Neem afstand
Fragmenten uit de brieven van Henriette Mooy
Henriette Mooy (1890-1974) was dichteres, maar ook de schrijfster van de autobiografische trilogie Maalstroom. Net als Annie Salomons was zij bevriend met vele bekender gebleven collega-schrijvers. Haar herinneringen legde ze neer in twee deeltjes Gisteren leeft (1965 en 1967). Zij leerde Van Deyssel in 1919 kennen en bezocht hem van tijd tot tijd. Ze waardeerde in hem ‘zijn diepe gemoedsstilten en zijn geestigheid’: ‘Thijm was zo knetterend geestig dat ik het vaak plotseling uitbrulde, telkens opnieuw in de hevigste lachsalvo’s opgolvend aan welke hij zelf ook meedeed, telkens gekke dingen op de vorige gekke dingen stapelend’. Harry Prick leerde ze kennen op 21 mei 1952, toe de Haarlemse kunstenaarssociëteit Teisterbant haar overleden erevoorzitter Van Deyssel herdacht. Mooy vond het, zoals ze achteraf aan Harry Prick schreef, een onbevredigende bijeenkomst. De rede van Emmy van Lokhorst bevatte stuitende leugens en was banaal en brutaal. Anton van Duinkerken ging te keer als ‘een lege donderbus’. De manier echter waarop Harry Prick had voorgedragen uit het werk van de overleden meester had iets van ‘een frissche mooie Aprilmorgen’. Hier volgen enkele fragmenten uit de vele brieven die ze met Prick wisselde.
[30 oktober 1952, nadat Harry Prick haar gevraagd had ‘hoe U er, met dàt hart, in de bezettingsjaren in geslaagd bent botsingen met Thijm te vermijden. Heeft hij ooit de bundel verzetsgedichten1 onder ogen gekregen?’]
Jazeker, die was in het pakje meen ik, dat het vers v. Noordewier ook bevatte. Neen, niets van gezegd; hij wist wel dat ik ‘vuur en vlam’ was, en ik heb hem maar heel weinig gesproken. Dat pakje met verzen waarvan ik nu spreek heb ik hem op verzoek en aanporren van een vriend (bij wiens vader hij vroeger gelogeerd had) toegestuurd. Hij nodigde mij toen uit hem te komen bezoeken. (Van Eedenstraat) Op het adres Dreef 4 ben ik 1 of 2 maal geweest; het was, meen ik in ’41 of iets eerder, en toen ik zag dat hij een radio had, zei ik (opzettelijk) ‘o gelukkig, dan kunt U de Koningin horen. Hebt U haar van de week niet gehoord? ’t Was prachtig.’ ‘Nee…’ zei hij licht, en hij ging er verder niet op in. Ik was met een deel van mijn ‘Portretten’ bij hem. Ik meen dat hij, van die ik hem toen liet zien, Erasmus tot de beste vond behoren. Ook Mazaryk. Toen zei hij opeens: ‘Hebt U Hitler er niet bij?’ ‘Die ellende-
ling’ zei ik, ‘nee, ’t zou niet in mij op komen.’ Hij liet toen blijken dat hij het iemand vond door wiens grootheid hij aanspraak had in mijn verzameling te komen. En ik nog eens, met een lage stem, helemaal verstomd van hart, omdat Thijm letterlijk niets van je begreep, en voor groot aanzag wat alleen maar smerig was, ik zei, met iets van afwerend gefluister – ‘nee-e… die grote patser!’ ‘O,’ zei hij gevat, en met een leuke geste van de hand, die met de wijsvinger ’t gezegde even bevestigend accentueerde, ‘dus toch groot!’ en we lachten, omdat hij mij schaakmat zette. Hij had zo veel chàrme.
Zo, heeft hij toch aandrang gevoeld zich te excuseren of, althans, enige verantwoording te doen. Och… alleen dan wellicht uit practische overwegingen; gevoeld van onrecht, snerpend onrecht, ten hemel schreiende gruwel, heeft hij niets.
Zijn ‘politieke gezindheid,’ die hàd hij helemaal niet, of ’t moest zijn nsb-gezind, Zwartfrontgezind. ‘Toegewijde trouw,’ om te gieren, ‘aan het Huis v. Oranje’ – het Huis! dat werd je niet gevraagd, Wilhelmina, daar moest je niets van hebben, totáál geen trouw. ‘Zwakke steeën,’ nou! –
Het feit dat hij zich (‘dit moeten wij niet uit het oog verliezen’ neen, vooral niet!!!) door Haighton2 liet adviseren is alleen maar een schande te méér, waar er zó veel rechtschapen, edelgezinde en schrandere mensen gereed stonden hem in te lichten zo veel hij maar wou. Neen, van de dappere en rechtuite wendde hij zich af, wendden ook de bewoonsters v/d Regentesselaan3 zich af en gingen met een brutale draaitol als Knuvelder4 in zee! In hoeverre die vrouwen, die de dingen wèl recht aanvoelden, niet anders gekund hebben, – daarover wil ik geen oordeel uitspreken. – Het zou mij een ontzaglijk genoegen doen wanneer ik Jacqueline Reijneke van Stuwe nog eens kon spreken, maar ik geloof dat zij ziek is (en daarom juist); en niemand ontvangt. –
Nu, ik geloof, beste Harry, als wij alles wisten, dat het volstrekt geen ‘mysterie’ zou blijven hoe ‘dit sujet’ zich in de red. v/d N.G. heeft kunnen werken. Ik heb hem eens of tweemaal gezien, hij had een rond boevenhoofd, kortgeknipt, neen, gemillimeterd grauw haar, en ellendige witte dunne vingers met nare nagels, iets griezeligs. Thijm kon unfair gedrag niets schelen, en ik denk dat Mevr. Kloos een gedienstige mannelijke hulp erg goed gebruiken kon. –
[26 augustus 1953]
Van verschillende kanten is mij gevraagd herinneringen aan Thijm eens vast te leggen; – ook van uitgeverszijde. Ik voel dat ik dit niet doen kan, zo lang ik denk dat er ergens in een kist kwetsende, vernederende, krenkende dingen over mij genoteerd liggen, al wéét ik, dat ze van iemand komen, die, ook in de omgang, – en in weerwil van alle kentekenen van een uitzonderlijk groot artist -, soms gevaarlijk krankzinnig was.
Je kunt het mij gerust geheel open zeggen; als het zo is, is mijn besluit genomen, en heb ik geen herinnering te publiceren. Niet uit kleinzieligheid, maar men moet, in vriendschap, geheel te goeder trouw en open zijn (voor zo ver het die vriendschap betreft) – en dat was Thijm niet. Door verschillende oorzaken, waarvan soms door fijngevoeligheid, en dan te excuseren…
[8 februari 1954]
Ik kan het oordeel van Thijm over zijn eigen werkje ‘Blank en Geel’ in het geheel niet delen. Het kan m.i. niet in de schaduw staan van het boek ‘Eline Vere’ met zijn honderden facetten, volmaakte, onvergetelijke tekening der hoofd- en bijfiguren. Ik vergeet met dat te zeggen niet, dat de (enige) overeenkomst tussen beide werken het fatale is, maar dat de ‘psychische houding’ in het een die van ‘Eline Vere’ en ‘Extaze’ zou overtreffen, moet door den heer Thijm neergeschreven zijn, toen hij niet goed van wégen wist!
Ik heb ‘ogen als tafelborden’ opgezet, toen ik las dat jij die onzinnige mening deelt! Nee Harry, neem afstand.
[24 mei 1954]
Van het door Thijm laten bewonderen van Cato5? Neen, dat heb ik je niet verteld; wèl, en ik zal het even herhalen, dat de schilderes Thérèse Schwartze, met haar zuster, de beeldhouwster Georgine Schwartze, dineerden bij Josph Alb. Thijm; en dat Karel mede aanzat, en hij het dienstmeisje belde, die zijn geliefde was, en zei tot haar: ‘reik me die lepel even’, een lepel binnen zijn bereik. En het meisje dat zij zagen was beeldschoon en lieflijk. Hij belde niet om haar te tonen, neen, hij verlangde naar haar.
- 1
- Waarschijnlijk Verzen van gisteren voor vandaag.
- 2
- Alfred A. Haighton, fascist en financier van De Nieuwe Gids (zie over hem: G.J.G. de Gier, Alfred Haighton. Financier van het fascisme. Amsterdam [1988].
- 3
- Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe en haar zus Jacqueline
- 4
- Louis Knuvelder, aanhanger van het fascistische Zwart Front.
- 5
- Cateau Horyaans, ten tijde van de anekdote Van Deyssels verloofde en later zijn echtgenote.