Max Nord
Een amazone in de letteren
Hoogst merkwaardig. De dood in Tucson (Arizona) van de Franse schrijfster, lesbienne, feministe Monique Wittig, op 3 januari van dit jaar, is in ons land volstrekt onopgemerkt gebleven. Toch stonden de kranten hier destijds vol van haar in 1964 verschenen en met de Prix Médicis bekroonde eerste roman L’Opoponax. Want dat boek, uitgekomen bij Minuit, sloot in zijn stijl schitterend aan bij de traditie van de ‘nouveau roman’ die deze uit het verzet stammende uitgeverij had opgebouwd en verder uitbouwde met auteurs als Robbe-Grillet, Butor, Beckett, Sarraute, Duras.
‘Mijn opoponax,’ schreef Marguerite Duras bij de verschijning, ‘is misschien wel, zelfs bijna zeker, het eerste moderne boek dat over de kindertijd gaat. Mijn opoponax is de grootste executie van negentig procent der boeken die geschreven zijn over de kindertijd.’ En ze spreekt van één werktuig, een puur objectieve taal. Twee jaar later zal bij de verschijning van de Amerikaanse vertaling Mary McCarthy eendere kreten van bijvalslaken. L’Opoponax verhaalt van meisjes op de lagere en middelbare school, onder streng regime van de nonnen. De titel is de naam van een plant in Azië die wordt gebruikt voor de aanmaak van balsems en parfums, maar hier de betekenis heeft van een levenssfeer, die van de kindertijd. Dat is een mysterieuze sfeer van breekbaarheid, die met de sterke stijlmiddelen van Wittig prachtig invoelbaar wordt gemaakt. ‘Ik heb de jeugd als door een microscoop willen zien’, verklaarde zij dan ook in een interview. Zij doet dat door het gebruik van het woordje on als standaard voor de manier van denken en praten der kinderen, en het werkt subliem. Een collectief ‘wij’ noemt zij dit on. In het
Nederlands is de letterlijke weergave door ‘men’ natuurlijk onbruikbaar en de Parijse correspondent van de Volkskrant meende indertijd dat een Nederlandse vertaler dan ook voor onoplosbare moeilijkheden zou worden geplaatst.
Daarin had hij gelijk, zoals ik uit ervaring kan verklaren, omdat ik die vertaling (De opoponax, Contact 1975), met evenveel plezier als inspanning, heb uitgevoerd. Het effect van genoemde stijlfiguur gaat inderdaad en jammer genoeg verloren, maar daarmee worden de charme van het boek en de confrontatie met de werkelijkheid, die de bezieling van de schrijfster vormt, in het geheel niet ontkracht. Al vertalend deed zich een veel grotere moeilijkheid voor. Wittig bleek namelijk in haar tekst talloze citaten te hebben verwerkt, zonder die als zodanig, met aanhalingstekens bijvoorbeeld of cursief, aan te geven. In gesprekken met haar en in de brieven die zij mij schreef, benadrukte zij die stijlfiguur als volgt: ‘Ik heb mij teksten toegeëigend, ik heb geprobeerd ze te versmelten met de mijne, het is dus noodzakelijk dat de vertaling daarmee rekening houdt. Wil mij vergeven daarop zozeer de nadruk te leggen. Maar het wordt naar mijn gevoel volstrekt onnodig cursief te gebruiken van het ogenblik af dat men noch de interpunctie van een tekst noch de rangschikking der versregels respecteert. Cursieve letters willen scheiding aanbrengen, de ene tekst losmaken van de andere, als dat hier gebeurt is alles bedorven. De gebruikte teksten moeten grondbestanddelen zijn van hetzelfde niveau als het materiaal van de rest van het boek.’ (Brief van 19 januari 1966)
De herinnering aan mijn eerste ontmoeting met haar, in het café van Sartre op Montparnasse, staat mij nog goed bij. Een knappe vrouw, uitdagend gekleed, witte trui en witte laarzen, heel beslist in haar opvattingen, maar absoluut zonder dwingerigheid of enigerlei pose. In haar betoog eerder aan de bescheiden kant, zoals ook later in onze correspondentie. Ze verklaarde zich bijvoorbeeld graag bereid tot nadere uitleg over de interpretatie van de verzen van de Aliscans, ‘dans la mesure de mes moyens,’ voegde ze eraan toe. We spraken lang met elkaar omdat we, zoals bleek, op dezelfde literaire toonhoogte zaten. Daardoor kreeg onze briefwisseling een licht vriendschappelijk karakter. Ik had graag het contact met haar voortgezet, maar zij was dikwijls net op reis als ik in Parijs was en een voorgenomen bezoek harerzijds aan Amsterdam werd jammer genoeg ook afgezegd. Deze persoonlijke verstandhouding met haar heeft er zeker toe bijgedragen dat ik me met meer enthousiasme en inleving aan de vertaling van haar boek kon wijden.
Ik moest natuurlijk zoveel mogelijk tegemoet komen aan de structuur van de stijl en deed dit door de vertaling der citaten op die manier in de tekst te verwerken. Maar dat was niet altijd mogelijk, bijvoorbeeld bij de behandeling op school van oud-Franse teksten, en met het vers van Baudelaire dat in fragmenten bijna compleet is opgenomen in het laatste deel van het boek. De zeer toegankelijke schrijfster zond me een complete lijst van de citaten, hetgeen me ook in staat stelde te controleren of ik zonder de hulp van aanhalingstekens al die regels van Flaubert, Racine, Malherbe, d’Orléans, Leopardi, Pascal, Rimbaud, Labé, Tibullus, Lewis Carroll, De Vigny, Corneille en Scève eruit gehaald zou hebben. Quod non. Ook kon ik het cultuurverschil met onze schoolopleiding goed vaststellen.
Dat Cathérine Legrand en haar vriendinnetje Valéry Borge in L’Opoponax op den duur meer dan vriendschappelijke gevoelens voor elkaar gaan koesteren, liet, bij mij althans, niet de indruk achter dat hier van een sterke uitbeelding van (beginnende) lesbische liefde sprake zou zijn. Monique Wittig kon al spoedig na de verschijning in 1969 van Les guérillières met recht gerekend worden tot de strijders voor de rechten der vrouwen, ook, nee vooral, in de liefde. Les guérillières (in het Nederlands vertaald als Vrouwenguerilla) is een fascinerend episch gedicht dat ook in zijn typografie aanzienlijk experimenteler was dan L’Opoponax.
Le corps lesbien, dat in 1973 verscheen, toont de radicale consequentie van dit thema, van deze gerichtheid. De gebrokenheid van het vrouwenbestaan in de mannenwereld beeldt zij op een originele, alweer typografische manier uit: je (ik) wordt j/e (i/k), mon (mijn) wordt m/on (m/ijn) enzovoorts. Dat bracht nu de Engelse vertaler in ‘onoplosbare’ moeilijkheden! ‘Ik’ wordt immers ‘I’, onsplitsbaar. Hier werd cursief de enig bruikbare maar niet erg principiële oplossing.
Er is een voor de hand liggend verband tussen feminisme en lesbiënisme, maar bij Monique Wittig ligt het accent toch wel heel sterk op het laatste. ‘Lesbiënisme valt niet te reduceren tot een seksuele praktijk, het heeft een belangrijke kulturele komponent: leven vanuit en voor jezelf, een onafhankelijke opstelling ten opzichte van mannen en de wereld zoals zij die in elkaar hebben gezet.’ (Vrij Nederland, 10 augustus 1974, interview). In een paginagroot artikel van Hanneke van Buuren, gewijd aan ‘romans van feministen’ (nrc Handelsblad, 11 april 1975) staat zij samen met Joke Kool-Smit, Andreas Burnier en Doris Lessing pal voor de bevrijding van de vrouw… Zij hoort daar niet bij, hier zijn ongelijkwaardige persoonlijkheden samengebracht. In het eerder aangehaalde interview in Vrij Nederland blijkt zij de consequentie te hebben getrokken van het bestaan in twee werelden, de vrouwenwereld waarvoor zij heeft gekozen en het patriarchaal systeem, waarvan je tegen je wil nog deel blijft uitmaken. En: ‘als lesbisch feministe kun je tenminste een leven leiden dat coherent is met de strijd die je voert’.
Als radicaal lesbienne heeft zij de feministische strijd gevoerd, maar zij is in 1976 naar Amerika geëmigreerd wegens blijkbaar onoverkomelijke twisten met die beweging. Als amazone in de letteren, met een paar topwerken vertegenwoordigd, is daar met een hartaanval aan haar rijke en zinvolle 67-jarige leven een einde gekomen.