Over dit hoofdstuk/artikel

Murk Salverda

over P.C. Boutens


+
Murk Salverda (1944) stelde in 1993 een tentoonstelling en – in samenwerking met anderen – een schrijversprentenboek en een bloemlezing van Boutens samen. Hij werkt nu in opdracht van het Fonds voor de Letteren, het Amsterdams Fonds voor de Kunst en de Maurits van Kattendijkestichting aan een biografie van Boutens.
1
Volgens het promotieregister van de Universiteit van Utrecht, mondelinge mededeling van de pedel, mevrouw G. van den Berg.
2
Henricus van Herwerden (1831-1910) was van 1864-1901 hoogleraar Grieks te Utrecht.
3
Zie J. van Leeuwen jr., ‘Levensbericht van Henricus van Herwerden’, in Jaarboek van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen 1911, p. 64.
4
‘Aan Uw verlangen om Woensdag en Donderdag naar Utrecht te kunnen gaan, zal wel voldaan kunnen worden,’ schreef de rector op 29 juni 1894 aan Boutens Zie Karel de Clerck, Uit het leven van P.C. Boutens (Amsterdam 1969), p. 44.
5
Treurspel van Euripides, in 1895 uitgegeven door Van Herwerden.
6
Beide brieven worden bewaard in het Letterkundig Museum.
7
Volgens G.W. Kernkamp, De Utrechtsche universiteit, 1636-1936 (Utrecht 1936), 2 dln., II. 1815-1936, p. 105 was sinds 1859 een inaugurele rede in het Nederlands de regel, ‘alleen verbroken door den theoloog Van Oosterzee, den klassieken litterator Van Herwerden, den Duitschen medicus Gusserow, die het Nederlandsch niet machtig was’.
8
23 maart 1877: ‘De moribus Graecorum aetate Homerica’. Zie p. 56 van het levensbericht van Henricus van Herwerden door J. van Leeuwen jr.
9
De andere zeven zijn in diverse talen geschreven: een in het Grieks (van de Griekse geleerde Bernardakis), een in het Duits (van de Nederlander Holwerda), een in het Engels, drie in het Frans en een in het Nederlands (een vertaling van Vergilius).
10
C.G. Cobet (1813-1889), hoogleraar Grieks te Leiden van 1847 tot 1884. Leermeester van Van Herwerden, Halbertsma en Van Leeuwen.
11
John Edwin Sandys, A history of classical scholarship (New York & London 31967), vol. III, p. 285.
12
C.W. Opzoomer (1821-1892) werd in 1846 hoogleraar filosofie te Utrecht en sprak als eerste in Nederland zijn inaugurele rede in het Nederlands uit.
13
J.A.K. Rovers (1803-1874) was eerst hoogleraar te Franeker en daarna te Groningen (in de oude talen en de Griekse en Romeinse antiquiteiten); van 1855 tot 1873 was hij te Utrecht hoogleraar in de oude en de nieuwe geschiedenis en in de Romeinse antiquiteiten. ‘Geschreven heeft hij zoo goed als niets,’ aldus Kernkamp, o.c., p. 131.
14
H.C. Millies (1810-1868), van 1856 tot zijn dood hoogleraar in de oosterse taal- en letterkunde te Utrecht.
15
Zie hoogleraarsarchief Van Herwerden, Utrechts Universiteitsmuseum. Geciteerd is uit een brief aan zijn verloofde Galathea Henriette van Deen. Met dank aan de heer J. van den Brink.
16
In de woorden van J. Huizinga: ‘Tenslotte begroef men het Latijn als academische taal. Dat wil zeggen: art. 80 (vroeger 45) laat het nog altijd eershalve voorgaan: “De lessen worden gegeven in het Latijn of in het Nederlands.”’ Cf. ‘Geschiedenis der universiteit gedurende de derde eeuw van haar bestaan, 1814-1914.’
Eerste deel van Academia Groningiana, mdcxiv-mcmxiv. In: J. Huizinga, Verzamelde werken, dl. 8 (Haarlem 1951), p. 294.
17
Zie The comedies of Aristophanes. Vol. I. Acharnians, edited with translation and notes by Alan H. Sommerstein (Warminster 1980), p. 16-20.
18
Simplicius of Simplikios (zesde eeuw n.Chr.) was een neoplatoons Grieks wijsgeer, die vooral van belang is als commentator van Aristoteles. Zijn werk vormt vaak de enige bron van de opvattingen van de voorsocratici.
19
Cf. L.F. Janssen, ‘C.G. Cobet’, in Ward W. Briggs and William M. Calder iii [red.], Classical scholarship. A biographical encyclopedia (New York & London 1990), p. 17-22.
20
Tjalling Halbertsma (1829-1894), hoogleraar Grieks te Groningen vanaf 1877.
21
Cf. J. van Leeuwen jr., o.c., p. 51-77.
22
C.M.J. Sicking, ‘Cobet’, in W. Otterspeer [ed.], Een universiteit herleeft. Wetenschapsbeoefening aan de Leidse Universiteit vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw (Leiden 1984), p. 27.
23
Sicking o.c., p. 29.
24
Ibid., p. 35.
25
Ibid., p. 35.
26
J. van Leeuwen Jzn. (1850-1924) was als opvolger van Cobet van 1881 tot 1920 hoogleraar Grieks te Leiden.
27
Van Leeuwen, o.c., p. 57.
28
Boutens citeert verder Bentley, Bergk, Brunck, Dindorf, Elmsley, Fritzsche, Gilbert, Hamaker en Meineke.
29
De Clercks beweringen dar het ging om ‘herontdekking van verloren gebied’ en ‘Zijn thema had hij niet gezocht op platgelopen terrein; [..] hij was zich gaan verdiepen in de minder onderzochte Griekse komedie’ dienen in hoge mate gerelativeerd te worden. Cf. De Clerck, o.c., p. 60 resp. p. 57. Boutens’ onderzoek werd verricht in de voetsporen van zijn hoogleraar en diens collega Van Leeuwen en van buitenlandse geleerden, onder wie in het bijzonder Rutherford.
30
Aristophanes Eirene [Vrede]. Cum scholiorum antiquorum excerptis passim emandatis, 2 dln. (Leiden 1897).
31
Bentley, Bergk, Blaydes, Brunck, Elmsley, Hamaker, Hermann en Meineke worden het meest door Van Leeuwen geciteerd; veelvuldig treft men ook de namen aan van Cobet, Dindorf, Fritzsche, Hartman, Koek, Muller, Müller Stübing, Reiske, Reisig, Ribbeck, Wilamowitz en verder Bekker, Geel, Halbertsma, Van Herwerden, Naber, Pierson, Rutherford, Scaliger, Valckenaer, Vürtheim e.v.a.
32
Johannes van IJzeren werd in 1876 geboren te Rotterdam en maakte na zijn promotie in 1899 een wetenschappelijke reis door Italië. Na een leraarschap klassieke talen te Zutphen (1904-1906) was hij vanaf 1 januari 1907 leraar, conrector (1920-1936) en rector (1936-1943) aan het Gymnasium Haganum. Hij schreef o.a. Geschiedenis der klassieke literatuur, 2 dln. (Utrecht 1958).
33
‘Componantur et diiudicentur praecipuae variae lectiones fabularum Aristophanearum, quae in codicibus Ravennata (r) et Veneto 474 (v) patiter servatur, imprimis eae, in quibus recipiendis sequendisve huius saeculi editores inde a Bergkio et Meinikio alii aliter senserunt’. Zie Museum. Maandblad voor philologie en geschiedenis, jrg. 7, nr. 8, oktober 1899, p. 248.
34
Volgens het ptomotieregister van de Universiteit van Leiden, mondelinge mededeling van het bureau van de pedel.
35
Johannes van IJzeren, De vitiis quibusdam principum codicum Aristophaneorum, diss. Leiden, 1899. De dissertatie telt, ter vergelijking met die van Boutens, 115 pagina’s en veertig stellingen, twintig betreffende de Griekse en twintig betreffende de Latijnse filologie.
36
Mnemosyne 1900, ‘De variis lectionibus a Rutherfordio e scholiis Aristophaneis erutis’, p. 176-200 en p. 298-328. Met opmerkingen over de Acharnenses.
37
Museum Maandblad voor philologie en geschiedenis, jrg. 7, nr. 9, november 1899, p. 252-255.
38
Volgens De Clerck, p. 42-43 en p. 58 gaat het om ‘een lid van het aanzienlijk, adellijk geslacht Van Lynden’, maat het is hem onbekend welk lid. In het Letterkundig Museum zijn de door De Clerck vermelde zes brieven van Boutens aan de heer Van Lynden als zodanig niet terug te vinden. De aanhef van de brief vermeldt geen naam, maar de gebruikte titulatuur ‘Weledel Zeergestrenge heer’ duidt niet op een adellijk persoon. We mogen althans aannemen dat Boutens in het algemeen zeer zorgvuldig met titulatuur omsprong.
39
Het gaat hier om het in 1898 bij Blok in Den Haag uitgegeven ‘officiële’ debuut van Boutens, Verzen. Al in 1894 had Boutens bij D’Huy in Middelburg zijn ‘onofficiële’ debuut gepubliceerd, xxv verzen. Daarvóór waren in de Utrechtsche studenten almanak van 1892 een vijftal gedichten van Boutens opgenomen.
40
De brief wordt bewaard in het Letterkundig Museum. Mijn transcriptie verschilt van die van De Clerck, o.c., p. 59.
41
Album gratulatorium in honorem Henrici van Herwerden propter septuagenariam aeratem munere professoris, quod per xxx-viii annos gessit, se abdicantis ([Utrecht] 1902).
42
Met dank aan Michael Elias.