[2007/3]
Arno van der Valk
Gemeenzaamheid is uitgesloten
Jef Last als assistent-bedrijfsleider van de Enka-fabriek
arno van der valk (1970) publiceerde eerder in De Parelduiker over W.F. Hermans, Gerard Reve en M. Nijhoff. Deze maand verschijnt bij Uitgeverij Bas Lubberhuizen De pen in het zand. Een literaire zwerftocht over De Hoge Veluwe.
De biografie van de socialistische en communistische schrijver, dichter en journalist Jef Last (1898-1972) moet lezen als een roman.1 Iedere beknopte karakterisering doet hem tekort, dus wie zo’n vol en rumoerig leven bestudeert, kan om te beginnen maar beter een aspect ervan uitdiepen. Bijzonder is de betrekking die de geëngageerde Last vervulde als assistent-bedrijfsleider bij de Nederlandse Kunstzijdefabriek (Enka) in Ede. Aan de ene kant stonden er de arbeiders tot wie hij zich aangetrokken voelde. Aan de andere kant stond de bedrijfsleiding waarvan hij deel uitmaakte. Reden voor een onderzoek, juist nu na de sluiting van de Enka-fabriek in 2002 een groot deel van het Edese bedrijfsarchief ternauwernood van de papierversnipperaar is gered door ontslagen medewerkers met historisch besef.
Arbeider
In 1918 was Last min of meer op goed geluk in Leiden begonnen aan een studie Chinees, die de studenten primair opleidde tot rijksambtenaar voor Nederlands-Indië. Hij combineerde zijn opleiding met een enthousiast lidmaatschap van zowel het Leidse studentencorps als de jeugdorganisatie van de sdap, de Arbeiders Jeugd Centrale (ajc). Aan dit dualisme maakte hij in 1919 abrupt een einde door tussen de Katwijkse vissers te gaan wonen en zijn studie vlak voor de afronding te staken: ‘Ik voelde, dat ik veel meer bij de Katwijksche visschers, de Limburgsche mijnwerkers en de Brabantsche boeren hoorde, dan bij mijn medestudenten, die zich met zoveel ijver voor een goed betaalde burgerlijke betrekking voorbereidden. […] ik schaamde mij voor een existentie die me voorgoed van mijn makkers in het volk zou isoleren.’2
De jaren van 1919 tot 1922 bracht Last met enige onderbrekingen door op zee: op Katwijkse haringloggers, als dienstplichtige bij de marine en als matroos op de wilde vaart. Door de grote werkloosheid in de scheepvaart werd hij uiteindelijk gedwongen een baan aan wal te zoeken. Via zijn oom van moederskant, Kees (C.F.M.)
Verstijnen, kwam hij op 10 maart 1922 als assistent-bedrijfsleider in dienst bij de kort daarvoor gestarte Nederlandse Kunstzijdefabriek (Enka) te Ede.3
Vijf zaligheden
Hoewel Last begin maart in dienst kwam van de Enka, werd hij pas eind mei ingeschreven bij de burgerlijke stand in Ede. Waar hij in de tussentijd woonde, is onbekend. Gezien de lange werkdagen logeerde hij waarschijnlijk op loopafstand van de fabriek in de villa Reehorst, die door de Enka werd gebruikt als hotelruimte voor vakmensen uit het gehele land. Evenmin is bekend hoe hij vaste woonruimte vond, maar het zal hem in elk geval moeite hebben gekost zijn Rotterdamse verloofde Ida ter Haar (1893-1982) los te weken uit haar thuishaven. Volgens Last stond ze niettemin paf toen hij haar het boerderijtje aan de Algemeer in Bennekom liet zien. ‘Het stond aan de bosrand, en de [Enka]fabriek was nergens te zien, zelfs niet te ruiken. Iedere morgen fietste ik erheen langs een smal bospaadje. De uitzichten die het pad op verschillende plaatsen boden, noemde ik “de vijf zaligheden”.’4 Uit eigen ervaring weet ik dat de Enka-fabriek door het gebruik van zwavelhoudende stoffen in het fabricageproces tot ver in de jaren tachtig van de vorige eeuw de stank van rotte eieren verspreidde. Die plaag kreeg het echtpaar Last aan de Algemeer alleen bij noordenwind te verduren.
Het boerderijtje, dat ze ’t Holletje noemden, mocht dan idyllisch zijn gelegen, het had geen stromend water en elektriciteit, de woonruimte bestond uit een voorkamertje waar je met de deur in huis viel, een soort vergrote alkoof diende als slaapkamer en de deel onder het rieten dak als bibliotheek en keuken. ‘Ons huis was een onbewoonbaar verklaarde woning, kortgeleden door een weduwevrouwtje verlaten, die het mij voor een gulden in de maand verhuurde.’
Tot hun grote geluk werd negen maanden na hun trouwdag (11 januari 1923) op 30 oktober 1923 hun dochter Femke – vernoemd naar een van de hoofdpersonen uit Multatuli’s Woutertje Pieterse – in het johannieterziekenhuisje van Bennekom geboren. ’t Holletje aan de Algemeer was de zoete inval. De leden van de net opgerichte afdeling Ede-Wageningen van de Arbeiders Jeugd Centrale werden er hartelijk ontvangen. Aan die bezoeken had bijvoorbeeld het jongste sdap-gemeenteraadslid Stan Poppe (1899-1991) prettige herinneringen.5
Last en de ajc Ede-Wageningen roerden zich al snel. Wat een schril contrast moet er op de zondagen zijn geweest tussen de fleurige, muzikale ajc-optochten door de natuur en de in diep zwart geklede boeren en boerinnen die ter kerke gingen. Volgens Last zetten ze in de winter een romantische expeditie op touw met honden en sleeën door de sneeuw naar een hongerende schildersfamilie in een woonwagen bij Doorwerth. Ook organiseerde hij naar eigen zeggen in de Enkavilla op buitenplaats Reehorst met behulp van Piet Begeer van kunstenaarsvereniging De Branding uit Rotterdam een van de eerste tentoonstellingen in Gelderland van de toenmalige modernen, zoals Begeer zelf (1890-1975), Herman Bieling
(1887-1564), Ger Ladage (1878-1532), Theo van Doesburg (1883-1931) en de Duitser Kurt Schwitters (1887-1948). Het lijdt geen twijfel dat Last in zijn Bennekomse jaren contact had met Bieling, omdat deze toen een atelier in Bennekom had, maar voor de tentoonstelling heb ik geen bewijs kunnen vinden.
Over Lasts ajc-activiteiten bestaat geen twijfel. ’s Avonds wandelden de ajc‘ers op de maat van hun liederen vanuit het door de Enka-directie voor de arbeiders gebouwde tuindorp in Ede richting Oosterbeek. Ze passeerden dan de Enka-fabriek, waarbij ‘Wij zijn de jonge garde van ’t proletariaat’ nog luider werd gezongen. Volgens Stan Poppe vertelden de arbeiders uit de avondploeg de volgende dag dat ze het hadden gehoord en hadden meegezongen. Tientallen jaren later zei Jef Last tegen Poppe: ‘Ede! Dat was onze beste, de idealistische periode!’6
Hoewel ze in Bennekom een leven leidden waarvan Last zich later ‘ook met de grootste inspanning geen enkele ernstige mistoon’ kon herinneren, en hij geloofde ‘dat er in de wijde omtrek geen gelukkiger gezin te vinden was’, knaagde er iets aan hem. Hij verlangde terug naar de kameraadschap van de zee en was bang ‘dat we ergens in die zich zo keurig om ons heen sluitende maatschappij, als een mossel vast zouden groeien’. Nader inzicht in zijn functie bij de kunstzijdefabriek maakt duidelijk wat hem nog meer dwarszat.
Novelle
‘Ik heb een werk willen geven, dat helemaal gebaseerd was op de realiteit en wel zoodanig, dat de arbeiders, die het lazen, er nut van zouden hebben bij het voeren van den vakvereenigingsstrijd en bij het doorzien van de verhoudingen, die bij het grootbedrijf bestaan,’ schreef Last over zijn novelle Liefde in de portieken (1932).7 Daarin beschrijft hij via een dagboek de belevenissen van een jonge werkmeester (opzichter) in een kunstzijdefabriek. De hoofdpersoon identificeert zich volledig met de belangen van het bedrijf, maar heeft een buitenechtelijke relatie met het klassenbewuste en revolutionaire fabrieksmeisje Martha. Hun liefde, die zich letterlijk afspeelt in portieken, loopt stuk als er een staking uitbreekt. Ondanks een zekere twijfel over zijn positie kiest de werkmeester de kant van zijn werkgever. Zij kiest vanzelfsprekend die van de stakers. En ondanks de liefde die ze voor hem voelt, maakt zij een einde aan de relatie. De staking wordt gebroken; Martha krijgt ontslag en de werkmeester twee extra weeklonen voor bewezen diensten. Uiteindelijk pleegt de meester zelfmoord met blauwzuur, omdat hij het in hem woedende conflict niet kan verwerken. Zijn dagboek wordt op een lessenaar in de fabriek gevonden. In de laatste alinea van de novelle komt een verteller ermee op de proppen: ‘In het belang van de arbeidersklasse meen ik het recht te hebben thans, nu jaren na dit voorval zijn verlopen, de feiten te publiceren.’
Hoewel het verhaal zich in Rotterdam afspeelt, herkent men zonder moeite de Enka-fabriek in Ede. Het productieproces en bedrijfsruimten worden gedetailleerd beschreven, zoals de kenmerkende torens op de hoeken en de fabriekshallen met de zogenaamde sheddaken (zaagtanddaken). Die zorgden met ramen in de opstaande zijden voor een goede lichtinval. Juist vanwege die karakteristieke zaagtanddaken blijft een deel van het complex nu de slopershamer bespaard. De ‘mismaakte, kleine directeur’ met zijn horrelvoet verbeeldt niemand minder dan de kleine, manke dr. J.C. Hartogs (1879-1932), de oprichter-directeur van de fabriek. Ook de arbeidsomstandigheden en de werkzaamheden van de ik-figuur zijn naar Lasts eigen ervaring opgetekend.
In technisch opzicht was de kunstzijdefabriek in Ede een ultramodern bedrijf
dat explosief groeide. Toen Last in 1922 werd aangesteld, spon de fabriek met ongeveer 1100 arbeiders vier ton garen per week. Een jaar later werd er met 1750 arbeiders 17 ton garen gesponnen en zo groeide de Enka in enkele jaren uit tot een van de grootste industrieën van Nederland met 5200 arbeiders.
Voor veel mensen uit het boerendorp Ede en omgeving was de overgang naar fabriekswerk zeer ingrijpend. De boerderij met zijn natuurlijke ritme maakte plaats voor een denderend productiebedrijf met duizenden mensen en een zeer dwingend 24-uurs arbeidsproces. Er werkten honderden meisjes, zoals Martha in de novelle, in de haspelafdeling, waar de strengen met garens werden gesorteerd en klaargemaakt voor verzending. Veel van deze meisjes waren slechts 14 of 15 jaar oud en maakten werkweken van 54 uur, inclusief de zaterdag, exclusief de pauzes.
Taylorisatie
Net als de hoofdfiguur in Liefde in de portieken had Last de boeken van de Amerikaanse werktuigbouwkundige Frederick W. Taylor (1856-1915) over bedrijfsleiding op zijn bureau liggen: ‘Ik moest een studie maken van de toen nog nieuwe Taylorisatie en die zoveel mogelijk in ons bedrijf toepassen.’ Taylor interpreteerde het lanterfanten van arbeiders als uiting van de aangeboren neiging van de mens om het zich gemakkelijk te maken; alle arbeiders besteden in zijn optiek dan ook een deel van hun tijd om uit te vinden hoe traag zij kunnen werken zonder dat de werkgever gaat twijfelen aan hun werktempo. Taylor trok hieruit de conclusie dat arbeiders kunnen voorkomen dat hun arbeidskracht volledig wordt geëxploiteerd, zolang ze
greep op de feitelijke arbeidsprocessen hebben. Daarom moest Last ervoor zorgen dat de werk processen werden gerationaliseerd. De bedrijfsleiding moest de feitelijke controle hebben over iedere stap in het arbeidsproces, inclusief de manier waarop de arbeid werd uitgevoerd.
Zo versnelt de hoofdpersoon in de novelle de arbeidstijd van de spinners door het wassen van de spindoppen te specialiseren en de handels van de spinmachines te verplaatsen, waardoor een spinner het dubbele aantal kantjes kan bedienen. Hij moet zodoende ook het dubbele aantal spinpunten in de gaten houden. Voor dergelijke ideeën krijgt de werkmeester gratificaties van de directie. In werkelijkheid stelde de Veenendaalse spinner Van Maanen Jef Last een constructiewijziging voor waarmee de spinner de machine bij een storing met één handeling kon stilzetten, waardoor er minder productie verloren ging en de spinner niet bij de machine weg hoefde. De opdracht tot uitvoering werd in een met potlood geschreven notitie van Last opgedragen aan meester Wagenaar.8 Het spreekt voor zich dat arbeiders als Van Maanen promotie maakten, terwijl de zwaksten werden ontslagen. Samengevat: de invoering van deze zogenaamde rationalisaties onder verantwoordelijkheid van Last had geen ander doel dan het nemen van productieverhogende c.q. arbeidsbesparende maatregelen, met ontslagen als direct gevolg.
Ook werd zowel in de novelle als in werkelijkheid de niet-productieve tijd op vernederende wijze bekort. Last beschrijft in Liefde in de portieken en in zijn memoires dat inspectrices noteerden hoelang de toiletgang van de meisjes duurde. Aan de tekenkamer vroeg men een wc te construeren die na enkele minuten kantelde, waardoor ze er niet meer op konden blijven zitten.
Over het beloningssysteem schreef Last meerdere malen: ‘Positieve punten voor een streng zijde zonder – en negatieve voor een streng met – vlekken. De waarde van die punten varieerde, omdat ze altijd op gelijkblijvende loonsom voor de hele afdeling gedeeld werden. De beste meisjes verdienden dus letterlijk ten koste van de zwaksten. Bovendien stonden de punten op hun kaarten en naar verloop van tijd werden telkens de slechtsten ontslagen.’ Omdat deze meisjes het werk meer als een tijdelijke bijverdienste zagen om hun uitzet te verdienen, waren ze volgens Last niet te organiseren in een vakbond. Voor de mannen daarentegen moest de leidinggevende oppassen: ‘Je moet voortdurend op je hoede zijn: zij zijn de arbeiders en wij zijn meesters. Gemeenzaamheid is uitgesloten. Alles werkte slechts door boetes en premies,’ noteerde Last in Liefde in de portieken (p. 137) over hen. Zo moesten de arbeiders in werkelijkheid bijvoorbeeld een cent boete betalen als ze naar de wc wilden. Ze dreigden succesvol met staken toen het puntensysteem, dat voor de meisjes gold, ook in de spinnerij ingevoerd leek te worden.
Pikzwart
Ook buiten de fabriek was de macht van de directie voelbaar. Vanaf 1919 had de Enka – tot ergernis van de sdap met een oneigenlijk beroep op de financierings-
mogelijkheden van de Woningwet – via woningbouwvereniging Vooruit op loopafstand van de fabriek een tuindorp voor haar arbeiders gebouwd. Het Ministerie van Arbeid stak er nog net een stokje voor dat de Enka de woningbouwvereniging kon verplichten de huur op te zeggen van huurders die door de onderneming waren ontslagen.9 Last schreef over de huurders van Vooruit in zijn memoires: ‘Ze verdomden het, wanneer ze ontslagen werden, de mooie woningen van het tuindorp dat de fabriek enkel voor hen had laten bouwen, te ontruimen, en kregen, ondanks hun listig opgestelde huurcontracten nog gelijk ook van de rechter.’
Liefde in de portieken bevat voorts diverse voorbeelden van de gezondheidsproblemen waarmee de Enka-arbeiders kampten door zwavelzuur-, chloor- en ammoniakdampen. Ze worden ziek, impotent of krijgen een ongeluk. De arbeidsinspectie wordt om de tuin geleid en er wordt nauwelijks geld besteed aan veiligheidsmaatregelen. Lasts relaas over de fabriek komt overtuigend over, doordat hij het gedetailleerd en met kennis van zaken door de meester in diens dagboek laat noteren. Zo beschrijft hij in de novelle hoe een kwartje in een beurs al na een week pikzwart is geworden. Destijds zag het eerdergenoemde sdap-raadslid Stan Poppe, belastingambtenaar in Ede, aan de zwart geoxideerde zilveren guldens die hij uit het loonzakje van de fabrieksarbeiders aan zijn kantoorloket kreeg toegeschoven, hoe slecht het met hun gezondheidstoestand gesteld moest zijn.10
Onzuiver
Jef Last was een goede assistent-bedrijfsleider. Hij maximaliseerde niet alleen de winst met de taylorisatie, waarvoor hij van de directie loonsverhoging kreeg, hij
droeg ook bij aan het vinden van nieuwe afzetmarkten. Toen in 1928 een handelsdelegatie uit China zich op de hoogte kwam stellen van de kwaliteit en prijs van de Edese kunstzijde, fungeerde Last als tolk. Het contract met China werd destijds beschouwd als een hoogstandje van de afdeling verkoop, dat tot 1938 bijdroeg aan de productie van de fabriek. Ironisch genoeg was het uiteindelijk juist de Chinese concurrentie, met zijn lage lonen en navenant slechte arbeidsomstandigheden, die de Edese kunstvezeldivisie van akzo-Nobel in de jaren negentig de das om deed.
Uit zijn werk spreekt dat Last de misstanden in de fabriek aan den lijve ondervond en tegelijk ‘de onaangename opdrachten van de bedrijfsleider uitgevoerd’ heeft. Hij zal geleden hebben onder de spreekwoordelijke strengheid van directeur Hartogs én zich hebben afgevraagd of zijn boetetotaal niet te veel afweek van de totalen van de andere leidinggevenden. Dat is dan nog los van de nu niet meer tot in detail te controleren misstanden, zoals het om de tuin leiden van de verzekeringsmaatschappijen en de arbeidsinspectie en de ongelukken door de vele kinderziektes en gevaarlijke stoffen in het productieproces.11 Niet voor niets wilde zijn vrouw Ida met de Enka en haar leidinggevenden niets uit te staan hebben.
Toch zette Last zich tot volle tevredenheid van de directie in en ‘ook over zijn gedrag waren wij steeds tevreden, zoodat wij hem ten allen tijde kunnen aanbevelen’.12 Anderzijds zat zijn positie bij de Enka hem bepaald niet lekker: ‘In dien tijd heb ik niets geschreven en kòn ik niets schrijven, omdat ik met mezelf overhoop lag. Ik wilde mijn werk als bedrijfsleider goed doen, maar voelde, dat het mijn verhouding tot de arbeiders onzuiver maakte.’13 Eenzelfde plichtsbesef als de hoofdfi-
guur in Liefde in de portieken koestert, bezorgde hem precies zoals die hoofdfiguur een innerlijk conflict; dezelfde dualiteit die hem deed besluiten de Leidse universiteit te verruilen voor een Katwijkse haringlogger.
Last voelde zich ongelukkig met zijn positie tegenover de arbeiders in plaats van tussen hen. Hoe maakte hij de spagaat, de jongemannen op te jagen die hij ’s avonds bij de Arbeiders Jeugd Centrale als gelijke ontmoette? Zijn positie als assistent-bedrijfsleider viel niet te combineren met de actieve rol die hij ’s avonds in het socialistische jeugdwerk vervulde. Of zoals hij het zelf verwoordde: ‘Dat ik zelfs misschien een derde loonsverhoging zou krijgen, als ik een nieuw opjaagsysteem uitvond voor die zelfde twijnjongens, met wie we zondags als goede ajc-ers zingend naar Quadenoord vertrokken.’14
Last zag in het proletariaat het toonbeeld van de antiburgerlijke, waarachtig levende mens. Uit deze gemeenschap zou een nieuwe wereld opgebouwd moeten worden. Eenwording met de arbeiders was een van de belangrijkste drijfveren van zijn socialistische overtuiging. Hij hield het uiteindelijk nog geen twee jaar uit bij de Enka-fabriek en nam op 23 februari 1924 ontslag.15 Na zijn burgerlijke jaren als assistent-bedrijfsleider bij de Enka verliet Last Bennekom. Hij verdween met de noorderzon, naar Amerika.16
Ideologische fouten
In 1932, vlak voor Lasts eerste reis naar de Sovjet-Unie, verscheen over zijn ervaringen in Ede Liefde in de portieken.17 In het eerste nummer van het mede door Last opge-
richte maandblad Links Richten werd het boek niet ongunstig besproken door Maurits Dekker (1896-1962). Een bezwaar was volgens de recensent wel dat het proletariaat en zijn strijd vrijwel alleen worden bezien door de ogen van een burger en dat de klassenbewuste arbeidster Martha bij Last bijna niet aan het woord komt. Volgens de recensent was dat niet toevallig: ‘Dit type heeft hij doorleefd, honderden, duizenden van deze menschen heeft hij gezien, waargenomen en begrepen. Hij kent deze menschen zoo goed, omdat hij, zelf het product van een burgerlijke samenleving, nog zoo veel eigenschappen met hen gemeen heeft.’ Last had Martha beter naar de communistische arbeidster kunnen tekenen, ‘zooals hij deze thans in de Sovjet-Unie leert kennen’.
In de Sovjet-Unie kreeg Last inderdaad het plan om Liefde in de portieken voor een Russische uitgave ‘om te werken in ’t positieve’.18 Hoe hij zijn precommunistische novelle daadwerkelijk inhoudelijk aanpaste, viel te lezen in De Rode Ster, de zondagsbijlage van het communistische dagblad De Tribune van 22 april 1933.19 In een bijbehorende ingezonden brief d.d. 14 april schreef hij dat de ontwikkeling van zijn politieke denken als communist hem de ideologische fouten in zijn vroegere literaire werk steeds scherper had doen inzien. De werkmeester pleegt in het nieuwe slot geen zelfmoord, maar wordt ontslagen door de fabrieksdirectie. Zijn vrouw laat hem in de steek, waarna hij zich aansluit bij de arbeidersstrijd en Martha opnieuw ontmoet. Last stelde zijn schrijverschap met het nieuwe slot zozeer in dienst van zijn communistische idealen en de arbeidersstrijd, dat het in elkaar geflanst lijkt. Zo heet de vrouw van de meester plots Elsa in plaats van Anna en is de hoofdfiguur in de laatste zes kolommen van het nieuwe slot een veel sterkere persoonlijkheid dan in de voorafgaande hoofdstukken.
Als het nodig zou zijn geweest, zou hij de novelle nogmaals hebben omgewerkt, zoals Last zijn leven lang bereid was de consequenties uit zijn opvattingen te trekken. Toen de strijd tegen het fascisme was ontbrand, merkte hij naar aanleiding van Liefde in de portieken op: ‘als ik dat boek nog eens schrijven moest zou ik hem Nationaal-socialist hebben laten worden.’20
Met dank aan Hans Bremer, Dorine en Marjolijn van Doorn en Mark Marschalk.
- 1
- Rudi Wester bereidt momenteel een biografie van Jef Last voor, te zijner tijd te verschijnen bij De Arbeiderspers.
- 2
- In de inleiding bij het biografische jeugdwerk uit 1919 Van een jongen die een man werd (Baarn 1941), p. 21.
- 3
- In zijn omstreeks 1970 geschreven en gedicteerde memoires noemde Last 1924 als datum, zoals hij hierin wel vaker onjuiste data en feiten presenteerde. Als gevolg van fusies en overnames is de naam Enka in de loop der jaren gewijzigd in o.a. aku en akzo /Nobel.
- 4
- Voor deze en volgende citaten is, tenzij anders vermeld, gebruikgemaakt van de memoires van Jef Last zoals ze berusten bij het Letterkundig Museum in Den Haag en zijn getranscribeerd door zijn kleinzoon Mark Marschalk. De memoires zullen verschijnen bij De Arbeiderspers.
- 5
- Stan Poppe, Oude herinneringen. Mijn sdap-tijd in Ede 1920-1929 (1986), p. 31-33. Typoscript, Gemeentearchief Ede. Belastingambtenaar Stan Poppe woonde van 1910 tot 1929 in Ede en was van 1922 tot 1929 gemeenteraadslid voor de sdap.
- 6
- Stan Poppe, Oude herinneringen, p 33.
- 7
- Liefde in de portieken (‘s-Gravenhage 1932); opgenomen in Acht werken van Jef Last (Bussum [ca. 1938]); en in Liefde in de portieken. Gevolgd door Een flirt met de duivel en ‘Onvoldoende’ voor liefde (Bussum [ca. 1963]).
- 8
- Enka-archief in het Gemeentearchief Ede (ongeïnventariseerd).
- 9
- Gemeentearchief Ede, verslag gemeenteraad 16 november 1920; Ministerie van Arbeid aan b & w van Ede, 1 februari 1921 (bijlage bid raadsverslag van 31 mei 1921).
- 10
- Stan Poppe, Oude herinneringen, p. 18.
- 11
- In het Enka-archief is niets terug te vinden van dergelijke misstanden en ongelukken, maar bekend is bijvoorbeeld dat op 6 augustus 1925 drie doden en tientallen gewonden vielen bij de explosie van een zuurstofapparaat.
- 12
- Verklaring van de bedrijfsleiding, getekend 23 februari 1924. Archief Jef Last, collectie 11sg, aanvulling 2003 (voorheen collectie Wim ’t Hart).
- 13
- G.H. ‘s-Gravesande, ‘Jef Last over zijn leven en zijn week.’ In: Den Gulden Winkel 387, maart 1934, p 41.
- 14
- Quadenoord is een landgoed ten zuidoosten van Bennekom.
- 15
- Martin Mooy en Aad G. Put, Jef Last (Amsterdam 1963), p. 10 menen dat Last zijn ontslag kreeg als het gevolg van een staking, maar daarvoor is geen bewijs gevonden.
- 16
- Jef Last werd op 26 maart 1924 uitgeschreven uit het Edese bevolkingsregister Ook Ida en Femke verlieten Bennekom. Volgens Femke in de documentaire L’ami hollandais (2006) moest haar moeder uit armoede het Bennekomse boerderijtje verlaten en kreeg ze bij familie en vrienden in Renkum onderdak.
- 17
- In de herdruk Acht werken van Jef Last vermeldde Last ter inleiding dat hij de novelle schreef ‘nadat ik enkele jaren assistent-bedrijfsleider geweest was van de enka Ede’.
- 18
- Brief aan Ida Last d.d. 20 oktober 1932, collectie Letterkundig Museum.
- 19
- Het nieuwe slot zou in de eerste uitgave p. 100 en verder moeten vervangen, in Acht werken (z.j.) p. 183 e.v. en in Liefde in de portieken (1963) p. 62 e.v.
- 20
- G.H.’s-Gravesande, ‘Jef Last over zijn leven en zijn werk’, p. 43.