Laagwater
Nico Keuning
De Arends Tapes
‘Wie was de journalist? Wie was de cineast? En waarom ging de film niet door?’ Deze vragen stelde Hans Maarten van den Brink in zijn bespreking in nrc Handelsblad (11-1-1985) van het literaire tijdschrift Het Oog in ’t Zeil van december 1984, na lezing (op p. 1-14) van twee uitvoerige gesprekken van een mysterieuze interviewer met de schrijver-dichter en huisknecht Jan Arends (1925-1974). Intrigerend, inderdaad. Vooral omdat de immer diepgravende redactie van het tijdschrift, de voorloper van De Parelduiker, het antwoord op deze vragen schuldig bleef en daarmee de indruk wekte iets achter te houden.
Aan de gesprekken in het tijdschrift gaat een redactionele inleiding vooraf: ‘Kort voor zijn dood nam Jan Arends contact op met een journalist en vertelde dat hij in november 1970 twee lange gesprekken had gevoerd over een eventuele verfilming van zijn verhaal “Vrijgezel op kamers”. Hij overhandigde de journalist dertig vellen papier, waarop de tekst van het gesprek letterlijk was uitgetikt.’ De redactie vervolgt: ‘Uit de hier afgedrukte gesprekken (waarvan het eerste in de Willem Arntsz Hoeve moet hebben plaatsgehad)met een ons onbekende filmregisseur, blijkt dat het verhaal [“Vrijgezel op kamers”] niet naat de feiten, maar wel emotioneel autobiografisch is.’
Laten we nu eens niet met het begin beginnen. Niet met de journalist, maar met de ‘cineast’. Want bij hem begint de reconstructie van dit relaas. Of eigenlijk bij een Arends-kenner die mij vroeg of ik wist wie
‘die regisseur’ was die Arends indertijd had geïnterviewd. ‘Daar bén ik nog niet,’ antwoordde ik naar waarheid. Een biograaf volgt immers als een speurhond het spoor der chronologie. Maar elke vraag is een stok die wordt weggeworpen en die de biograaf dwingt erachteraan te rennen. Elke vraag eist een antwoord.
Jelle Nesna is de regisseur van de film Arends, die tijdens het Nederlands Film Festival van september 1997 in première ging en twee maanden later op de televisie te zien was. De film en de naam van de regisseur zetten mij op het spoor van het Nederlands Film Festival in Utrecht. Daar moesten ze mij aan het telefoonnummer van Nesna kunnen helpen. De biograaf als detective. Soms kan hij gewoon thuis in zijn stoel blijven zitten en de telefoon pakken.
Regisseur Nesna bleek niet de interviewer te zijn geweest: ‘Koert Davidse heeft het scenario voor de film geschreven,’ vertelde Nesna. ‘Misschien dat hij er meer van weet.’ Davidse wist er inderdaad meer van. ‘Het is heel toevallig dat ik het weet,’ zei hij. ‘Ik zat in een studio te werken, toen ik hoorde dat het scenario voor de film Arends was goedgekeurd en dat we de film konden gaan maken. Er was op dat moment nog iemand in de studio aanwezig die een film zat te monteren. “Arends!?” zei hij, “die heb ik nog eens geïnterviewd”.’ Wist Davidse de naam van de interviewer nog? ‘Hakhoff. Hij heeft mij foto’s gegeven die hij tijdens die interviews van Arends heeft gemaakt. Zijn telefoonnummer heb ik ook.’
Dezelfde dag nog toetste ik het nummer in, maar niemand nam op. Na een week niet, na drie weken nog niet. Via Personeelszaken van het nob begreep ik dat Rob Hakhoff niet alleen in het bestand voorkwam, maar ook in werkelijkheid nog gewoon bestond. Gegevens werden uitgewisseld: ‘De heer Hakhoff zal contact met u opnemen.’
In de weken die volgden ging mijn enthousiasme van de ontdekking van de interviewer onder in het dagelijkse gedoe. Inmiddels was ik door Marijke van Dorst en Niels Bokhove uitgenodigd om op zaterdag 8 juni 2002 in hun Salon Saffier in Utrecht iets over Jan Arends te komen vertellen. De maandag daarna, 10 juni, ontving ik een email van Rob Hakhoff. Op internet had hij naar mijn naam gezocht en daarbij was hij bij toeval gestuit op de aankondiging van de Arends-avond in Salon Saffier: ‘Dat leek mij erg interessant,’ schreef Hakhoff achteraf. ‘Ik ben daar samen met mijn echtgenote geweest.’ Zonder mij die avond aan te spreken was Hakhoff weer stilletjes in de warme juni-avond verdwenen. Maar kennelijk had ik zijn toets der kritiek doorstaan, want in zijn mail schreef hij dat hij nader kennis wilde maken: ‘Het lijkt mij goed om een afspraak met u te maken en als het u niet al te ongelegen komt, gaarne bij mij thuis.’ Wij maakten een afspraak.
Het regende die dag stil maar gestaag. Hakhoff had de mappen van zijn Arendsarchief op de vloer van zijn woning rond de bank uitgestald. Al snel werd duidelijk dat hij cineast noch regisseur was: ‘Ik was in die tijd filmeditor van Bert Haanstra, voor wie ik elf jaar heb gewerkt.’ Van de publicatie in 1984 in Het Oog in ’t Zeil was hij op de hoogte. ‘Moet je niet zeggen dat die interviews van jou zijn?’ had zijn toenmalige vriendin gevraagd. Maar Hakhoff had geen zin om ermee naar buiten te komen. Zijn eerste bezoek in de zomer van 1970 aan Jan Arends in de psychiatrische inrichting van de Stichting Het Willem Arntsz Huis en de interviews met
Arends op 10 en 16 november van hetzelfde jaar hadden diepe indruk op hem gemaakt. Daar had niemand iets mee te maken. Als hij zijn geheim prijsgaf, was hij iets heel dierbaars kwijt. Een soort onuitgesproken verbond met Arends. ‘De tapes heb ik enkele jaren geleden op cd gezet en kopieën aan een vriend gegeven. Ik zal je er straks iets van laten horen.’ De tapes van Jan Arends! Alles was bewaard gebleven.
Rob Hakhoff vertelde over zijn kennismaking met Jan Arends. Ik luisterde en keek ondertussen door de ramen van de tuindeuren naar de hevige regen die nog steeds stil en loodrecht naar beneden viel… Door het artikel ‘Jan Arends I presume’ van Eelke de Jong in de Haagse Post van 20-26 mei 1970 werd Rob Hakhoff erop geattendeerd dat Arends in Utrecht in het Willem Arntsz Huis verbleef. Hakhoff wilde het meeslepende en noodlottige verhaal ‘Lente / Herfst’, dat later bij de samenstelling van de verhalenbundel Keefman (1972) in enigszins gewijzigde vorm de titel ‘Vrijgezel op kamers’ kreeg, verfilmen.
In het verhaal verandert kantoorbediende Van Dongen van kamer. De onrust voert hem naar een ander adres. De hospita is zo’n wijf dat alleen maar op zijn geld uit is. Streng en meedogenloos. Bij haar wil hij een kamer huren. Nou ja, kamer, een vochtig bezemhok met schimmel op de muur. Tussen de hospita en Van Dongen ontwikkelt zich een bizar spel, waarbij Van Dongen zich op onmenselijke wijze door haar laat vernederen. Maar aan het eind van het verhaal blijkt dat juist zij het slachtoffer is van zijn indolente en masochistische gedrag. Zij blijft hysterisch huilend achter als de broeders van de ggd de vervuilde en uitgehongerde Van Dongen op een brancard naar de ambulance dragen. ‘Maak je niet druk,’ laat de schrijver Arends een van de broeders opmerken: ‘Je zult zien hoe goed je het gaat krijgen.’
Hakhoff herlas het verhaal vele malen en besloot subsidie aan te vragen voor de verfilming. Maar eerst wilde hij weten of Arends er zelf wel iets in zag. Na contact te hebben gezocht met Eelke de Jong, maakte Hakhoff een afspraak met Arends, bij wie hij op 3 juli 1970 op bezoek ging in het Willem Arntsz Huis. Achteraf maakte Hakhoff enkele notities: ‘Er is een portier die mij met vage gebaren de weg wijst. Maar het huis is zo groot, dat je er gemakkelijk de weg kwijtraakt. Het is een sombere tocht langs eindeloze donkere gangen, deuren zonder naambordjes, achter elke deur een nieuwe gang.’ Hij trof Arends aan in een isoleercel, waarvan de deur open stond. Arends zat op de rand van zijn bed en keek hem met brandende zwarte ogen aan. Arends gebruikte medicijnen. Op een kastje naast zijn bed lag een schrift met het verhaal ‘Lente / Herfst’ in handschrift. Na enige tijd liepen ze samen naar de binnenplaats, waar patiënten op bankjes in de zon zaten. Arends bleef staan, keek naar de patiënten en zei: ‘Alle mensen zitten in de zon en ik sta in de regen.’
In een café in de buurt dronken zij een pilsje. ‘Er is contact, ondanks alle problemen waar Arends mee te kampen heeft,’ noteerde Hakhoff na deze ontmoeting. ‘Hij vindt waardering voor zijn werk, maar hij heeft weinig contacten, weinig vrienden die hem zomaar een keertje komen opzoeken. Zijn wereld bestaat uit doktoren, broeders, zusters, patiënten en zijn huis is een aaneenschakeling van lange, donkere gangen, onderzoekskamers en ziekenhuisbedden. Maar hij voelt zich vrij.’
Tijdens deze eerste kennismaking gaf
Arends toestemming voor verfilming. Hij was niet alleen bereid alle medewerking te verlenen, hij tekende zelfs een contract, gedateerd Utrecht, 3 juli 1970: ‘Ondergetekende geeft hierbij toestemming om zijn korte verhaal “Lente – Herfst” door Rob Hakhoff te laten bewerken en verfilmen.’ Eronder krabbelde hij zijn handtekening J. Arends.
Op 10 november 1970 reed Hakhoff in een stationcar van filmbedrijf Cinecentrum naar Utrecht om Jan Arends op te pikken voor het eerste gesprek over de verfilming. Arends genoot van het autoritje. In het café in Zeist schreeuwde Arends zijn bestelling naar de kastelein en af en toe maakte hij vreemde opmerkingen tegen cafébezoekers. Dat was het enige opvallende en afwijkende gedrag. Hij was een donkere verschijning die er eerder uitzag als een kunstenaar dan als iemand die onder behandeling was in het Willem Arntsz Huis. Alles aan hem was zwart: zijn wat verfomfaaide alpinopet, zijn baard, zijn zwarte, zware brilmontuur, zijn grofgebreide trui met ronde hals. Aan een tafeltje in een hoek van het café praatte Arends rustig en geconcentreerd over mogelijke filmscènes en over zichzelf. Arends sprak bij deze gelegenheid keurig, zachtjes op dezelfde toonhoogte, maar dwingend. Hij wist wat hij wilde als het om de verfilming van zijn verhaal ging. Gelukkig nam Hakhoff het gesprek op professionele wijze op de band op en bovendien maakte hij enkele veelzeggende foto’s van Arends.
Op de foto’s zag ik Jan Arends zoals ik hem nog nooit gezien had en uit de speakerboxen hoorde ik Arends zoals ik hem nog nooit (zo lang) gehoord had. Een hernieuwde kennismaking. Het typoscript had een stem gekregen; een karakter met zuchten en grimlachjes, een acteur met stemwisselingen, een verteller die doorleefde en natuurlijke dialogen zonder enige aarzeling uit zijn mouw schudde. Niet alles was in het typoscript uitgetikt. Kleine, maar nieuwe details. Zo bleek ‘comte du C.’ comte du Chastel te zijn, de graaf die als een mecenas zijn witte villa in 1961 aan Arends ter beschikking had gesteld. Arends schreef er het toneelstuk Smeer of de weldoener des vaderlands. Ook zijn er geluiden te horen en opmerkingen van Arends die zorgen voor enige nuances… Tijdens het eerste gesprek in het café in Zeist dringen van buiten verkeersgeluiden door. Binnen is op de achtergrond het ketsen van biljartballen te horen. Plotseling schrikt Arends op uit het gesprek als hij zich realiseert dat een ander er met zijn uitgesproken ideeën vandoor kan gaan: ‘Zeg, je kan niet zonder meer gebruiken wat ik zeg. Straks krijg ik geen cent en word jij multimiljonair.’ Toen Hakhoff hem geruststelde, vond hij het allemaal ineens wel best. Arends wist niet eens meer wat er in het contract stond dat hij zelf had geschreven.
Hakhoff vertelde dat hij voor de synopsis van zijn verfilming van ‘Lente / Herfst’ een toezegging van f 1500,- subsidie had ontvangen. Dat vond Arends ‘geweldig’: ‘Om je eerlijk de waarheid te zeggen, had ik er een hard hoofd in. Ik dacht niet dat het je lukken zou. Ik dacht, hij zal wel het bos in gaan met het verzoek aan het ministerie.’ Subsidieaanvragen van Arends zelf voor het schrijven van gedichten of verhalen waren altijd afgewezen. Zeker als hij er bij het ministerie hoogstpersoonlijk om ging vragen. Dat Hakhoffs verzoek gehonoreerd was, beschouwde Arends als een overwinning op het ministerie. Dáár genoot hij van, dat iemand
met zijn verhaal geld aan het ministerie had weten te ontfutselen: ‘Geweldig.’
Aan het eind van het gesprek zei Arends: ‘Zullen we het nou laten zakken voor vandaag? Vind je dat goed? Je zult tot een conceptie moeten komen, dat is dus het belangrijkste. […] Je hebt voor mij een enorm vrije hand, hoor. Je moet de handeling eruit halen.’ Vervolgens begon Arends opnieuw een exposé in rake dialogen en treffende scènes.
Krap een week later haalde Hakhoff Arends opnieuw op in Utrecht. Deze keer vond het gesprek plaats bij Hakhoff thuis op 16 november in Hilversum, op diens toenmalige adres Karel Doormanlaan 92. Arends was hogelijk verbaasd en oprecht onder de indruk, toen Hakhoff hem het typoscript van het eerste gesprek liet zien: ‘Zeg, maar je moet niet die hele rotzooi meer uittypen. Goeiemorgen! Ik durf niets meer te zeggen.’ Hij miste wel de inbreng van Hakhoff op papier. Meer dialoog zou beter zijn: ‘Maar jij weet natuurlijk wat er allemaal gezegd is.’
Af en toe stak Arends een sigaret op. Na anderhalf uur vond hij het wel mooi geweest: ‘Zullen we nou ‘ns wat aan die erwtensoep doen. Ik begin een flauwe maag te krijgen. Heb je hier winkels in de buurt of niet?’ Hakhoff zette een grammofoonplaat – Vivaldi – op en verdween naar de keuken. De microfoon stond nog open. Arends zat te roken, las de krant, neuriede wat en schraapte zijn keel. ‘Onhoudbaar,’ zuchtte hij.
Waarom werd de film niet gemaakt? Hakhoff schreef een scenario van achtentwintig kantjes ‘naar het verhaal van Jan Arends’, met locaties, shots, scènes, fade outs en tekstfragmenten uit het verhaal in de vorm van monologues intérieurs. Paul Verhoeven liet er zijn licht over schijnen en reageerde op verzoek van Hakhoff op het script met acht
pagina’s ‘scenario-aanwijzingen’. Hoe fraai de scènes uiteindelijk op papier ook zijn, van verfilming is het nooit gekomen. Hakhoff was nu eenmaal geen regisseur.
Blijft er nog één vraag onbeantwoord. Wie was de journalist die de redactie de dertig uitgetikte vellen met de interviews overhandigde? Ik legde de vraag voor aan toenmalig Oog in ’t Zeil-redacteur Thijs Wierema: ‘Arends heeft ze kort voor zijn dood aan Ivan Sitniakowsky, literair recensent van De Telegraaf, gegeven. “Hier heb je de tekst van een interview,” had Arends gezegd, “je mag ermee doen wat je wilt”.’ Sitniakowsky, die verder ongenoemd wilde blijven, gaf het typoscript aan Wierema, de bezorger van het Verzameld Werk (1984) van Jan Arends.
Kort nadat Ivan Sitniakowsky de uitgetikte interviews in handen had gekregen, pleegde Jan Arends zelfmoord door uit het raam van zijn kamer te springen. Zijn kamer op de vijfde verdieping aan de achterkant van ‘flatgebouw Het Nieuwe Huis’ aan het Amsterdamse Roelof Hartplein, keek uit op de binnentuin. Vlak naast de plek waar Arends op 21 januari 1974 is terechtgekomen, staat nu een volwassen boom. Als het winter is, kun je zijn kale takken zien en
Nico Keuning is de biograaf van Jan Arends. De drie uur durende interviews van Rob Hakhoff met Jan Arends zullen in februari 2003, kort voor het verschijnen van de biografie, integraal worden uitgezonden in het vpro–radioprogramma ‘De Avonden’.