H.E.G. ter Braak en G.A. ter Braak-Huizinga (Eibergen), 2 februari 1927 (www.mennoterbraak.nl/tekst/braa002brie15-01/braa002brie15-01-0004.php).
18
Menno ter Braak (Berlijn) aan D.A.M. Binnendijk (Amsterdam), 22 februari 1927 (www.mennoterbraak.nl/tekst/braa002brie09-01/braa002brie09-01-0096.php).
19
Menno ter Braak (1902-1940). Leben und Werk eines Querdenkers. Aus dem Niederländischen von Marlene Müller-Haas (Münster, New York, München, Berlijn 2011).
20
Vergelijk Fritz J. Raddatz, Revolte und Melancholie. Essays 3. Texte zur Litteraturtheorie (Reinbek bei Hamburg 1990).

Over dit hoofdstuk/artikel

Henk Romijn Meijer


2007


1
Verhoudingen, Amsterdam 2007.
2
Gerben Wynia.
3
Tilly Hermans, Romijn Meijers uitgever.
4
De ontspoorde zegewagen werd in 1958 geweigerd door de uitgeverijen J.M. Meulenhoff en D.A. Daamen (zie pagina 136). Het typoscript bevindt zich in het archief van het Letterkundig Museum te Den Haag.
5
Bang weer verscheen in 1974.
6
J.J. Voskuil, Judith Herzberg.

Over dit hoofdstuk/artikel

Henk Romijn Meijer


2002

2003


1
Levenspartner van Adriaan Morriën.
2
Vriendin van Adriaan Morriën.
3
Dochter van Adriaan Morriën.
4
Lois Robertson, vriendin van Molly.
5
Elsje Stroetinga. Ze werkte voor Dieuwke Bakker, eigenares van galerie Mokum. Heeft een olieverfschilderij van Romijn Meijer gemaakt.
6
De roman Hokwerda’s kind (Amsterdam 2002).
7
Pelican Bay van Nelleke Noordervliet was in augustus 2002 verschenen.
8
Requiem voor een vriend van J.J. (Han) Voskuil was net verschenen.
9
L. Voskuil, Lousje Voskuil.
10
Hanny Michaelis.
11
Wouter van Oorschot.
12
De Anna Bijnsprijs 1995, dat jaar uitgereikt in Antwerpen.
13
In 2002 publiceerde Michaelis Verst verleden.
14
Dorinde van Oort.
15
J.J. Peereboom, collega van Romijn Meijer op het Engels seminarium. Toen Romijn Meijer in Minnesota verbleef en daar een tweede jaar wilde blijven, zei Peereboom (toen voorzitter dagelijks bestuur) dat dit niet mogelijk was. Later bleek dat dat best te regelen was. Romijn Meijer heeft hem dat nooit vergeven en toen Peereboom trouwde schreef hij een venijnige column in Folia.