Mark Pieters+
Een dure liefhebberij
Johan Polak als uitgever
‘Johan is het mooiste voorbeeld van een echte amateur, een liefhebber, die dingen wil doen die hij zelf mooi vindt.’ Aldus Rob van Gennep in het televisie-interview dat Hanneke Groenteman met hem en Johan Polak had in 1992, bijna vijfentwintig jaar nadat het illustere duo uit elkaar was gegaan en vlak voor de dood van Johan Polak – de volledige tekst ervan is elders in dit nummer te vinden.
Johan was het er roerend mee eens. Per slot van rekening was hij behalve een slecht mens een onbetekenend uitgever geweest – ‘een quantité négligeable, een voetnoot in de literatuurgeschiedenis’. De In memoriams die kort na dit interview verschenen, lieten echter een heel ander geluid horen: Polak was een van de belangrijkste naoorlogse uitgevers geweest, die de Nederlandse lezer de klassieken van de wereldliteratuur had geschonken – in prachtig uitgevoerde modeledities.
De tegenstelling tussen wat Johan Polak van zichzelf vond en wat veel anderen van hem dachten, is slechts een schijnbare. Ook Polak zag zichzelf ongetwijfeld als een belangrijke uitgever. En hoe kon hij dat beter uitdragen dan door met nadruk het tegenovergestelde te beweren? Zodra het er echter op leek dat iemand zijn zelfverklaarde nietigheid al te serieus zou nemen, liet hij alle valse bescheidenheid varen en benadrukte hij zijn grote verdienste voor het Nederlandse boekenvak, om dat vervolgens meteen weer te relativeren…
Was Johan Polak een groot uitgever? De vraag is wellicht te algemeen. Was hij een groot uitgever omdat zijn boeken er zo mooi uitzagen? Omdat het voortreffelijke edities waren? Omdat hij nieuwe schrijvers heeft ontdekt, oude schrijvers heeft herontdekt, bestaande schrijvers heeft grootgemaakt? Voor het antwoord hierop zijn de woorden van Polak zelf evers onbruikbaar als die van de necrologen, die zich in hun karakterisering van het Athenaeum-fonds beperkten – en Polak was hieraan mede schuldig – tot de drie vaste rijtjes: Bloem, Gorter, Boutens, Leopold, Gerhardt; vervolgens Canetti, Gombrowicz, Yourcenar, Svevo; en ten slotte de Griekse en Latijnse klassieken.
Maar wat gaf hij verder uit? Wat zijn echte Polak-ontdekkingen? Wie maakte hij groot? Was de uitgeverij een commercieel succes? Tijd voor een balans.
Het begin
Op 31 augustus 1962 richtten Johan Polak en Rob van Gennep hun eigen uitgeverij op. Vanaf de start was Jaap Jansen, kort daarna als adjunct-directeur, bij het ambitieuze project betrokken. Johan Polak bleef aanvankelijk nog als leraar klassieke talen werken, maar moest dat al snel opgeven. ‘Rob kwam dan wel eens naar school, tijdens de uren dat er aan opdrachten gewerkt moest worden. Dan konden we wat overleggen. Ik herinner me dat hij eens kwam en dat ik geen tijd had, omdat ik les moest geven. Ik heb Rob toen in de bank gezet en hem een Ovidius-beurt gegeven.’1
Een van de vroegste uitgaven was het tijdschrift Merlyn, waarvan het eerste nummer verscheen in november 1962, toen de uitgeverij nog maar twee maanden bestond. Merlyn, het direct al spraakmakende tweemaandelijkse tijdschrift onder redactie van Kees Fens, H.U. Jessurun d’Oliveira en J.J. Oversteegen, bleef precies vier jaar bestaan. Daarnaast verschenen er in dat eerste jaar een proefschrift over Camus door de oom van Van Gennep en een klein boekje met de inaugurele rede van Johan Barendregt.2 Toen de uitgevers in het blad Kunst van nu werd gevraagd of het begin achteraf mee- of tegengevallen was, antwoordden ze: ‘Mee […]. Merlyn, het tijdschrift, was ook meteen raak: met een normale subsidie voor tijdschriften meegerekend zijn we al zover dat we er iets aan overhouden.’3
Het tweede jaar verschenen er elf nieuwe titels, waaronder opvallend veel gedichtenbundels, zowel Nederlandse als vertaalde, en enkele literair-wetenschappelijke uitgaven. De serie Kartons, begonnen bij uitgeverij Moussault onder redactie van Rob van Gennep, Johan Polak en Theo Sontrop, werd onder het nieuwe uitge-
versmerk verder uitgebouwd. In deze reeks verscheen onder meer Nederlandse en vertaalde poëzie.
Daarna nam het aantal nieuwe publicaties in snel tempo toe: zeventien in 1964, vijlentwintig in 1965, zesendertig in 1966, negenenveertig in 1967 en tweeënveertig in 1968, waarmee die twee jaren meteen ook het absolute hoogtepunt, in ieder geval kwantitatief, van de uitgeverij zijn geweest – de herdrukken meegerekend kwamen er zowel in 1967 als 1968 maar liefst zevenenvijftig boeken uit.
Langzaam maar zeker zien we ook de meer geëngageerde boeken het fonds binnenkomen, zoals de deeltjes in de serie De Mens En Zijn Kerk en veelzeggende titels als Provo, Anarchisme, Seks in de jaren ’60 of het geruchtmakende Tien over rood. Deze ‘uitdaging van Nieuw Links aan de PvdA’ was ook ondertekend door Johan Polak, die eigenlijk niets moest hebben van die ál te linkse politieke opvattingen: ‘Mijn poli-
tieke opstelling […] is duidelijk links, hoewel ik afstand neem van al te extreem-radicalistische stromingen. Als zodanig behoor ik tot de rechtervleugel van de PvdA,’ zei hij in 1969 in Nieuwsblad voor de Boekhandel.4 Veel later, in het interview met Hanneke Groenteman, werd hij door Rob van Gennep nog eens fijntjes herinnerd aan zijn mede-ondertekening, waarop Polak er zich op de hem zo kenmerkende wijze vanaf maakte door te antwoorden: ‘Daar heb ik ook helemaal geen bezwaar tegen, want ik zou uit loyaliteit tegenover jou alles ondertekend hebben.’
Verder werd het fonds uitgebreid met veel Nederlandse dichters en prozaïsten, onder wie Jacques Hamelink, de debuterende H.C. ten Berge, en de later zo kenmerkende Athenaeum-Polak & Van Gennep-auteurs als J.C. Bloem, Gerard Reve, Elias Canetti, Witold Gombrowicz en Ida Gerhardt. Ook is er een duidelijke joodse inslag merkbaar, waarover Johan Polak in een interview zei: ‘Weet u wat een sjabbesgoj is? Nou, dat is Van Gennep hier. Niet ik, maar juist hij is er op uit, een fonds van Moderne Joodse uitgaven te maken.’5 Gezien het fikse aantal joodse auteurs in het fonds onder Johan Polak na de scheiding van de uitgevers lijkt dit wat gechargeerd. Ook moet hier het internationale tijdschrift European Judaism genoemd worden, dat van 1966 tot en met 1980 in samenwerking met de uitgeverij is verschenen.
Eerder al, vanaf 1964, werden naast Merlyn het Spaanstalige tijdschrift Norte en het filmblad Skoop uitgegeven. In de jaren 1965 en 1966 verscheen ook de eerste reeks Athenaeum Paperbacks, een serie die volgens de voorjaarsaanbieding 1965 beoogde ‘werk bijeen te brengen op het gebied der humaniora: sociologie, psychologie
taal- en literatuurwetenschap, wijsbegeerte en theologie’. Ook beleefde de kleine, maar indrukwekkende serie Nederlandse Klassieken in 1965 zijn eerste uitgave: Verzamelde Gedichten van J.C. Bloem, dat uiteindelijk een van de grootste successen van de uitgeverij zou worden. Daar stond tegenover dat de Verzamelde Lyriek van Boutens, in dezelfde serie, commercieel een van de grootste mislukkingen werd en zou uitgroeien tot het symbool van de breuk tussen beide uitgevers.
In 1967 werd de serie Utrechtse Publikaties voor Algemene Literatuurwetenschap (upal) overgenomen van de Rijksuniversiteit Utrecht. De uitgeverij verspreidde de reeds verschenen deeltjes en maakte van sommige titels herdrukken in een vernieuwde upal-reeks, waarin ook enkele nieuwe uitgaven verschenen.
De scheiding
In het succesjaar 1968 ging de Kritiese Bibliotheek – in samenwerking met De Bezige Bij en Meulenhoff – van start, met daarin onder andere het zeer goed verkopende Boliviaans dagboek van Che Guevara. Dat jaar kwam ook het tijdschrift: Raster bij Polak & Van Gennep. Het zou echter ook het laatste jaar worden van de twee uitgevers samen. Naast hun politieke meningsverschillen hielden Rob van Gennep en Johan Polak er ook duidelijk andere ideeën op na over de uit te geven titels en de bedrijfsvoering. Dat wil niet zeggen, zo verklaarden de twee met enige nadruk in het interview met Hanneke Groenteman, dat Rob van Gennep geen literaire belangstelling zou hebben, noch dat Johan Polak geen linkse sympathieën had. De twee uitersten werden dat jaar echter maar al te duidelijk toen de nieuwe boeken werden aangeboden, en Rob van Gennep op aanbieding moest met zowel ‘die verschrikkelijke gedichten van Boutens’6 als Che Guevara.
De uitgevers waren duidelijk uit elkaar gegroeid. Op het bestelbiljet van de voorjaarsaanbieding van 1968 is het fonds al in tweeën gesplitst: er is een lijstje met ‘nieuw en oud fonds Athenaeum’ en een met ‘nieuw en oud fonds Polak & Van Gennep’. De Kritiese Bibliotheek, de theologische uitgaven, de ‘historische en actuele uitgaven’ en veel van de moderne bellettrie vallen dan onder ‘Polak & Van Gennep’, de literair-historische uitgaven, de Athenaeum Paperbacks, de Nederlandse Klassieken, de upal-serie en enkele ‘historische’ uitgaven onder Athenaeum. De serie Kartons werd opgedeeld, waarbij vooral de Nederlandse dichters tot het Polak & Van Gennep-fonds gingen behoren. Er was dat jaar ook sprake van een fysieke splitsing van de uitgeverij in twee afdelingen, ieder met een eigen exploitatie. Het Polak & Van Gennep-onderdeel vestigde zich op de Spuistraat. Volgens Jaap Jansen was deze splitsing in eerste instantie niet bedoeld als voorbereiding op een definitieve scheiding. Toch werd na ongeveer driekwart jaar in alle vriendschap besloten tot die definitieve scheiding, die op 1 januari 1969 officieel werd.
Rob van Gennep begon, samen met Jansen en enkele andere medewerkers, de nieuwe Uitgeverij Van Gennep, in een door Johan Polak gekocht pand in de Nes, terwijl Polak, uit vriendschap en respect, de naam van zijn vroegere vennoot in zijn eigen uitgeversnaam bleef voeren. De uitgeverij heette dus nog steeds Polak & Van
Gennep, en bleef zo heten tot de opheffing in 1992, maar de naam van het fonds werd in 1969 veranderd in Athenaeum-Polak & Van Gennep; het adres bleef Keizersgracht 608; en het p&vg-vignet verdween van de boeken, om plaats te maken voor de inmiddels zo vertrouwde omcirkelde a.
De scheiding van de titels bracht niet al te grote problemen met zich mee, al liet Rob van Gennep de door hem ontdekte Canetti met tegenzin gaan: ‘Tot mijn spijt is Canetti na de boedelscheiding bij Johan gebleven, vervolgens is de Arbeiderspers ermee op de loop gegaan.’7
De verdeling van het fonds verliep grotendeels volgens de lijnen van de opsplitsing van het fonds het jaar tevoren; Van Gennep nam de ‘Polak & Van Genneptitels’ mee.
Athenaeum-Polak & Van Gennep
Over de veranderingen in het fonds na de scheiding zei Polak in een interview in 1971: ‘We zijn een literair-wetenschappelijke uitgeverij van hoger en verfijnder niveau dan we tevoren samen hadden kunnen bereiken. De politiek is er uit en uitgaven die ik nu niet bijzonder kan waarderen – zoals bijvoorbeeld Spion voor Navo [sic] van Reydon – hoeven we niet meer te entameren.’8
1969 liet inderdaad een te verwachten wending in de richting van de literatuur en de literatuurwetenschap zien, al werden er datzelfde jaar nog enkele politieke titels
Democratisch appèl, bulletin van het Comité democratisch appèl in de PvdA, schreef hierover: ‘Onze comitéleden drs. J.B.W. Polak en G.A. van Oorschot hebben het initiatief genomen tot het uitgeven van een serie publikaties, waarin de deskundigen stelling nemen tegen allerlei ultralinkse en extreme politieke opvattingen die thans in ons land en daarbuiten opgeld doen. De serie verschijnt onder het motto “Vrije Bladen”. Er zijn inmiddels drie brochures verschenen o.a. van J. de Kadt, H. Kaleis en prof. De Groot.’9
Twee langlopende series namen dat jaar een aanvang: de Kleine en de Grote Bellettrie Serie, die eigenlijk alleen in uiterlijk van elkaar verschilden: ‘De Kleine Bellettrie Serie […] omvat die teksten welke uitsluitend vanwege hun omvang noch voor de Grote Bellettrie Serie noch voor de Baskerville Serie [die iets later begon] geschikt zijn, maar op grond van hun kwaliteit een opname erin volledig zouden hebben gerechtvaardigd. In deze serie verschijnen geschriften van de hoogste literaire kwaliteit die door de zuiverheid van hun gehalte en hun hoge esthetische waarde ook de meest perfecte en verfijnde uitvoering vereisen.’10 Van die mooie, kleine witte deeltjes verschenen de laatste drie in 1986, maar de Grote Bellettrie bestaat tot op de dag van vandaag en is met inmiddels meer dan honderd titels de grootste serie van de uitgeverij.
En het leek wel of er vanaf dat moment geen boek meer buiten een of andere reeks kon verschijnen: nog in 1969 werd de Literair-Wetenschappelijke Serie gestart, met daarin onder andere luxe-edities van de proefschriften van J.J. Oversteegen (Vorm of vent), Harry G.M. Prick (De Adriaantjes) en K. Reijnders (Couperus bij Van Deyssel), en het invloedrijke Theorie der literatuur van Wellek en Warren. Iets later volgde een hele reeks Nederlandse poëzie-uitgaven die nooit een naam heeft gekregen, maar in de fondslijsten vaak werd aangeduid als de ‘Ida Gerhardt Serie’, naar de in de reeks ruim vertegenwoordigde dichteres. In een interview zei Polak over zijn toekomstplannen: ‘Mijn opzet is, boeken uit te geven die zowel inhoudelijk als qua vormgeving beantwoorden aan de eisen die ik voor mijzelf stel. In die vormgeving, verzorgd door Jacques Janssen, ga ik uit van een uniformiteit die u terug vindt in de verschillende categorieën die ons fonds omvat.’11 Die uniformiteit in het uiterlijk van de boeken is inderdaad een van de opvallendste veranderingen na 1969: vanaf dat jaar
(en tot op de dag van vandaag) werd het uiterlijk van het fonds nog vrijwel uitsluitend bepaald door Jacques Janssen. Deze vormgever was al direct in het begin door de uitgeverij gevraagd het blad Merlyn te typograferen, en ontwierp aanvankelijk slechts incidenteel omslagen voor het fonds. Met de nieuwe door hem ontworpen series die vanaf 1969 en later werden uitgegeven ontstond de zo kenmerkende klassieke huisstijl van Athenaeum-Polak & Van Gennep.
Het personeelsbestand was inmiddels uitgebreid met de redacteuren Theo Duquesnoy (vanaf 1968) en Ben Hosman (vanaf 1969). De beginjaren laten een vrij constante productie van twintig à vijfentwintig titels per jaar zien, waaronder de eerste vertalingen van de in het fonds zeer succesvolle Franse schrijfster Marguerite Yourcenar. Zij was weliswaar in Nederland geïntroduceerd door uitgever L.J.C. Boucher, maar werd bij ons pas door de inspanningen van Polak bekend. ‘Yourcenar […], met wie ik de eer heb persoonlijk bevriend te zijn, zegt vaak tegen mij: “Jij vond mij veel eerder mooi dan ze me in Frankrijk mooi vonden.” Ik ontken dat dan altijd en dan lachen we er samen hartelijk om,’ aldus Johan Polak.12 In diezelfde tijd kwamen er nog twee tijdschriften bij: Soma en Studia Neerlandica. Het waren al met al goede jaren, waarin ook duidelijk werd wat voor gezicht Polak aan zijn fonds wilde geven. In 1971 zei hij hierover: ‘Wij hebben nogal wat dooie auteurs en weinig jongeren. Dat is overigens iets wat me geen enkele zorg baart: er zijn weinig jongeren die wij in ons fonds zouden willen hebben, en omgekeerd vinden zij mis-
schien onze uitgeverij niet van dien aard dat ze graag in ons fonds zouden willen zitten, dat is natuurlijk een wisselwerking.’13
Ook werden in 1970 en 1971 de eerste delen uitgegeven in een reeks die vanaf 1972 de Baskerville Serie zou heten, naar de gebruikte drukletter. Net als de Grote Bellettrie Serie bestaat deze reeks nog steeds en is hij voor een belangrijk deel gezichtsbepalend voor de uitgeverij. In de Baskerville Serie konden in principe alle door Johan Polak bewonderde auteurs, Nederlands of vertaald, een plaats krijgen. Van enige samenhang is dan ook die eerste jaren weinig te bespeuren. Wél werden alle vertalingen uit het Grieks en Latijn vanaf dat moment in de serie ondergebracht.
Bij het tienjarig bestaan van de (oorspronkelijke) uitgeverij verscheen als jubileumboek Peter Verstegens vertaling van Nabokovs Pale fire in de Grote Bellettrie Serie. Het aantal titels dat dat jaar verder uitkwam was relatief klein, maar dat werd meer dan goedgemaakt door het enorme succes van De Taal der Liefde van G.K. van het Reve, eveneens in de Grote Bellettrie. Het boek beleefde maar liefst dertien drukken, voor het merendeel nog datzelfde jaar 1972. Gerard Reve, door Polak weggehaald bij Van Oorschot, gaf het fonds onmiskenbaar een nieuwe impuls. Er verschenen uiteindelijk tien titels van zijn hand bij Athenaeum-Polak & Van Gennep. Dat was al begonnen in 1965, met de bibliofiele uitgave Zes gedichten, in 1968 gevolgd door A Prison Song in Prose en in 1971 door de uitgave in de Baskerville Serie van Vier Pleidooien. Maar vanaf 1972 nam hij pas echt een prominente plaats in binnen het fonds, met onder andere de jubileumeditie (de vijfentwintigste druk) van De Avonden en De Taal der Liefde, een jaar later gevolgd door Lieve Jongens en de gedichtenbundel Het zingend hart. Daarna verschenen nog Het Lieve Leven en (de gebonden editie van) Een Circusjongen.
De zakelijke verhouding tussen Reve en Polak liet halverwege de jaren zeventig, op zijn zachtst gezegd, te wensen over. Uit een brief aan Johan Polak (1976): ‘Hoe moet ik zakelijk vertrouwen hebben in een zaak, welker eigenaar slechts zeer gedeeltelijk goed bij het hoofd is? […] Jouw zaak kan nooit rendabel worden, omdat een belletristische uitgeverij in Nederland nooit boven een bepaalde omzet kan uitkomen. Dat is allemaal jouw zaak en jouw liefhebberij, waarom niet, maar ik ga geen overeenkomst op lange termijn aan met een zaak in welker soliditeit ik geen vertrouwen heb.’14 In 1978 besloot Reve zijn boeken voortaan door Elsevier te laten uitgeven (De Avonden bleef bij De Bezige Bij). Zie hiervoor ook het interview dat Katrien Gottlieb Johan Polak kort voor zijn dood afnam en dat elders in deze aflevering van De Parelduiker staat afgedrukt.
De productie liep vanaf 1973 terug tot vijftien à twintig titels per jaar. Een zeer succesvolle titel uit die periode werd Hadrianus’ gedenkschriften van Marguerite Yourcenar. In 1973 verscheen ook de eerste vertaling van een boek van de Amerikaanse auteur James Purdy in het fonds. ‘Ik ben in New York een beetje bekend geworden dankzij jou,’ zou Purdy tegen Johan Polak hebben gezegd.15
Een jaar later begon de uitgeverij opnieuw een literair tijdschrift, De Revisor, dat min of meer uit Soma voortkwam. De eerste vier jaargangen verschenen bij Athenaeum-Polak & Van Gennep, waarna De Revisor eerst zelfstandig werd en later overging naar Querido. In 1980 verdween ook European Judaism, althans bij Athenaeum-Polak & Van Gennep; de uitgeverij zou verder geen tijdschriften meer uitgeven.
Samen met uitgever Peter Loeb zette Athenaeum-redacteur Ben Hosman in 1978 de serie Athenaeum/Loeb Paperbacks op, waarin voornamelijk Nederlands werk
van nog levende auteurs verscheen. ‘Het wordt een serie.’ zei Peter Loeb, ‘met Nederlands proza van hoog niveau. Het plan is om per half jaar drie boeken uit te geven: één coryfee (Reve bijvoorbeeld), één debutant (of “jongere”) en één herdruk van (elders) uitverkocht werk, dat de moeite van een heruitgaaf waard is.’16 De serie is vooral interessant omdat veel van de acht erin verschenen titels zo vreemd aan het fonds lijken, zoals die van Hans Dorrestijn, Heere Heeresma, Guus Luijters en Jan Siebelink. Een brief van Ben Hosman aan Peter Loeb bevestigt dat: ‘De al/serie kan geen serie van de uitgeverij zijn als onze andere series, omdat de al/serie juist bedoeld is om titels onder te brengen die nu net niet in onze series passen, maar waarvan het commercieel aantrekkelijk is ze onder gezamenlijk imprint uit te geven.’17 Het was op de uitgeverij duidelijk doorgedrongen dat er ook geld verdiend moest worden en dat dit met het ‘echte’ Athenaeum-fonds moeilijk te verwezenlijken was. Veelzeggend is ook dat Johan Polak zich hier op de achtergrond hield, al was hij wel voor een derde deel eigenaar van de serie. Uit de in de archieven aanwezige plannenlijst komt naar voren dat er een vrij grote serie in voorbereiding was, maar de samenwerking liep al in 1979 stuk doordat de verstandhouding tussen Ben Hosman en co-uitgever Peter Loeb te wensen overliet.
Daarna, in de jaren tachtig, ging het, gelet op het aantal titels, beduidend minder goed met de uitgeverij. Johan Polak was door ziekte en verscheidene operaties vaak lange tijd afwezig. Dit heeft zeker bijgedragen aan het teruglopende titelaanbod, omdat het toch vooral Polak was die zorg droeg voor de acquisitie van nieuwe titels.
Polaks opvolgers
De uitgeverij-aandelen van Polak gingen begin jaren tachtig in twee etappes over naar compagnon Ben Hosman, toen Johan Polak door zijn zeer slechte gezondheid er (opnieuw) van overtuigd was dat zijn einde was gekomen.18 In 1983 trok hij zich al terug, maar de officiële overdracht vond pas plaats op 1 januari 1985. Ben Hosman werd enig directeur en Johan Polak speelde de ondergeschikte: ‘Ik ben niks. Kantoorbediende. U zult zien, straks neem ik de telefoon aan met de woorden: “Met de bediende van de heer Hosman”.’19 Hij bleef echter, vanuit de coulissen, de ideeën aandragen. Het aantal titels was die jaren ernstig laag, met een voorlopig dieptepunt in 1982 (slechts zeven nieuwe titels), maar inhoudelijk veranderde het fonds niet. Het werd die jaren verrijkt met nieuwe uitgaven van enkele echte Polak-auteurs, zoals Ida Gerhardt, P.C. Boutens, Christine D’haen, Yourcenar en Gombrowicz, naast groten uit de klassieke literatuur: Augustinus, Homerus, Juvenalis en Plotinus.
Halverwege de jaren tachtig raakte Athenaeum-Polak & Van Gennep in financiële problemen. In 1984 werden vrijwel alle medewerkers ontslagen. Feitelijk bleef uitgever Ben Hosman alleen over, teruggetrokken in het souterrain van Reguliersgracht 50, het nieuwe onderkomen van de uitgeverij. Het was wél een goed jaar voor de minvermogende boekenliefhebber: zo’n vijftig titels uit het fonds werden verramsjt.
Gedwongen door de benarde financiële toestand van de uitgeverij was al in 1983 besloten De stad van God van Augustinus en Dierbare nagedachtenis van Yourcenar samen met uitgeverij Ambo uit te geven, een jaar later gevolgd door vertalingen van Juvenalis en Plotinus. Deze gezamenlijke onderneming was een initiatief van toenmalig Ambo-directeur Herman Pijfers en Johan Polak. In zijn memoires schrijft Pijfers: ‘De uitgaven zouden hetzelfde mooie, aandachtig verzorgde uiterlijk behouden, Polak zou belast blijven met de keuze en toezicht op de inhoud; Ambo zou de productie op zich nemen en meefinancieren, de gemeenschappelijke uitgaven bij de boekhandel aanbieden.’20 Het succes van de samenwerking leidde al snel tot meer gezamenlijke projecten. In een ‘Persbericht’ lieten zij weten: ‘Op 1 januari 1985 hebben de uitgeverij en Ambo te Baarn en Athenaeum-Polak & Van Gennep te Amsterdam besloten de samenwerking die al enige tijd tussen hen bestond te continueren en uit te breiden door een samenwerkingsverband aan te gaan. Onder gezamenlijke imprint zullen vertalingen van klassieke teksten, een reeks essaybundels (libra geheten) en goedkope paperback-edities van literair werk uit het fonds van Athenaeum-Polak & Van Gennep, gepubliceerd worden.’ Om eventuele geruchten in de kiem te smoren vervolgde het bericht met: ‘Dit samenwerkingsverband doet niets af aan de zelfstandigheid van beide uitgeverijen die onafhankelijk van elkaar hun eigen uitgaven blijven exploiteren.’
De officiële ‘samenwerkingsovereenkomst’ ging in op 1 januari 1985. In een gezamenlijk interview met de nieuwe uitgevers Ben Hosman en Ivo Gay (Ambo) legde de eerste uit waarom de samenwerking voor hem onontkoombaar werd: ‘Ons fonds zoals het daar in de kast staat, is een hooggekwalificeerd fonds, maar hoe hoger de kwaliteit des te slechter de verkoop ervan.’21 Het belang voor Ambo lag daarentegen in het geheel niet op financieel gebied. Ivo Gay: ‘Zo kan Ambo haar gezicht behouden. Ambo is in eerste instantie een non-fiction-uitgeverij. Dat blijft ook zo. Mocht Ambo literaire ambities hebben, dan heeft zij Athenaeum (en dat bedoel ik absoluut niet denigrerend) als verlengstuk voor fiction-uitgaven.’22 Een opvallende gezamenlijke uitgave was het debuut van de Nederlandse schrijver Adriaan Litzroth, Sebastiaan, in zowel een gebonden editie als een paperback. Hoewel
alle herdrukken in de paperbackserie uit het Athenaeum-Polak & Van Gennepfonds kwamen, werden de aanbieding en de verspreiding van alle gezamenlijk uitgegeven titels volgens plan gedaan door Ambo.
De ‘Beëindigingsovereenkomst’ werd opgesteld in juli 1988 en was het gevolg van het overgaan van de aandelen van Hosman naar de nieuwe uitgever R.W. Polak op 1 oktober 1987. Er kwam een splitsing met gesloten beurzen. Naar Ambo gingen onder andere de boeken van Dante, Augustinus, Baudelaire, Broch, Herodotus en Yourcenar (dat wil zeggen alleen de vier in coproductie uitgegeven titels). Athenaeum-Polak & Van Gennep kreeg of herkreeg Canetti, Flaubert, Gombrowicz, Gorter, Homerus, Huysmans, Juvenalis, Lucretius, Musil, Plotinus, Svevo en Thucydides. Enkele essaybundels uit de libra-reeks waren inmiddels opgeruimd.
Het gonsde in deze periode van de geruchten dat de uitgeverij te koop was, waarbij Ambo, onderdeel van de Combo-groep, tot de grote kanshebbers behoorde. Maar ook Meulenhoff werd genoemd, Veen (Kluwer) en De Weekbladpers. In de Haagse Post van 19 september 1987 ontlokte dit aan Martin Ros van De Arbeiderspers nog de opmerking: ‘Wij hebben haar toch niet gekocht, hè? Ik bedoel de Weekbladpers?’23 Hij kon toen niet vermoeden dat het vijf jaar later toch zover zou komen. Uit een artikel in nrc Handelsblad van 24 juni 1987 blijkt dat voor Ben Hosman de noodzaak van een fusie gelegen was in de geringe armslag die de uitgeverij had. Met het uiterst kleine aantal nieuwe titels per jaar kwam het fonds in de verdrukking.24
De onderhandelingen met de diverse kandidaten liepen uiteindelijk op niets uit, omdat de vraagprijs, in ieder geval voor de Combo-groep, te hoog was.25
Bij de laatste jaren in de geschiedenis van de uitgeverij was Johan Polak vrijwel niet meer betrokken. De afloop laat zich kort vertellen. Uiteindelijk verkocht Ben Hosman in 1987 de uitgeverij aan Rob Polak jr., de zoon van Johans broer Rob. ‘Rob Polak beschikt over eigen middelen en ik heb die niet. Voor mij was het enige alternatief een faillissement geweest,’ aldus Hosman.26 De jonge Rob Polak verbleef op dat moment nog in New York, waar hij stage liep in de advocatuur. Zijn zaakwaarnemer in Nederland, Van den Oord, lichtte de koop toe: ‘Rob wilde niet dat het bedrijf, dat door zijn oom was opgezet, ter ziele zou gaan vlak voor het 25-jarig bestaan.’27
De nieuwe uitgever begon met het wegwerken van de schuldenlast. Behalve uit eigen middelen, financierde Rob Polak deze operatie door verramsjing van een deel van de boekenvoorraad. Intussen bleef hij, net als Ben Hosman, zoeken naar aansluiting bij een groter bedrijf.28
De uitgeverij was op sterven na dood: de vier nieuwe titels die dat jaar verschenen, waren alle nog van voor de overname en in coproductie met Ambo. Het jaar daarna, 1988, werden voor het eerst goedkope pockets gemaakt, die redelijk succesvol waren. Deze (drie) herdrukken – De Heerser van Machiavelli, De pornografie van Gombrowicz en Hadrianus’ Gedenkschriften van Yourcenar – zouden ook de enige bijdrage van Rob Polak jr. aan het fonds blijven, want Athenaeum-Polak & Van
Gennep ging begin dat jaar over naar Rob Polak sr., zijn vader.
Boekblad schreef over die overname: ‘De nieuwe uitgever maakt bekend dat hij de serie goedkope herdrukken zal voortzetten en dat de besprekingen over een eventuele overname door Ambo nog gaande zijn. Broer Johan blijft optreden als adviseur.’29 Redacteur Theo Duquesnoy, die de laatste jaren nog slechts parttime in dienst was, werd ontslagen. In een brief aan het Gewestelijk Arbeidsbureau lichtte Rob Polak de ontslagaanvraag als volgt toe: ‘Polak & Van Gennep geeft boeken uit van een zeer hoog peil. Het uitgeven van dergelijke boeken bleek echter commercieel gezien, niet verantwoord, en was in het verleden dan ook slechts mogelijk door grote privé-bijdragen van de voormalige eigenaar de heer Dr. J.B.W. Polak. Laatstgenoemde is momenteel echter geen eigenaar meer.’30 Het citaat zegt veel over het commerciële succes van Athenaeum-Polak & Van Gennep.
Met slechts twee nieuwe titels zou 1988 het slechtste jaar uit de geschiedenis van de uitgeverij worden.
Niet lang daarna, in het begin van 1989, kocht boekhandelaar Ad ten Bosch uit Zutphen de uitgeverij. In een interview zei hij: ‘Een van de auteurs van dat fonds woont bij mij om de hoek: Ida Gerhardt. Met haar was ik van meet af aan bevriend en via haar heb ik Johan Polak en de uitgeverij leren kennen. […] Met de broer van Johan heb ik […] zaken kunnen doen. In principe is de overname buiten Johan omgegaan.’31
Het fonds leefde op. Oude plannen werden alsnog uitgevoerd, verwaterde contacten aangehaald. ‘Eerst moet ik […] de goodwill die Athenaeum in de voorafgaande periode heeft verloren terugwinnen. Door de jaren waarin niet geproduceerd is maar wel veel vertalingen zijn aangeleverd, is er veel oud zeer bij vertalers, redacteuren en andere medewerkers,’ zei Ten Bosch in een interview in Boekblad, waarin hij ook aankondigde de zaken commerciëler te gaan aanpakken.32
In dat jaar verschenen er vijf ‘nieuwe’ titels (waaronder twee herdrukken van elders verschenen boeken), een klein drukwerkje van een door Johan Polak gehouden lezing, en maar liefst zesentwintig herdrukken. De jaren daarna werden er alweer normale hoeveelheden nieuwe titels en herdrukken aan de boekhandel aangeboden.
Hoewel de uitgeverij uit de dood herrezen leek, bleek ook Ad ten Bosch het na drie jaar financieel niet te redden: ‘Ik kwam tot de conclusie dat ik het zonder concessies te doen met dit fonds niet zou redden. Concessies doen wilde ik niet. Daarom vond ik het beter de uitgeverij te verkopen.’33
Niet alle boeken uit 1992 verschenen dus nog bij de zelfstandige uitgeverij. In de zomer, enkele weken nadat Johan Polak was overleden, werd de uitgeverij verkocht aan Singel 262, onderdeel van de Weekbladpers Groep, waar zij een imprint werd van Uitgeverij Querido. Daarmee kwam een einde aan Polak & Van Gennep Uitgeversmaatschappij, al wordt het fonds Athenaeum-Polak & Van Gennep sindsdien door Querido enthousiast voortgezet.
Het fonds
Van 1962 tot en met 199534 verschenen in totaal 569 titels, verdeeld over 1047 banden (en enkele affiches); dat laatste getal omvat ook alle herdrukken en verschillende edities (ook wel uitvoeringen genoemd, bijvoorbeeld gebonden en paperback), maar niet de negen door de uitgeverij gepubliceerde tijdschriften. Ter vergelijking: Uitgeverij G.A. van Oorschot gaf tot en met 1988, dat is in vierenveertig jaar, een kleine zeshonderd titels uit.35
Inclusief de herdrukken betekent dit een gemiddelde van bijna zevenentwintig boeken per jaar, het korte uitgeefjaar 1962 niet meegerekend. Maar eigenlijk zegt zo’n gemiddelde erg weinig. Veel interessanter zijn de pieken en dalen die de grafiek vertoont (zie inzet), zoals de topjaren in het midden van de jaren zestig en de over de hele linie nogal slechte jaren tachtig. De productie in de jaren negentig is ongeveer gelijk geweest aan die van de jaren zeventig.
Het fonds – gekeken is naar de periode 1962-’95 – bestaat in zijn geheel voor ruim 60% uit fictie (vrijwel alleen literaire titels) en bijna 40% uit non-fictie. Een groot deel van het totale fonds, zo’n 42%, is vertaald; de overige 58% is op een tiental uitzonderingen na in het Nederlands uitgegeven.
Het grootste deel van de vertalingen is literair en meer dan 20% van de vertaalde literatuur is poëzie, vaak uitgebracht in tweetalige edities. Er zijn vertalingen uit zo’n twintig verschillende talen, maar de meest voorkomende zijn Frans, Duits,
Engels, Italiaans, Grieks en Latijn. Van de in totaal 356 literaire titels zijn er 209 vertaald en 6 in een andere taal dan het Nederlands gepubliceerd. Dat wil zeggen dat bijna 60% van alle literaire publicaties vertalingen zijn – een niet gering aandeel.
De vertalingen van de klassieken (Latijn en Grieks) zijn met totaal 55 titels zeer sterk vertegenwoordigd. Hiervan zijn er 31 uit het Grieks en 24 uit het Latijn vertaald. Bij de Latijnse literatuur is de verdeling over proza en poëzie ongeveer gelijk. Van de vertalingen uit het Grieks zijn de meeste echter in proza.
Van alle talen is het Frans met 45 titels de meest vertaalde brontaal. Daarna volgen het Engels, Duits en Italiaans. Overigens is er – zo op het eerste gezicht – ook veel Poolse literatuur in het fonds uitgegeven, maar alle 11 vertalingen uit die taal zijn boeken van Gombrowicz, die bovendien in vrijwel alle gevallen vertaald zijn uit het Frans en/of Duits.
Uiteraard is ook de Nederlandse literatuur met 141 titels (40%) goed vertegenwoordigd. Opvallend genoeg is meer dan de helft daarvan, 85 titels, poëzie.
Bij de non-fictie-titels wordt een grote plaats ingenomen door de literair-wetenschappelijke uitgaven, zo’n 16%. Slechts een klein deel daarvan is vertaald. Het aandeel van deze categorie neemt belangrijk toe na het uiteengaan van Johan Polak en Rob van Gennep in 1969.
De politieke titels in het fonds nemen met 7% de derde plaats in. Ook hier is slechts een klein deel vertaald. In tegenstelling tot de literair-wetenschappelijke uitgaven, houden de politieke boeken na de scheiding van beide uitgevers vrijwel op te verschijnen in het fonds van Johan Polak; de politiek heeft met Rob van Gennep de uitgeverij verlaten.
Andere gebieden – sociologie, psychologie, geschiedenis, recht, filosofie, theologie – zijn alle met niet meer dan tien titels in het fonds vertegenwoordigd en blijven hier buiten beschouwing.
Tot nu toe is vooral in getallen gesproken, maar het fonds bestaat natuurlijk vóór alles uit schrijvers, al was het merendeel van vooral de vertaalde auteurs in het fonds al dood op het moment dat hun boeken verschenen. Onder de Nederlandse auteurs nemen H.C. ten Berge (5 titels), Jacques Hamelink (6), Kees Ouwens (5),
Gerard Kornelis van het Reve (10), Theo Kars (6), Harry Mulisch (7), Martin Veltman (5) en Simon Vestdijk (6) een belangrijke plaats in. Veruit het grootste aantal titels (14) is van Ida Gerhardt. Verder kunnen nog genoemd worden Chr.J. van Geel, Rein Bloem, Gertrude Starink en J.H. Leopold. Van J.C. Bloems Verzamelde Gedichten ten slotte zijn tot nu toe maar liefst 15 drukken verschenen.
Bij de vertaalde literaire auteurs is Marguerite Yourcenar de best vertegenwoordigde: een groot deel (14 titels) van haar oeuvre werd in het fonds opgenomen; alleen al van Het hermetisch zwart verschenen bovendien 14 drukken. Daarna volgen Witold Gombrowicz (11), Plato (9) en Elias Canetti (7). Andere belangrijke (met verscheidene titels vertegenwoordigde) buitenlandse schrijvers in het fonds zijn K.P. Kaváfis, Vladimir Nabokov, Alfred Döblin, André Gide, William Golding, J.-K. Huysmans, Thomas Mann, Robert Musil, Arthur Rimbaud, Lawrence Sterne en Italo Svevo. Machiavelli’s De heerser werd met 13 drukken tot op heden een van de grootste successen van de uitgeverij.
Veel van de literaire vertalingen werden gemaakt door gerenommeerde vertalers. Onder hen bevinden zich nogal wat Nijhoff-prijswinnaars; overigens kregen ze deze prijs niet zelden juist vanwege de vertalingen die ze voor Athenaeum-Polak & Van Gennep maakten. In dit verband moeten genoemd worden Jenny Tuin, Paul Claes, Dolf Verspoor, Gerard Koolschijn, Marietje d’Hane-Scheltema, Peter Verstegen, Ida Gerhardt en Frans van Dooren.
Op het gebied van de literatuurwetenschap is het interessant te zien dat – tussen allerlei andere grote wetenschappers op dit gebied als Harry G.M. Prick, Karel Reijnders, Jaap Meijer, W.A.P. Smit, A.L. Sötemann of C.F.P. Stutterheim – de namen van de merlynisten J.J. Oversteegen, H.U. Jessurun d’Oliveira en Kees Fens regelmatig blijven opduiken: als auteurs, samenstellers, redacteuren, inleiders of zelfs vertaler (Jessurun d’Oliveira).
Het karakter van het fonds is door de jaren heen vrij constant gebleven. Naast de abrupte afname van de politieke publicaties na 1969, het jaar van de scheiding, zijn er ook enkele geleidelijke veranderingen te ontdekken. Zo is het aandeel van de vertalingen in de loop der tijd aanzienlijk toegenomen: tot en met 1968 was dat nog ongeveer 24%, tussen 1969 en 1986 36% en tot en met 1995 maar liefst 79%. Die toename in de laatste jaren is voor een niet gering deel op het conto te schrijven van klassieke auteurs. Overigens bestaat het fonds onder Querido nog vrijwel uitsluitend uit vertaalde literatuur.
De uitgevers na Johan Polak hebben zoveel mogelijk in zijn geest uitgegeven. Dat kon ook haast niet anders, in die korte periode dat ieder van hen verantwoordelijk was voor het uitgeefbeleid. Bovendien bleef Johan Polak als adviseur natuurlijk zijn stempel op het fonds drukken. De veranderingen tijdens de post-Polak-periode zijn misschien het meest te merken in de afwezigheid van een bepaald soort boeken. Echte liefhebberij was financieel niet langer haalbaar, waardoor uitgaven
als De heilige tocht van Arij Prins, Op het voetspoor van de dichter van A.L. Sötemann of Floris, Count of Holland van Niels Kobet (Frits Bolkestein) onder een van de latere uitgevers vermoedelijk nooit zouden zijn verschenen.
Het belang
Welke bijdrage heeft de uitgeverij, en met name Johan Polak, nu geleverd aan de literatuur in Nederland? Wat is het ‘belang’ van het fonds geweest?
Allereerst moet worden opgemerkt dat het aantal debutanten binnen het fonds niet al te groot is geweest. De meeste van hen zijn bovendien gedebuteerd in de beginperiode, toen Polak en Van Gennep nog samen waren. Uit die tijd stammen onder meer de debuutbundels van Jacques Hamelink, Rein Bloem en H.C. ten Berge: schrijvers die via Merlyn bij de uitgeverij kwamen. Bij de scheiding in 1969 gingen de titels van alle drie auteurs mee met Van Gennep. Later, in 1980, debuteerde de dichteres Gertrude Starink in het fonds, op aandringen van Johan Polak, en in 1986 de prozaschrijver Adriaan Litzroth.
Onder de eerder genoemde schrijvers die een belangrijke plaats in het fonds innemen, bevinden zich weinig echte ‘Polak-ontdekkingen’. De dichteres Ida Gerhardt werd weliswaar pas echt beroemd door de uitgaven van Polak & Van Gennep, maar debuteerde al in 1940. Ook Kees Ouwens, in het fonds vertegenwoordigd met vijf titels, en Martin Veltman (vier titels en een nieuwjaarsgeschenk) debuteerden elders, respectievelijk bij Querido en bij De Beuk (waar Johan Polak redacteur was).
En de vertaalde auteurs? Op de vraag of hij als uitgever ook buitenlandse schrijvers had ontdekt, antwoordde Johan Polak in nrc Handelsblad: ‘Nee, de groten ontdek je niet, die zijn er altijd al geweest. Misschien Canetti, Yourcenar, Svevo, hoewel Canetti is door Rob ontdekt. Ik zie eigenlijk niets, dat ik zelf heb ontdekt. Zie je wel, ik ben niets. Ik leef de hele dag in bewondering voor anderen. Kaváfis! Wij waren de eersten in Nederland. Verdomd. Eigenlijk waren wij alle landen voor. Alleen in Griekenland is Kaváfis zo mooi uitgegeven als hier.’36 Daarbij was Kaváfis weliswaar een ontdekking van Johan Polak, maar was de eerste vertaling van zijn poëzie verschenen bij De Beuk (Vijftig gedichten). Er is over Polaks ontdekkingen in de loop der tijd een enigszins vertekend beeld ontstaan, waar de uitgever zelf ook aan heeft meegeholpen. Zo valt in de inleiding tot een interview met hem in Folia onder andere te lezen: ‘Ook het werk van veel moderne buitenlandse letterkundigen kwam bij
Athenaeum voor het eerst in Nederlandse vertaling beschikbaar: Canetti, Döblin, Gombrowicz, Huysmans, Nabokov en Svevo, om er maar enkelen te noemen.’37 Maar veel van de hier genoemde auteurs waren al eerder door andere uitgeverijen gepubliceerd. Van de Poolse schrijver Gombrowicz verscheen in 1962 een vertaling bij Moussault: Ferdydurke. Alle volgende vertalingen verschenen echter bij Polak & Van Gennep. Voor Marguerite Yourcenar en James Purdy geldt ongeveer hetzelfde. Yourcenar is zonder twijfel beroemd geworden in Nederland dankzij de uitgaven in het Athenaeum-Polak & Van Gennep-fonds, maar haar eerste vertaling in het Nederlands, Hadrianus’ gedenkschriften, kwam, zoals gezegd, uit bij L.J.C. Boucher. Van James Purdy werd bij Polak & Van Gennep al wel een verhaal uitgegeven in de bundel Moderne Amerikaanse verhalen (1966), maar de eerste vertaalde roman (Malcolm) kwam in 1967 uit bij Contact; pas in 1973 verscheen voor het eerst een van zijn boeken (Kleur van duisternis) in het Athenaeum-fonds. Italo Svevo’s Bekentenissen van Zeno werd in 1964 door Van Ditmar uitgegeven; deze titel (in dezelfde vertaling) kwam tien jaar later in het Athenaeum-Polak & Van Gennep-fonds terecht. Van Nabokov was al het een en ander in het Nederlands verschenen voor Johan Polak met zijn fraaie reeks Nabokovs in de Grote Bellettrie kwam. Ook van Döblins Berlin Alexanderplatz was al eens eerder een (door Nico Rost in 1930 vervaardigde) Nederlandse vertaling verschenen, die Polak vrijwel ongewijzigd overnam. Canetti en Huysmans werden daarentegen wél door Polak & Van Gennep voor het eerst in het Nederlands gebracht.
Ook belangrijk en gezichtsbepalend voor het Athenaeum-fonds zijn de uitgaven geweest in de serie Nederlandse Klassieken, zoals die van Bloem, Gorter, Boutens en Leopold. De reeks is weliswaar klein, maar Polaks streven naar het fraai en onberispelijk uitgeven van de groten uit de Nederlandse literatuur, op een moment dat dat nog nauwelijks gangbaar was, valt niet genoeg te prijzen. Al is er op Polaks vaardigheden als tekstbezorger wel het een en ander af te dingen, zoals het artikel van H.T.M. van Vliet elders in dit nummer laat zien.
Verder valt op hoezeer Johan Polak zich inspande (literair-)wetenschappelijke teksten in oogstrelende uitgaven te brengen, waarbij hij dikwijls een grote intellectuele onafhankelijkheid en persoonlijke moed aan de dag legde, getuige bijvoorbeeld zijn tweedelige uitgave van De contra-revolutie tegen de rede (1975-’77) van de non-conformistische natuurkundige dr. C.W. Rietdijk. Die onafhankelijkheid van denken zette Polak tevens aan tot het uitgeven van belangrijke en spraakmakende literaire tijdschriften als Merlyn, Raster en De Revisor.
Toen Johan Polak in 1988 eredoctor werd, schreef Kees Fens: ‘Alleen al Polaks uitgaven van Griekse en Latijnse klassieken maken hem een eredoctoraat waardig […].’38 En enkele jaren later werd Polak in necrologieën steevast geroemd om de door hem geëntameerde ‘reeks’ klassieken. Maar was die lof wel helemaal terecht? In de jaren zestig en zeventig verschenen immers ook al de Phoenix Klassieke Pockets (W. de Haan / Standaardboekhandel) en de klassiekenserie van Fibula-Van Dishoeck. In het Athenaeum-fonds lijkt de grote inbreng van de klassieken bovendien vooral tijdens de beginjaren nogal tegen te vallen. In de jaren zestig kwamen er twee Plato-vertalingen uit plus de Vergilius-vertaling van Ida Gerhardt, die al eerder elders was uitgegeven. Daarna volgden Petronius (in de vertaling van A.D. Leeman) – eveneens een herdruk – en opnieuw Plato, een fragment van Juvenalis als nieuwjaarsgeschenk en Heraclitus. In de jaren tachtig nam het aantal iets toe, mede door de samenwerking met Ambo, en verscheen er elk jaar wel een klassieke vertaling, waaronder drie keer een herdruk van elders uitgegeven werken.
Vanaf 1989, onder Ad ten Bosch, komen daar enkele opnieuw uitgegeven en nieuwe vertalingen bij. De stijgende lijn zet zich voort onder Querido, met in 1995 maar liefst tien klassieke titels. Van de in totaal 55 vertalingen van Griekse en Latijnse literatuur is het grootste deel (34 titels) verschenen ná 1989. Wat onder Johan Polak voorzichtig was begonnen, is dus pas na zijn vertrek voor een belangrijk deel het gezicht van de uitgeverij gaan bepalen.
In Polaks eerste jaren als uitgever, de periode van Polak & Van Gennep tussen 1962 en ’69, is het aandeel van Rob van Gennep ongetwijfeld groot geweest; het is niet makkelijk te bepalen welke titel door wie werd aangebracht. De uitgeverij bouwde, met succes, aan een vernieuwend en geëngageerd fonds. Pas na de scheiding is de volledige verantwoordelijkheid voor het fonds Athenaeum-Polak & Van Gennep in handen gekomen van Johan Polak. Het fonds was niet langer een broedplaats
voor nieuw talent, maar kreeg de naam een kwaliteitsfonds te zijn van goed, mooi en duur uitgegeven ‘grote’ schrijvers. In de loop der tijd is op literair gebied steeds meer de nadruk komen te liggen op vertaalde literatuur; het aandeel van de poëzie daarin is onveranderd groot gebleven. Polaks opvolgers hebben het fonds, dat momenteel vrijwel uitsluitend bestemd is voor buitenlandse, veelal klassieke auteurs, intact gelaten. Toen Johan Polak nog leefde, waren ook Yourcenar, Canetti, Gombrowicz en Golding nog in leven; van de vertaalde schrijvers die de laatste jaren werden uitgegeven, geldt dat eigenlijk alleen nog voor James Purdy.
Kees Fens schreef ooit: ‘Misschien nog meer dan Van Oorschot heeft Polak zijn fonds uit zijn eigen grote voorkeuren opgebouwd, en daarin staan de klassieken en klassieke Nederlandse dichters zeer voornaam vooraan. […] Hij is een voortzetter, geen vernieuwer […].’ Johan Polak heeft inderdaad een buitengewoon persoonlijk fonds opgebouwd. Dat is alleen al te merken aan de samenstelling van sommige series. Ondanks de uiterlijke eenvormigheid is vaak niet te achterhalen wat de bindende factor binnen een reeks is. Kijk naar de titels in de Grote Bellettrie en Baskerville Serie: ze lijken met grote willekeur over beide series verdeeld.
De echte bindende factor is natuurlijk die persoonlijke keuze voor auteurs en titels geweest. Pas bij het overzien van het hele fonds valt op hoezeer Athenaeum-Polak & Van Gennep de persoonlijkheid van zijn uitgever weerspiegelt. Polaks joodse afkomst, zijn homoseksualiteit en zijn klassieke scholing hebben het gezicht van de uitgeverij boven alles bepaald. Een oneerbiedig turven leert dat meer dan de helft van de door hem uitgegeven boeken direct of indirect met die persoonlijke achtergrond verbonden zijn.
Rob van Gennep zei het al, Polak was een liefhebber. En gelukkig was hij een liefhebber met zowel smaak als geld, want een commercieel succes is de uitgeverij eigenlijk nooit geweest. Hij maakte de boeken die hij zelf in de kast wilde hebben: perfect uitgevoerde, naar zijn idee verantwoorde uitgaven van door hem bewonderde auteurs, het liefst voorzien van een bibliografische aantekening met jbwp eronder. Uit dat verlangen heeft hij een schitterend fonds opgebouwd. Het blijft de vraag of dat genoeg is om hem een groot uitgever te noemen. Misschien is hij inderdaad ‘slechts’ een hobbyist geweest – laten we dan dankbaar zijn dat hij nooit een andere hobby heeft overwogen.
- +
- Mark Pieters (1964) is fondsredacteur van Athenaeum-Polak & Van Gennep (Querido).
- 1
- Willem Schoonen, ‘Een musje op de hoed van Van Oorschot’, in: Trouw, 7 januari 1988.
- 2
- F.O. van Gennep, Albert Camus. Een studie van zijn ethische denken; J.T. Barendregt, Psychologische persoonlijkheidsleer.
- 3
- ‘Nieuw ras van uitgevers in de bellettrie’ in: Kunst van nu, speciaal boekennummer: 2 (1964-1965), november 1964, p. 16.
- 4
- Nieuwsblad voor de boekhandel 27, 3 juni 1969, p. 1330.
- 5
- Zie noot 3.
- 6
- Rob van Gennep in Droom & Daad, in het interview met Hanneke Groenteman, dat elders in dit nummer van De Parelduiker staat afgedrukt.
- 7
- Ben Haveman, ‘Zorg dan dat het heel gauw lente wordt’, in: de Volkskrant, 4 maart 1994.
- 8
- I. Sitniakowsky, ‘Literatuur uitgeven in dit land is eigenlijk onmogelijk’, in: Algemeen Handelsblad, 19 maart 1971. De titel luidt Spion voor Nato. Dit min of meer autobiografische geschrift van een Nederlandse spion deed indertijd veel stof opwaaien.
- 9
- Democratisch appèl, september 1969, No. 1.
- 10
- Voorjaarsaanbieding Athenaeum-Polak & Van Gennep 1979.
- 11
- Zie noot 4, p. 1331.
- 12
- Piet Jaarsma, ‘Praten met Johan B.W. Polak’, in: W.B. Cahier, 1986-2, p. 21.
- 13
- Zie noot 8.
- 14
- Brief van 20 oktober 1976 (waarschijnlijk niet verstuurd), in: Brieven van een aardappeleter (1993), p. 165 en 166.
- 15
- Zie noot 12, p. 24.
- 16
- Nieuwsblad voor de Boekhandel 49, 2 december 1976, p. 2342 en 2343.
- 17
- Brief van 17 september 1977, aanwezig in het archief van Athenaeum-Polak & Van Gennep.
- 18
- Frank Vermeulen, ‘Het is allemaal mijn schuld’, in: Haagse Post, 19 september 1987.
- 19
- René T’Sas, ‘Het gevoel overlevende te zijn is heel sterk’, in: hn Magazine 19, 11 mei 1985.
- 20
- Herman Pijfers, Alles heeft zijn tijd. Herinneringen van een uitgever (1990), p. 167-168.
- 21
- Kees de Bakker, ‘Nauwe samenwerking Ambo met Athenaeum-Polak & Van Gennep’, in: Boekblad 4, 25 januari 1985, p.9.
- 22
- Idem.
- 23
- Zie noot 18.
- 24
- ‘Athenaeum onderzoekt fusie met uitgever Veen’, in nrc Handelsblad, 24 juni 1987.
- 25
- ‘Athenaeum zoekt een onderkomen’, in: de Volkskrant, 24 juni 1987.
- 26
- ‘Rob Polak (27) haalt de bezem door Arhenaeum-Polak & Van Gennep’, in: Boekblad 41, 9 oktober 1987, p. 8.
- 27
- Idem.
- 28
- Idem.
- 29
- ‘Athenaeum naar Polak sr.’, in: Boekblad 15, 15 april 1988, p. 5.
- 30
- Brief van R. Polak aan de directeur van het Gewestelijk Arbeidsbureau, 16 maart 1988, aanwezig in het archief van de uitgeverij.
- 31
- R.Th.v.d. Paardt en Richard van Dijk, ‘Athenaeum-Polak & Van Gennep’, in: Frons, nr. 5, juni 1991, p. 9-10.
- 32
- Ed van Eeden, ‘Er was voor mij altijd maar één uitgeverij’, in: Boekblad 14, 7 april 1989, p. 12 en 13.
- 33
- ‘Polak & Van Gennep naar Singel 262’, in: Boekblad 31/32, 31 juni 1992, p. 5.
- 34
- Alle cijfers in dit artikel komen uit een door mij gemaakte fondsreconstructie van de jaren 1962-1995; het jaar 1995 is daarbij vrij willekeurig gekozen.
- 35
- Gert-Jan de Vries, Ik heb geen verstand van poezie. G.A. van Oorschot als uitgever van poezie (1995), p. 20.
- 36
- ‘Ik leef de hele dag in bewondering voor anderen’, in: nrc Handelsblad, 11 februari 1983.
- 37
- Jos Dohmen, ‘Je moet niet een boek uitgeven maar een auteur’, interview met Johan Polak, in: Folia, 22 januari 1988.
- 38
- Kees Fens, ‘Ere-geleerden’, in: de Volkskrant, 8 januari 1988.