Bladluizen Satirische tijdschriften in Nederland (2)
Nop Maas Asmodée
Op 3 mei 1854 verscheen in Amsterdam de eerste aflevering van het weekblad Asmodée. Meteen al in zijn beginselverklaring (‘Een programma, dat geen programma is’) presenteert het blad zich als dwarsligger met de pretentie anders te zijn dan anderen. Het is tegen het zittende conservatieve kabinet, daar is geen misverstand over. Beloften doet het niet, om niet zelf op een kabinet te lijken. Niemand heeft de redacteur aangeraden een weekblad uit te geven en marktonderzoek is er ook al niet gedaan. Het idee van het blad kwam spontaan op, nadat een aantal in 1853 en 1854 verschenen vlugschriften veel bijval vond. Over de naam van het blad zegt de redacteur:
Asmodée was een booze geest, een duivel, of liever, zijne kleine gestalte in aanmerking genomen, een duiveltje, die door eenen toovenaar of duivelbezweerder, wie weten wij niet juist te zeggen, gevangen was genomen en in eene glazen flesch werd bewaard. De toovenaar stierf en later vond een ander de flesch, sloeg die op het bidden en smeeken van Asmodée aan stukken, en bevrijdde den kleinen hinkenden duivel op deze wijze uit zijne gevangenis.
Asmodée bezat de gave om de daken der huizen zoo doorzigtig te maken, dat hij er doorheen konde zien wat er in die huizen voorviel. Om zijne dankbaarheid te betoonen, nam hij zijnen bevrijder met zich mede op de daken en liet er hem door heenzien, wat er in de woningen voorviel.
Welnu, het nieuwe weekblad wil ook verborgenheden aan het licht brengen, maar het gaat niet, zoals andere blaadjes, in het privé-leven van mensen wroeten om ze daarmee te chanteren. Het blad wil zich niet binden aan een partij en zal zoveel mogelijk een schertsend en niet al te ernstig karakter hebben. Het is maar de vraag of Asmodée nooit voor de verleiding van chantage bezweken is. Het blad deinsde er niet voor terug lijsten van wanbetalende abonnees te publiceren, zolang de openstaande rekening niet voldaan was.
Meer dan een programma spreekt de concrete inhoud van een blad. De eerste aflevering roddelde over de uitblijvende burgemeestersbenoeming van Amsterdam, gispte het huwelijksgeschenk van f 12.000,- dat de hoofdstad aan prins Hendrik gaf, speculeerde over een audiëntie van dominee Bernard ter Haar (die de April-beweging
van 1853 aanzwengelde) bij koning Willem iii, verwelkomde het beroep van de moderne dominee Meijboom in Amsterdam tegen de zin van de orthodoxe Groenianen, rapporteerde een ruzie tussen minister Floris van Hall en de koningin-moeder Anna Paulowna, herdacht de op reis naar Amerika met zijn schip vermist geraakte R.L. Andringa de Kempenaer (vertrouweling van Willem ii die bemiddelde bij het afkopen van oppositiejournalisten), deelde een tik uit aan het door dominees gedreven maandblad Volksbeschaving, Volksheil! en gaf een analyse van de Aprilbeweging (de dominees lieten zich gebruiken en dachten dat het tegen het herstel van katholieke bisschoppen ging; in feite was het slechts de bedoeling het liberale kabinet-Thorbecke ten val te brengen). De aflevering eindigde met ‘Gemengde Berigten’, in deze trant:
Te ’s Gravenhoge heeft zich een jongeman in de gevangenis opgehangen, na vooraf te Voorburg al te gemeenzaam met zijn meisje onder één dak gevrijd en daarna 12 schapen gestolen te hebben. Zoo uitmuntend wordt er te ’s Hage toezigt in de gevangenis gehouden. Als de Cipier Kaneel niet beter oppast krijgt hij geen suiker bij zijn rijst – Te Zwolle heeft zich mede een jongeling opgehangen, en te Maastricht een Marechaussée zich doodgeschoten. – Prinses Hendrik heeft een rijksdaalder in het armenzakje gegeven. Etcetera.
In dezelfde week dat het eerste nummer van Asmodée verscheen, stond de redacteur van het blad terecht wegens ‘hoon en laster jegens den persoon en de waardigheid des Konings en de voornaamste leden van de Koninklijke familie’. Euveldaden die hij bedreven had in de brochure Een standbeeld in een zak, waarin hij de wijze aan de kaak stelde waarop de nagedachtenis van Willem ii door zijn familie behartigd werd.
Achter het pseudoniem Asmodée ging de romanschrijver en oppositiejournalist Jan de Vries (1819-1855)1 schuil, die inmiddels al een langdurige carrière van hele en halve mislukkingen achter de rug had. In zijn lijvige roman De verborgenheden van Amsterdam toonde hij zeker talent, zoals ook een aantal andere van zijn boeken populair werd bij de lezers. Maar leven van de pen in Nederland was nauwelijks mogelijk. In zijn postuum gepubliceerde roman De martelaar deed De Vries in geromantiseerde vorm verslag van zijn treurige leven. Zijn mislukkingen schreef hij voor een belangrijk deel toe aan de Nederlandse overheid, die hem op allerlei manieren dwarszat. De levensbeschrijving van De Vries achterin De Martelaar werd geschreven door zijn opvolger als uitgever van Asmodée, A.H. van Gorcum (1822-1865)2, die optrad onder het pseudoniem Mulder ii. De redactie werd aanvankelijk overgenomen door H.G. Mulder (1828-1854), en in 1856 door Van Gorcum. Op zijn beurt werd Van Gorcum opgevolgd door A.A.T. Visscher (1819 of 1821-1881), zoon van een hoogleraar, aanvankelijk een succesvol advocaat, maar later een berooid journalist die zich doodschoot te Brussel. Wellicht koos hij welbewust zijn geboorteplaats uit voor de finale van zijn leven, aangezien hij publiceerde onder het pseudoniem Mr. A. van Brussel.
De drie achtereenvolgende redacteuren van Asmodée mogen personen met verschillende opvattingen geweest zijn, ze hadden met elkaar gemeen dat ze tegen het Oranjehuis en de heersende klasse waren en dat ze de belangen van het volk bepleitten. Hun blad bevatte allerlei roddel en verdachtmakingen. Menige te goeder naam en faam bekend staande negentiende-eeuwer moest in de kolommen van het populaire en daardoor toch wel invloedrijke weekblad een veer laten. Het blad ‘richtte zich tot de arbeidersklasse en de kleine burgerij en werd gretig gelezen in kroegen en koffiehuizen’.3 Het speelde wel degelijk een rol in het debat over zaken als de sociale kwestie, de prostitutie en de koloniën.
Over de oplage van het blad tasten we enigszins in het duister. Zelf gaf het blad in 1870 op dat er 12.350 exemplaren afgezet werden. Voorwaar een indrukwekkend aantal. In een necrologie van Visscher schreef het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indië in 1881: ‘De Asmodée, in ’t Hollandsch uitgegeven, is hoe langer hoe meer gaan prospereeren. Als het éénig orgaan der ontevredenen in den lande, trekt het de grootste dagblad-oplage in Nederland – ook boven het Nieuws van den Dag’. Maar een in 1882 verschenen inventarisatie geeft voor Asmodée slechts 4000 exemplaren op en voor het Nieuws van den Dag 25.000 (en 9000 exemplaren voor het zondagsblad van deze krant).4
Een van de bêtes noires van Asmodée was de gevierde dichter en romanschrijver Jacob van Lennep (1802-1868). Meteen in de ‘Gemengde Berigten’ van 3 mei 1854 kwam hij al voor: ‘Mr. J. van Lennep is bezig zijn renommée te sloopen en voor afbraak te verkoopen, met medewerking van Compagnons’. Dat sloeg op het humoristische boekje Tafereelen uit de geschiedenis des vaderlands, dat Van Lennep & Comp. in afleveringen liet verschijnen. Normaal gesproken zou Asmodée wellicht gesympathiseerd hebben met een dergelijk werkje, waarin in woord en beeld een loopje genomen werd met het vaderlandse verleden. Maar in dit geval was het aanleiding tot herhaalde aanvallen op de auteur, zoals op 17 mei 1854 met de bijdrage ‘Een stomp in het oog en een draai om de ooren toegediend aan Mr. J. van Lennep’. De publicatie van de Tafereelen uit de geschiedenis des vaderlands werd wegens alle commotie tussentijds gestaakt.5 Asmodée veegde ook daarmee de vloer aan: Van Lennep stopte er alleen mee om te zijner tijd weer herkozen te worden in de Tweede Kamer (21 juni 1854). Want de belangrijkste misdaad van Van Lennep in de ogen van Asmodée was dat hij behalve letterkundige ook conservatief politicus was en in die hoedanigheid van 14 juni 1853 tot 17 september 1856 namens het district Steenwijk deel uitmaakte van de Tweede Kamer. Keer op keer werd Van Lennep (‘de eerste komiek des kamers’) door het blad te grazen genomen. Voortdurend werd erop gewezen dat Van Lennep niet vies was van plagiaat. Voorts werd met zekere regelmaat eraan herinnerd dat Van Lennep in 1834 op het laatste moment teruggehouden werd van een poging om – met achterlating van zijn wettige echtgenote – naar Engeland te vluchten met zijn buurmeisje Doortje Ringeling.
Op 27 december 1854 ging Asmodée uitgebreid in op Van Lenneps bijdrage aan de Kamerdebatten. Bij een eerdere gelegenheid had deze gepleit voor traktementsverhoging van diplomaten. In een recent debat vond iedereen de begroting te hoog, maar achtte Van Lennep haar als enige te laag. De Kamer lachtte. Van Lennep werd boos en vergeleek zichzelf met de klassieke profetes Cassandra, aan wier voorspellingen evenmin geloof werd gehecht als aan die van Van Lennep. Vanaf dat moment werd Van Lennep door Asmodée omgedoopt tot Ko Cassandra. Kennelijk stelde Van Lennep ook nog dat soldaten niet al te doorvoed moesten wezen. Want waren het niet ‘levende geraamten’ geweest die in de Tachtigjarige Oorlog de Spanjaarden van de wallen van Haarlem en Leiden afweerden? ‘Het vette der aarde behoort aan de rijken der aarde,’ becommentarieert Asmodée, ‘De armen kunnen het doen met de beenderen, die de grooten afgekluifd hebben, opdat zij geen hinder krijgen van het vet… Dikke, vette ambassadeurs en dood magere soldaten!!! – Men moet er een Ko Cassandra voor wezen om zulke dikke en magere denkbeelden te vormen…’ Te zijner tijd, zo voorspelt Asmodée, zal Van Lennep een standbeeld krijgen met het opschrift (in de stijl van de Tafereelen uit de geschiedenis des vaderlands):
Het aanstaande afscheid van Van Lennep als Kamerlid werd door Asmodée op 18 juni 1856 gevierd met ‘De staatkundige loopbaan van Ko Cassandra van Lennep, beschreven door den kronykschrijver Nicodemus Maccabëus’. In de stijl van het apocriefe Bijbelboek wordt een bezoek van Van Lennep aan zijn kiesdistrict beschreven. Het ‘verslag’ gaat vergezeld van een karikatuur in de trant van de illustraties bij de Tafereelen uit de geschiedenis des vaderlands:
…toen hij zich bevond in den boezem zijner kiezers, in den lande Steenwijk, ende toen hij aanschouwde de onafzienbare rei van sneeuwwitte slaapmutsen, van dewelke hier en daar slechts de pluimpjes te zien waren, – gelijk de witte mijlpaaltjes langs den weg, – toen verhief hij zich in zijn rijtuig ende voor elke kiezerswoninge maakte hij eene elastische buiginge ende de woorden vloeiden van zijne lippen als honig en stroop, ende hij won de herten van alle die geslaapmutste lieden ende zij beantwoordden zijne elastische buiginge met eene buiginge, ende zijne zoete woordekens met de zwijgende tale der diepe ontroering ende der tranen […].
Het komieke optreden van Van Lennep in de Kamer zinde de Steenwijkers volgens Asmodée steeds minder. Van Lennep zou als afgevaardigde van Steenwijk opgevolgd worden door A.J. Duymaer van Twist, de oud-gouverneur-generaal van Indië die even later door Multatuli aangeklaagd zou worden in de Max Havelaar.
Ook na zijn vertrek uit de Kamer bleef het weekblad Van Lennep kritisch volgen. En nooit kon deze iets goed doen. Of het nu een pleidooi was voor het behoud van de Waag in Amsterdam of een waarschuwing tegen te veel Franse vertalingen, steeds werd Van Lennep terechtgewezen. De voordracht van het gedicht ‘De dochters van Koning Pretra’ in Alkmaar oogstte volgens het weekblad verontwaardiging van de toehoorders ‘over de schaamteloosheid, waarmede Ko van Lennep een der onzedelijkste, vuilste pruldichten, welke ooit vervaardigd zijn, durfde voordragen, in tegenwoordyheid zelfs van verscheidene dames, die hij door zijne onkiesche rijmelarij menigen schaamteblos op de wangen joeg…’ (5 november 1856). ‘Kootje van Lennep schijnt nu ook oog een tweede Boddaert te willen worden…,’ werd daaraan toegevoegd, in een poging Van Lennep maar meteen bij de pornografen weg te zetten.
Dat laatste probeerde Asmodée nog krachtiger in 1860. De aflevering van 30 mei leek wel een themanummer over Van Lennep. Zijn anoniem gepubliceerde, tegen de grondwet van 1848 gerichte brochure Wachter! Wat is er van den nacht? werd besproken onder de titel ‘Een nieuw geschrift van den paskwillen-schrijver Ko Cassandra’. Van Lenneps pleidooi in de Koninklijke Akademie van Wetenschappen om ambtenaren beter Nederlands te leren, werd vertaald in een voorstel om zondagsscholen op te richten voor referendarissen. Verder werd de veranderlijke houding van de gehate journalist Iz.J. Lion ten opzichte van Van Lennep in het licht gesteld (met opnieuw een verwijzing naar de affaire-Ringeling). Als klap op de vuurpijl bevatte het nummer onder de kop ‘Erotica’ een advertentie voor Offeranden op het altaar van Amor en Venus, geschreven door Ko Cassandra en uitgegeven door Mulder ii, de redacteur en uitgever van Asmodée.
De Offeranden zijn een zeldzaam geschrift. Mij is alleen een herdruk door J.H. Moesman uit 1987 bekend.6 De titels van de verzen in deze herdruk komen slechts ten dele overeen met die in de advertentie. Wellicht is de herdruk incompleet of gaat hij terug op een andere editie dan die van 1860. Maar misschien komt de discrepantie gewoon voort uit slordigheid van de uitgever.
‘Blijven ook uw’ poez’le dijtjes, / Even mollig, even zacht! / ’t Is zoo prettig voor de bijtjes, / Die ge
in ’t heiligdom verwacht’, wordt in een voorzang ‘aan alle schoonen’ toegeroepen. ‘Het opperhoofd van ’t Prikken-Eiland / Heet: Koning Paal, / En zijn (gepruikte gemalinne: / De schoone Ovaal’, heet het verderop. Het intrigerende ‘hompelpompelspel’ gaat zo:
De vraag rijst uiteraard in hoeverre dit bundeltje inderdaad door Jacob van Lennep geschreven is. Onmogelijk is dat zeker niet. Vaststaat dat Van Lennep menig schuin versje geschreven heeft. In 1886, achttien jaar na Van Lenneps dood, deed de Leidse uitgever A.W. Sijthoff nog veel moeite om de familie Van Lennep twee dikke delen met erotisch werk van Van Lennep uit 1817-1822 terug te bezorgen, toen ene C. de Bruijn die wilde drukken. In ieder geval zal Van Lennep de Offeranden niet zelf ter uitgave aangeboden hebben. Waarschijnlijk vielen ze door slordigheid van zijn vrienden in de ongewenste handen van Van Gorcum. Hoe dan ook, Van Lennep zal niet gelukkig geweest zijn met deze publicatie.
Tot jaren na zijn overlijden bleef Jacob van Lennep als onderwerp in trek bij de achtereenvolgende redacteuren van Asmodée. Na Jan de Vries, die hem tooide met de bijnaam Ko Cassandra, en A.H. van Gorcum, die hem als pornograaf wegzette, nam A.A.T. Visscher Van Lennep stevig onder handen naar aanleiding van de als onzedelijk uitgekreten roman De lotgevallen van Klaasje Zevenster (waarin de heldin op een bepaald moment bijna verkracht wordt in een bordeel). Als een ware vos die de passie preekte7 ging Visscher/Mr. A. van Brussel ertegenaan, niet alleen in zijn lijfblad, maar ook in een aparte brochure: Bestraffend woord aan Mr.J. van Lennep over ‘Klaasje Zevenster’. Klaasje is het smerigste boek sinds Pieter Boddaerts Erotische portefeuille, het is even vuil als het werk van Pigault Lebrun en Van Lennep kleedde zijn muze in het hoerenpak: ‘Van Lennen heeft een boek gepubliceerd dat elk man van eer en karakter, elk man van gevoel en betamelijkheid moet ten vure doemen, als hij ’t op de tafel vindt van zijn kind of de vrouw zijner keuze.’ Enigszins beroemd werd Van Brussels uitspraak: ‘Neen, ik vat van Lennep bij het oor, sleep hem zonder omwegen voor het voetlicht en geef hem dan een schop op
die plaats, waar de rug een andere benaming krijgt […].’ Van Lennep zelf schreef Van Brussels aanval toe aan wraakzucht, omdat hij Visscher als advocaat enkele malen voor de Raad van Discipline had gehad.8
Vlak voor zijn dood verklaarde Asmodée Van Lennep nog kinds. En meteen na zijn overlijden kondigde Van Brussel aan dat hij binnen afzien bare tijd Van Lennep zou ‘schetsen zoo als hij was, niet zoo als de vriendschap hem voorstelde’, want: ook over de doden niets dan de waarheid. Dergelijke beloften hield de manke duivel overigens nooit, want er was altijd te veel actueels te onthullen en aan de kaak te stellen.
- 1
- Zie over J. de Vries: M.J.F. Robijns, Radicalen in Nederland (1840-1851). Leiden 1967; J.J. Giele, De pen in de aanslag. Revolutionairen rond 1848. Bussum 1968; Bernt Luger, Wie las wat in de negentiende eeuw? [Utrecht 1997].
- 2
- Zie over hem het in noot 1 genoemde werk van Robijns.
- 3
- Jacques Giele, ‘De oppositie der “volksmannen” (1850-1869)’ in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, nr. 2 (sept. 1975), p. 171-218; citaat p. 184.
- 4
- Zie J.M.H.J. Hemels, De Nederlandse pers voor en na de afschaffing van het dagbladzegel in 1869. Assen 1969, p. 678-680.
- 5
- Zie over deze affaire M.F. van Lennep, Het leven van Mr. Jacob van Lennep. Tweede deel. Amsterdam 1909, p. 84-96.
- 6
- Te raadplegen op de afdeling Zeldzame en Kostbare Werken van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek.
- 7
- In een noot bij zijn brochure beweerde Van Brussel dat hij sinds 1865 het uitgave- en advertentiebeleid met betrekking tot erotica veranderd had.
- 8
- M.F. van Lennep, Het leven van Mr. Jacob van Lennep. Tweede deel, p. 235.