Wiel Kusters
‘Geeft elkander Uw gezicht’
Pierre Kemp en Harry G.M. Prick in enkele van hun brieven
De dichter en essayist wiel kusters (1947) is hoogleraar algemene letterkunde aan de Universiteit Maastricht. Op zijn naam staan verschillende publicaties over Pierre Kemp, o.a. samen met Harry G.M. Prick ‘Bladeren en lezen in groot verstaan’. Pierre Kemp in de wereld van het boek (1995). Hij werkt aan een biografie van Kemp.
Sinds zijn brief van 26 januari 1958 aan Pierre Kemp (1886-1967) en diens antwoord daarop van 28 januari stond Harry G.M. Prick, toenmaals woonachtig aan de Maastrichterlaan 217 te Vaals, in schriftelijk contact met de door hem bewonderde dichter. Prick ontving in totaal 306 brieven en briefjes, waarvan de laatste op 29 december 1966.
Harry Prick bezocht Pierre Kemp voor de eerste maal in diens huis aan de Turennestraat 21 in Maastricht op 29 december 1958, tussen half elf en half twaalf, en ontving bij die gelegenheid een van de fameuze kleine blocnotes, waarin Kemp dichterlijke observaties en invallen noteerde tijdens zijn treinreizen naar en van Eygelshoven, waar hij tot 1 januari 1945 werkzaam was als beambte op het loonbureau van de steenkolenmijn Laura.
In Pricks exemplaar van de gedichtenbundel Vijf families en één poederblauw (1958) schreef Pierre Kemp: ‘Dat/ Lily Maessen/ en/ Harry Prick/ boven deze bladzijden/ veel zangerige uurtjes/ mogen beleven./ Maastricht, Na Onnozele Kinderen, 1958,/ Pierre Kemp’. Lily Maessen was het Maastrichtse meisje dat Harry Prick in juli van dat jaar had leren kennen en met wie hij spoedig hoopte te trouwen. De ‘zangerige uurtjes’ uit de opdracht waren een toespeling op Kemps gedicht ‘Die middag en die sieraden’, waarin Prick als het ware zijn eigen verliefdheid herkende.
Tijdens het genoemde bezoek heeft Kemp kennelijk ook de mogelijkheid geopperd, een kleine reeks gedichten, een ‘suite’, te schrijven voor Harry Prick en Lily Maessen. Dat werd het boekje Ballet de Coeur, verschenen in september 1959 bij Ernest van Aelst te Maastricht in een oplage van 40 exemplaren bij gelegenheid van hun huwelijk.1
In eerdere brieven had Prick ter sprake gebracht dat hij voor zijn liefste een gedicht wilde schrijven, ‘een fantasie […] rond haar toilettafel’, maar dat het dichten niet zo wilde vlotten. ‘Een grote rol spelen natuurlijk de namen van de parfums en van de crèmes en van de soorten nagellak. In het gedicht worden er veel meer opge-
somd dan in werkelijkheid op haar toilettafel staan. Mocht U bekend zijn met de titel van een of ander Frans werkje over parfums en dergelijke, dan houd ik mij voor mededeling daarvan aanbevolen.’ (brief d.d. 10 december 1958). In antwoord daarop (d.d. 12 december 1958) noemde Kemp het boek van Paul Jellinek: Die psychologischen Grundlagen der Parfümerie. Untersuchungen über die Wirkungen von Gerüchen auf das Gefükbleben (1951) en voegde daaraan toe: ‘Als U bij lezing niet voorzichtig is, loopt U kans zelf een parfum te worden, en te vervliegen, ergens in de nabijheid van een regenboogkleurig wolkje.’ Aan Jellineks boek zou Kemp in 1959 het motto ontlenen van de sterk erotisch geïnspireerde gedichtenbundel Garden 36, 22, 36 inches: ‘Wo Haar steht, ist Freude’ (Bäurisches Sprichwort).
Op 31 december 1958 schreef Prick aan Kemp:
Hooggeachte Heer Kemp,
Als ik mij goed herinner is het Maurice Maeterlinck geweest die de mening was toegedaan, dat men de kans om een vereerde dichter of schrijver te ontmoeten, onbenut moest laten. Een persoonlijke ontmoeting zou ons denkbeeld omtrent de zo hoog gestelde alleen maar kunnen verstoren. Ik ben te weinig met het leven van Maeterlinck vertrouwd om te weten of hij hier werkelijk uit ervaring spreekt, maar ik heb wel kunnen vaststellen dat deze opvatting van de dichter der Serres chaudes geen bevestiging kreeg in het samenzijn dat ik maandagmorgen met U mocht beleven en dat mij mijn leven lang als een feestelijk evenement zal blijven heugen. En mocht mijn geheugen in de, hoop ik, heel verre toekomst afnemen, dan zal het weerzien van de opdracht in Vijf families en één poederblauw, als ook van dat andere, voor mij wel kostelijkste, geschenk: het aantekenboekje van zomer 1940, mij opnieuw die maandagmorgen bij U in de herinnering roepen.
Toen U zich van dat boekje bediende, moest ik Uw poëzie nog ontdekken. Dat gebeurde in de zomer van 1941, in mijn zestiende levensjaar. Ik las in die zomer jaargang na jaargang van De Gemeenschap en ontmoette toen vanzelf Uw gedichten. Ik was er echter totaal onkundig van dat een jaar eerder Uw Transitieven en immobielen verschenen waren, anders had ik mijn toen nog zeer schaarse zakgeld zeker met vreugde aan die bundel gespendeerd. In 1945 kreeg ik de smaak voorgoed te pakken en in 1946, of iets later, was het dan zo ver dat ik Standard book of classic blacks kon kopen, en sindsdien ben ik U blijven ‘bijhouden’.
[…]
Natuurlijk ben ik uiterst ingenomen met Uw zo charmante voorstel betreffende de eventuele uitgave van een Suite. Naar verdere bizonderheden hieromtrent zie ik vanzelfsprekend met grote belangstelling uit. Ik heb er Lily nog niets over verteld, want mocht dit voorstel gerealiseerd kunnen worden, dan zal ’t een grote verrassing voor haar zijn. Wel heb ik met haar gesproken over het typen van een bepaalde tekst of van bepaalde teksten. Het zal haar een eer zijn
dit voor U te doen. U hoeft mij slechts te laten weten dat het óver te typen werk gereed ligt, en ik zal het even komen ophalen. In ’t algemeen breng ik elke woensdagavond door in Maastricht. Ik arriveer dan om even vóor half acht op het stationsplein en zou dus om half acht even bij U kunnen binnenwippen om de tekst af te halen. Lily heeft veel plezier beleefd van het overtypen van Uw bundels uit 1934, 1938 en 1940. Zij tikt in ’t algemeen graag, en louter voor haar genoegen, gedichten over.
Nog iets met betrekking tot Lily: mijn vele praten over een toilettafel en over parfums zou misschien de indruk kunnen wekken dat Lily een groot deel van haar tijd voor de spiegel doorbrengt, manipulerend met crèmes en parfums. Dit is in werkelijkheid gelukkig niet het geval. Als een zeer vrouwelijke vrouw maakt zij zich natuurlijk graag mooi, echter niet met verwaarlozing van de kook- en bakkunst, waarin zij zeer bedreven is, en evenmin met veronachtzaming van stoffer en blik en andere huishoudelijke machinerieën.
[…]
Zeer hopend niet teveel van Uw ogen gevergd te hebben, blijf ik, met hartelijke groet, met herhaalde goede wensen voor 1959 en in oprechte hoogachting, Uw
Harry G.M. Prick
Het typewerk dat Lily voor Pierre Kemp, en in feite niet minder voor haar zo in Kemp geïnteresseerde verloofde en latere echtgenoot ging verrichten, had aanvankelijk voor een belangrijk deel betrekking op het onvoltooid en grotendeels ongepubliceerd gebleven lange gedicht ‘De Tocht’, door Kemp ooit genoemd de ‘ontbrekende schakel’ tussen zijn zogenoemde eerste debuut (1914) en zijn tweede debuut (1934).
Op 2 januari 1959 antwoordde Kemp:
Hooggeachte Heer Harry Prick,
Verontschuldigt U mij vooreerst, als ik niet overal precies meer op de lijntjes schrijf, of onregelmatigheden in mijn schrift niet weg kan corrigeren! Het is leesglas-werk.
Maeterlinck is nooit een beminnelijk mens geweest, naar het schijnt. En als hij zijn zin niet kreeg, wilde hij daar wel om duelleren, als in het geval met Debussy die aan Mary Garden voor de Mélisande-rol de voorkeur gaf boven Georgette Leblanc.
Ik mag niet te lang zijn in mijn antwoord, daarom met tegenzin iets korter. De Tocht ligt hier onvoltooid voor met 2102 versregels. Zou dit ineens niet te veel zijn voor de goede wil van Lilly?! (Het spreekt vanzelf, dat alle papier- en andere materiaalkosten direct voor mijn rekening komen.) Zou men het haar niet kunnen doseren, per ‘zang’ bijvoorbeeld? Ik ben gisteren gekomen tot en met
versregel 129. Ik kan ook een paar ‘zangen’ bij elkaar laten komen. Misschien kan ik U hierover iets meer vertellen tegen Woensdag van de volgende week of nog een week later, indien ik zo ver kom.
Aan de Suite denk ik ook: bij wijze van verpozing op de Tocht, begin ik wel te snuffelen.
Ik wens U veel heren-genoegen aan de lectuur van Jellinek. Maar nu moet ik eindigen, want ik zal ook nog eens zoeken naar kleinere Kempiana, die een litterair speurder van Uw formaat toch ook interesjes zullen bieden.
Onder de tonen van een Valse-séduction aan de radio met herhaalde extra-goede wensen voor 1959 en hopend nog de ‘revisie’ van Tocht te kunnen voltooien
met hartelijke groet en dito hoogachting gaarne Uw
Pierre Kemp
Op 3 januari 1959 schreef Harry Prick onder meer:
[3-1-1959]
Ik dank U nog zeer voor de vanmorgen ontvangen brief waarvan de onregelmatigheden in het schrift mij volstrekt niet hinderden, zodat Uw verontschuldiging mij verlegen maakte. Het overtypen van ‘De Tocht’ hoeft geen papierkosten met zich mee te brengen. U weet, meen ik, dat heel de literaire nalatenschap van Lodewijk van Deyssel onder mijn berusting is: buiten de manuscripten en de dagboeken circa 60.000 brieven. Hierin bevindt zich ook ongebruikt type-papier, door Van Deyssel gekocht in…. 1905: Excelsiorpapier. Op de doos staat o.a. te lezen ‘The Excelsior Papers are used in all H.M. Government Offices’. Mij dunkt dat dit papier dus wel waardig is om er ‘De Tocht’ op onder te brengen. […]
Morgen zal ik dit alles met Lily bespreken. Misschien kan het gedicht in drie partijen gedoseerd worden, bijv. 600, 1000, en dan de rest. Lily is buitengewoon vingervlug en handig op dit terrein, maar natuurlijk kunt U gerust na 500 regels gereviseerd te hebben, die regels uit handen geven om die alvast te laten typen.
[…]
Zodra de zomer daar is, zal ik Lily eens Pacific in zijn geheel voorlezen. Dit gedicht leent zich uitstekend tot voorlezing in de buitenlucht en dan liefst liggend in het gras en in de onmiddellijke nabuurschap van enkele canadassen. Zo’n plekje hoop ik te ontdekken in de buurt van Château Neercanne.
Pricks brief kreeg een vervolg op 15 januari 1959:
[15-1-1959]
Het ‘Ballet de Coeur’ heeft mij warm doen worden, en vanuit die gloed had ik U graag vandaag meer uitvoerig geschreven. Helaas ben ik zo overbezet, dat ik daartoe niet vóor zaterdag gelegenheid zal hebben. Maandag kunt U dus een brief tegemoet zien.
Morgenavond schrijf ik ‘Ballet de Coeur’ op Oud-Hollands voor Lily over, om het haar dan zondagmiddag voor te lezen.
Voor het geval er iets met mij mocht gebeuren: het manuscript van ‘De Tocht’ bevindt zich voorlopig inde bovenste lade van mijn bureau.
Ontvangt U zeer hartelijke groeten, ook namens Lily, van Uw dankbare Harry G.M. Prick
In ‘Les deux statuettes’, het vijfde van de negen gedichten tellende suite Ballet de Coeur, had Pierre Kemp volgens Harry Prick, op 17 januari 1959, ‘langs telepatische weg – naar ’t schijnt – een regel […] geschreven die letterlijk terug te vinden is in een van mijn brieven aan Lily: “het gaat niet meer zonder elkaars gezicht.”’ En met het derde, ‘La voix sous le soleil’, was hij zo
[17-1-1959]
ingenomen omdat zich daarin nagenoeg alle facetten of aspecten van Uw poëzie laten onderkennen. Ik zou zelfs willen zeggen, gesteld dat iemand anders ’t geschreven had, dat het ‘plus Kemp que Kemp’ is. Het behoort stellig tot het allerbeste, ooit door U aan het papier toevertrouwd, het is een ware synthese van Uw poëzie, zoiets als het gedicht ‘Late telgen’ van A. Roland Holst, op grond van welk gedicht aan Holst de P.C. Hooft-prijs werd verleend!
[…]
Morgenvroeg schrijf ik nog even aan Dr. Jaap Meijer, de Joodse Haarlemse literatuurhistoricus, die zo vaak met de heer Meulenhoff uit dineren of souperen gaat. Meulenhoff is de man van de poëzie-reeks De Ceder. […] Aan mijn oude vriend G.H. ‘s-Gravesande schreef ik om inlichtingen over drukkers die zich bezig houden met bibliofiele uitgaven in beperkte oplage. Mochten wij er in slagen het ‘Ballet de Coeur’ gedrukt te krijgen, dan zal er ook Uwerzijds wel geen bezwaar tegen bestaan om naderhand, dus na de boekuitgave, te handelen gelijk gebeurde met Droom in het Jekerdal, n.l. de Suite nog eens af te drukken in Roeping.
Op 18 januari 1959 vervolgde Pierre Kemp de correspondentie.
Zeer Geachte Heer Harry Prick,
Zoveel mogelijk volg ik Uw kaart van 15 dezer. Het ‘Ballet de Coeur’ moet U, als het U bevalt en U de goedkeuring van Uw Coeur-partner hebt verkregen, bewaren tot een geëigende gelegenheid. Wel moet U mij een tip geven voor een U beiden aangename opdracht. Wat ik U vertelde, er een klein, fijn drukwerkje van te maken heeft geen haast, dit jaar niet en een volgend ook niet, tenzij de geëigende gelegenheid zich zou voordoen in een van beide jaren. Van Uw indicatie betr. ‘De Tocht’ heb ik goede nota genomen. Laat mij hopen ook, voor U en de Uwen, dat Uw vrees niet voor de eerste vijftig jaar bewaarheid worde.
Wat ‘Tocht’ zelf betreft, ik meen U ook verzocht te hebben ‘eene’ of ‘eenen’ te laten vervangen door ‘een’ en ‘dezen’ [sic] door ‘van deze’ en d.g. De oude dichtgedachten moeten m.i. aangehouden worden, maar leesbaar moet het lijken door woordbeelden van moderner aspect.
Op 14 januari 1959 heeft Prick samen met zijn verloofde een bezoek gebracht aan de dichter in Maastricht, waarbij zij het handschrift van ‘Ballet de Coeur’ en dat van ‘De Tocht’ hebben meegekregen. Kemp heeft, aldus Harry Prick op 20 januari 1959, het hart van Lily gewonnen door zijn gedichten, maar zijn ‘lijfelijke verschijning heeft haar stormenderhand ingepalmd, getuige o.a. de uitdrukking van haar hoop dat ik, eens Uw tegenwoordige leeftijd bereikt hebbend, op ’t punt van innemendheid met U zou kunnen wedijveren.’ Over Ballet de Coeur merkt Prick op:
[20-1-1959]
Wat haar wel verdriet, is dat zij er verder met niemand over kan praten. Het ‘Ballet de Coeur’ heeft, zo als te voorzien was, geen van haar huisgenoten tot zelfs maar de schets van een danspasje van enthousiasme weten te bewegen, en bij de meisjes met wie zij samenwerkt op de Proosdij te Meerssen is het haar evenzo vergaan. C’est la vie. Ik had het haar voorspeld, maar – zo als ’t elke poëzieminnaar overkomt – er blijft toch altijd een hopen op meeleven tegen beter weten in. Lily heeft min of meer rondgelopen met Uw gedichten als een kip die zoekt naar een plekje om haar ei kwijt te kunnen raken. Ik zal haar troosten met het oplage-getal van de Maastrichtse Suite [voor Fernand Lodewick] en van Droom in het Jekerdal. Hoe verdrietig ook, anderzijds is het misschien toch wel goed dat deze ervaring haar ten deel gevallen is. Zij weet nu helderder dan ooit hoeveel de a-musischen ontberen, maar ook welke onuitputtelijke schatten er zijn weggelegd voor wie de genade deelachtig werd van door de Muze gekust te worden.
[…]
Ik ga nu de ‘Franse les in een korenveld’ herlezen om ze aanstaande zondag goed aan Lily te kunnen voorlezen.
Pierre Kemp antwoordde op 25 januari 1959:
Hooggeachte Heer Harry Prick,
[…] Indertijd, toen Karel Reijnders met Margrit trouwde in Montreux of daar ergens in Zwitserland, heb ik hun een gedichtje geschreven, waarin de regel voorkwam:
‘geef elkander Uw gezicht.’…
ook dat heeft daar een goed effect voortgebracht. Met gezichten jongleren is een van mijn liefste bezigheden, naar het schijnt.
Nu moet U me wel één groot plezier doen en dat is, de arme dichter niet met bloemen te plagen. U kunt hem nog menig plezier doen met hem behulpzaam te zijn bij zijn paperassen, ik denk b.v. aan ‘Tocht’ e.d. Dus U komt niet in het krijt bij mij, maar ik bij U. Wilt U mij dit beloven, nl. niet eens uit de band te springen en dus geen bloemen te sturen!?!
Met de ‘Tocht’ heeft het overigens geen haast. Ik heb U de realisatie van een belangrijke schakel in mijn dichtwerk onder Uw hoede gesteld. Beter blijk van waardering en gerustheid in Uw competentie kan ik U moeilijk geven. Laat Lilly maar betijen met de verhuizing. (Zij vergeve mij, dat ik, in gedachten, niet altijd Lily schrijf).
Ik hoop, dat U veel genoegen moogt beleven aan het boek van Jellinek. Als ik er met mijn ogen niet zo slecht voorstond, zou ik er zelf nog een keer te meer genoegen aan hebben, waar ik nu al zo benieuwd ben naar Uw poëem met zulke parfumistische inslag.
Al wat U voor mijn poëzie doet, is mij zeer welkom, alleen moet ik met alles even wachten tot na de boekenweek eind Febr. begin Maart.
Bibliofiele uitgaven zijn altijd schadeposten en moeten altijd gesubsidieerd worden. Het antwoord van G.H. v. Gravesande zal mij benieuwen, want indertijd hebben bevorderaars van mijn poëzie zich veel moeite gedaan bij de Bibliophilen-vereniging ‘De Roos’ om drie grote gedichten, o.a. ‘de Namiddag [van een stille katholiek]’ typografisch-mooi uit te geven; maar dat moest op de kosten afstuiten en misschien ook omdat de 3 gedichten te lang waren.
[…]
Het is niet mijn bedoeling geweest, dat het ‘Ballet de Coeur’ andere personen dan Lily en U danspasjes (geestelijke althans) te laten voortbrengen. Het zijn vooreerst gevaarlijke tekstjes, die alleen door juist-in-minnende-toe-
stand-zich-bevindende kunnen worden gesavoureerd. Buitenstaanders, vooral collegaatjes, vinden deze dingen toch nooit zo bijzonder, wijl zij niet iets dergelijks kunnen naar voren brengen om op te zeggen; met een kleine jaloezie dus er bij inbegrepen. Medeleven of medebegrip is van die kant steeds zeer onwaarschijnlijk. Troost U haar dus met al de machten, die tot Uw beschikking staan.
Groeperingen van mijn gedichten tot leesballetten is voor mij niet nieuw. Reeds langer heb ik er Fernand Lodewick over gesproken. Het is met de balletten met mij zo: ik houd van de ballet-muziek, de ballet décors de théâtre en de costumes, maar ik geef niets om het gehuppel op de scène met de balletbeentjes of-benen.
[…]
Herhaling: er is werkelijk niets, waarmede U mij een plezier kunt doen, dan juist met b.v. de verzorging van de ‘Tocht’. Nogmaals, dus, geen bloemen: ik heb de bloemen lief, dat bewijst heel mijn dichterschap, maar zij behoeven voor mij niet afgesneden en bekostigd te worden. Het schone, wat van mens tot mens uitgaat, als heeft het geen zichtbare kleur, is mij dierbaarder dan de tere of modernere tinten van de bloemen.
Leest U Lily maar eens (of vaker) zo expressief mogelijk mijn ‘Franse Les’ voor; het is vooral een geschikte lectuur bij koud weer.
Maar nu moet ik staken, ook voor mijn arme ogen. Geeft elkander nu ook Uw gezicht, met alle precauties, maar overigens onvervaard en neemt maar aan, dat (en hoe) ik zou glimlachen, als ik het zag.
Weest met Lily samen héél hartelijk gegroet tot weder-contact van Pierre Kemp
Behalve met het maken van een typoscript van ‘De Tocht’ hebben Harry en Lily Prick Pierre Kemp tal van diensten bewezen rond de publicatie van gedichten in tijdschriften en bij het samenstellen van enkele van Kemps latere bundels. In juli 1960 werd Harry secretaris van de met instemming van de dichter opgerichte Pierre Kemp Stichting, die zich ten doel stelde ‘de litteraire nalatenschap van Pierre Kemp in de ruimste zin te bewaren en bijeen te houden’. Van zijn publicaties over Kemp moet zeker het even respectvol als geestig geschreven Levensbericht voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (1973) worden genoemd, waarvan de vijfde, ingrijpend herziene en bijgewerkte versie verscheen in Wiel Kusters en Harry G.M. Prick: ‘Bladeren en lezen in groot verstaan’. Pierre Kemp in de wereld van het boek (Maastricht 1995).
Over dit hoofdstuk/artikel
over Pierre Kemp
over Harry G.M. Prick
brief aan Pierre Kemp
brief van Harry G.M. Prick
brief aan Harry G.M. Prick
brief van Pierre Kemp
brief aan Pierre Kemp
brief van Harry G.M. Prick
brief aan Pierre Kemp
brief van Harry G.M. Prick
brief aan Pierre Kemp
brief van Harry G.M. Prick
brief aan Harry G.M. Prick
brief van Pierre Kemp
brief aan Pierre Kemp
brief van Harry G.M. Prick
brief aan Harry G.M. Prick
brief van Pierre Kemp
- 1
- Zie Pierre Kemps driedelige Verzameld werk (Amsterdam 1976), p. 431-442. Ook alle overige hier genoemde werken van Kemp zijn daarin te vinden.