Marco Goud+
‘Zoo vindt elk zijn gading’
P.C. Boutens, Robert Ross en Oscar Wilde
Oscar Wilde (1854-1900) heeft in Nederland tal van bewonderaars gekend. De jonge Jacques Perk was de eerste Nederlandse schrijver die in contact kwam met Oscar Wilde. Zij ontmoetten elkaar in 1879 in Laroche, destijds een geliefd vakantieoord in de Belgische Ardennen.1
In 1889 verscheen de eerste vertaling van werk van Wilde in Nederland. Het betrof Fantasiën, een sprookjesbundel uitgegeven door J.L. Beijers te Utrecht. In 1893 werd bij dezelfde uitgever een vertaling van Salome gepubliceerd. Wie deze werken vertaald heeft, is niet bekend. In datzelfde jaar verscheen Het portret van Dorian Gray, de vertaling van Wildes The picture of Dorian Gray, van de hand van Elisabeth Couperus, de vrouw van Louis Couperus. Couperus kwam naar eigen zeggen begin jaren negentig in contact met Wilde. Oscar Wilde las de Engelse vertaling van Noodlot (Footsteps of fate) en bleek zo onder de indruk dat hij Couperus een exemplaar van zijn roman The picture of Dorian Gray zond. Een korte briefwisseling volgde, waar echter niets van bewaard is gebleven. Elisabeth Couperus vond Wildes roman zo mooi dat ze Wildes toestemming vroeg voor een vertaling. In 1892 wilde Couperus de vertaling van de ‘zeer boeienden roman van Oscar Wilde’ komen voorlezen voor het studentengezelschap ‘Panta Noèta’ van het Utrechtsch Studenten Corps. Uiteindelijk zag hij hiervan af: ‘Dorian Gray is weinig bekend, en zoû in Hollandschen vorm nieuw zijn, maar […] het werk is te lang.’2 Later zou Couperus in Florence de man hebben ontmoet naar wie Dorian Gray zou zijn gemodelleerd.3 Of deze ontmoeting op werkelijkheid berust, is moeilijk uit te maken, aldus Couperus’ biograaf Frédéric Bastet.4
Voorts werden enkele van Wildes toneelstukken, zoals Salome en Lady Windermere’s fan, opgevoerd in Nederland. Vanzelfsprekend werd in de Nederlandse pers het proces gevolgd tegen Wilde, die vervolgd werd wegens homoseksuele handelingen. In 1905 verscheen De Profundis, de brief die Wilde in 1897 tijdens zijn gevangenschap had geschreven aan Lord Alfred Douglas. Nog datzelfde jaar kwam hiervan ook een Nederlandse vertaling uit, van de hand van L.J. baronesse van der Borch, genaamd
Van Rouwenoort. Voor deze uitgave had Lodewijk van Deyssel een inleiding geschreven. Naar aanleiding van de publicatie berichtte Jacob Israël de Haan (1881-1924) aan Van Deyssel: ‘nu hebben wij het in Holland. Ik bid U, beschermt die Wilde wat. Wat ’n sterke vent hè? Nu is hij dood.’5 De Haan was een groot bewonderaar van Oscar Wilde en publiceerde twee gedichten over hem. Bovendien stuurde De Haan zijn roman Pathologieën (1908) aan Lord Alfred Douglas, met een opdracht.6 In 1909 maakte K.H. de Raaf op verzoek van Eduard Verkade een vertaling van het toneelstuk A Florentine Tragedy.7 Van hetzelfde stuk verscheen dat jaar eveneens een vertaling van de hand van P.C. Boutens, bestemd voor de acteur en toneelleider Willem Royaards.8
P.C. Boutens (1870-1943) was een van de grootste beijveraars voor het werk van Wilde in Nederland. De in Middelburg geboren dichter en classicus gaf na een persoonlijke crisis in 1904 zijn betrekking als leraar aan de jongenskostschool Noorthey op om zich in Den Haag vrijwel volledig aan het dichten en vertalen te wijden. Vanaf die tijd werd hij financieel ondersteund door onder anderen zijn oud-leerling Anton baron van Herzeele (1882-1960).9 Na Boutens’ al genoemde uitgave van Een Florentijnsch treurspel, zouden nog drie vertalingen van Wildes werk volgen. Zo bracht de Wereldbibliotheek in 1911 een nieuwe vertaling van De Profundis, van de hand van Boutens, op de markt. Op de titelpagina stond dat het een ‘geautoriseerde vertaling’ betrof. Van Deyssel boog zich in april 1913 in het Grand Hôtel des Ardennes te Laroche over Boutens’ vertaling en zal zich erover hebben verbaasd – en Boutens over die verbazing hebben geschreven – dat hij een totaal andere tekst onder ogen kreeg dan die hij in 1905 was tegengekomen. Op 11 april 1913 antwoordde Boutens in een brief: ‘De vertaling van Wilde’s De Profundis heb ik in der tijd ondernomen ten gevolge van vriendschapsbetrekkingen met zijn litterairen boedelredder, den Heer Ross. De vroegere vertaling was niet uit het Engelsch, maar uit de Duitsche bewerking overgezet, en vertoont naast de Duitsche misvattingen tallooze bewijzen van gebrek aan algemeene ontwikkeling, aan litteraire en historische cultuur. Het geschrift van Wilde staat vol reminiscensen van allerlei aard, en het verwarren van den Venetiaanschen bouwheer Palladio met de Paladijnen is éen van de vele vergissingen die de bewerking der baronesse v. Rouwenoort een niet bedoelde grappigheid verleenen. Er zijn er droevige onder.’ 10
Boutens’ vertaling bleef niet onopgemerkt. Albert Verwey schreef in De Beweging dat het een ‘voortreffelijk vertaling’ was. Verwey ging in zijn bespreking ook in op de inleiding van Boutens. Daarin gaf Boutens zijn visie op de positie van de kunstenaar aldus weer: ‘De kunstenaar staat buiten de maatschappij in wier midden hij leeft. Het leven zelf scheidt hen. De kunstenaar kan de maatschappij als zoodanig verstaan of niet verstaan, maar de maatschappij den kunstenaar nimmer. Hun verband is daarom steeds een eenzijdig verbond, en wordt door elken oprechten kunstenaar verbroken zoodra zijn onafhankelijkheid gevaar loopt. Want onafhankelijkheid is voor den kunstenaar de eenige mogelijkheid van leven. Hij is de
opperste individualist.’ Verwey kon dit inzicht niet delen. Volgens hem was ‘er geen enkele reden om aan te nemen, dat de kunstenaar enkel eenling-gevoelens hebben zou en geen deel hebben aan het gevoelsleven van de gemeenschap waartoe hij behoort’. De opvatting dat de kunstenaar buiten de maatschappij zou staan ‘heeft jaren geleden hier te lande zijn tijd gehad en daarna nog lang genoeg nageziekt’.11
Ongetwijfeld zal Boutens zich aangetrokken hebben gevoeld tot het decadentisme en het estheticisme van Wilde. Maar bovenal zal hij met zijn vertalingen kenbaar hebben willen maken dat hij zich verbonden voelde met homo-erotische literatuur, hoewel hij nooit openlijk voor deze verbondenheid heeft willen uitkomen. Zijn leven lang heeft Boutens ontkend de auteur te zijn van de homo-erotisch getinte Strofen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe, die hij in 1919 ‘bezorgde’.12 Met Oscar Wilde zelf heeft Boutens geen contact gehad, wel met de twee belangrijkste figuren uit de kring rond Wilde, namelijk Alfred Douglas en Robert Ross.
Boutens en douglas
In 1908 bezorgde Boutens een privé-uitgave van de Poems van Alfred Douglas (1870-1945), in een oplage van veertig exemplaren. Boutens had deze uitgave samengesteld uit de tweetalige editie van Douglas’ Poems (1896), uitgekomen bij Mercure de France in Parijs, en de in Londen verschenen bundel The City of the Soul (1899). Boutens’ exemplaar van de tweetalige editie van Douglas’ Poems is bewaard gebleven. Dit exemplaar is destijds lange tijd in handen geweest van Lode-
wijk van Deyssel, want voorin staat in potlood ‘K. Alberdingk Thijm / Baarn Holland’, waaronder in inkt geschreven staat: ‘hield dit boek wel heel lang in leen! P.C.B.’13
Douglas was de hartsvriend van Wilde. Aan hem richtte Wilde zijn De Profundis, de brief die hij tijdens zijn gevangenschap (1895-1897) schreef, maar die pas na zijn dood in 1905 in gekuiste vorm door Robert Ross werd uitgegeven. Arthur Ransome schreef in zijn boek Oscar Wilde. A critical study (1912) over De Profundis: ‘The letter, a manuscript of “eighty close-written pages on twenty folio sheets,” was not addressed to Mr. Ross but to a man to whom Wilde felt that he owed some, at least, of the circumstances of his public disgrace. It was begun as a rebuke to this friend, whose actions, even subsequent to the trials, had been such as to cause Wilde considerable pain.’ Met ‘a man’ en ‘this friend’ werd uiteraard Alfred Douglas bedoeld. Douglas was hier niet van gediend, hoewel zijn naam niet door Ransome genoemd werd. In maart 1913 begon hij een proces tegen Ransome, de zogenaamde ‘libel action’.14 Douglas verloor het proces, maar in de heruitgave van zijn boek in 1913 verving Ransome bovengenoemde passage door ‘The letter […] was not addressed to Mr. Ross but to another friend’. Ook andere passages waarin impliciet verwezen werd naar Douglas werden geschrapt. Boutens was van deze gang van zaken op de hoogte. Hij bezat de tweede, ingekorte, uitgave van Ransomes boek. Daarin had hij een paginagroot knipsel gelegd uit The Times van 18 april 1913 met het verslag van het proces. Bovendien heeft Boutens in zijn exemplaar de geschrapte passages er weer bij geschreven.15
Volgens Johan Polak heeft Boutens een exemplaar van zijn uitgave van de Poems aan Douglas gezonden, waarop deze reageerde met een bedankbriefje: ‘The book you sent me is altogether charming, & the paper & printing are beautiful. I am gratified to think that my poems are read by a few connoisseurs in Holland. When you are in London I hope you will give me the pleasure of coming to see me.’16 Of Boutens en Douglas elkaar ooit ontmoet hebben, is niet bekend. In 1908 schreef Anton van Herzeele vanuit Venetië aan Boutens: ‘Even als jouw persoon zou ik Douglas hier verlangen.’17 Maar mogelijk doelde Van Herzeele op Boutens’ uitgave van Douglas’ Poems. Van Herzeele vertelde in 1956 aan de verwoede Boutens-verzamelaarster mevrouw C.C.V. van Lier-Schmidt Ernsthausen18 over het contact tussen Douglas en Boutens: ‘B. die deze gedichten als van allerhoogste waarde schatte heeft ze in zeer kleine oplaag gedrukt en uitgegeven verzameld in Private Circulation en een presentexemplaar aan Douglas aangeboden die daarop een vrij zure bedankbrief kreeg waarin hij zijn werk eigenlijk verloochende […]. Kortom deze interessante brief had B. mij gegeven en bewaarde deze in een zijner […] boeken. Kortom deze brief heb ik niet kunnen terugvinden na de revolutie van 1945 met al zijn andere verliezen. Nu heb ik nog de hopelooze hoop die nog eens terug te vinden! Dus B. kende hem niet en stond verder niet in relatie met hem.’19 De genoemde brief is dus uiteindelijk door Johan Polak gevonden.
Boutens en ross
Een andere vriend van Wilde met wie Boutens contact had, was Robert Ross (1869-1918). Ross was een van de weinigen die Wilde bleven steunen
tijdens de processen. Tijdens zijn gevangenschap benoemde Wilde Ross tot zijn literaire erfgenaam. In die hoedanigheid publiceerde Ross in 1905 enkele gedeelten uit De Profundis. Deze eerste editie verscheen niet in Engeland, maar in Duitsland. Boutens was, met instemming van Ross, enige jaren auteursrechthebbende op Wildes nalatenschap voor het Nederlandse taalgebied. Over de relatie tussen Boutens en Ross was tot nu toe weinig bekend. Een tweetal recente vondsten werpt nu echter enig licht op hun relatie.
In de magazijnen van de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg trof Ronald Rijkse, conservator bijzondere collecties, onlangs een exemplaar aan van Oscar Wildes Salome (1912), geïllustreerd door Aubrey Beardsley. In dit exemplaar staat een opdracht van Robert Ross aan Boutens: ‘To my friend / Dr. Boutens / Sept 1912 / fr. Robert Ross’.20 Dit exemplaar heeft Ross vermoedelijk persoonlijk aan Boutens overhandigd. Op 29 september 1912 schreef Boutens immers aan Arij Prins (1860-1922): ‘Woensdag in Londen heb ik een lange conferentie gehad met Robert Ross, die dinsdag pas uit Manchester was teruggekeerd. Wij zijn het volkomen eens met elkaar geworden. Van Douglas vernam ik niets.’21
Boutens had in 1912 een privé-druk van Arij Prins’ De heilige tocht bezorgd in een oplage van 72 exemplaren. Ook van zijn vertalingen van Wilde maakte hij dergelijke uitgaven. Aan Prins schreef hij hierover: ‘Menigmaal maak ik zelf een beperkte uitgaaf van werk dat al in de W.B.22 verschenen is. Zoo komen nu ook “Prometheus” en “De Profundis” particulier uit, terwijl zij reeds in de W.B. zijn opgenomen. De combinatie lijkt mij juist zeer goed. Een uitgaaf voor Jan-en-Alleman en een voor literatuurbeminnaars daarnaast. Zoo vindt elk zijn gading.’
Van twee van zijn Wilde-vertalingen bezorgde Boutens een privé-uitgave. Een Florentijnsch treurspel verscheen in 1909 en Salome twee jaar later. Beide werken zijn gedrukt door de Sinte-Catharina Drukkerij – in Boutens’ uitgaven The Saint Catherine Press genoemd – van Eduard Verbeke te Brugge, in een oplage van vijftig exemplaren.23 Bij de Wereldbibliotheek verscheen in 1910 een uitgave van beide titels in één deeltje in een oplage van vijfduizend exemplaren, het werd in 1915 herdrukt. Een bibliofiele uitgave van Boutens’ Aischylos-vertaling Prometheus geboeid verscheen in 1914 in een oplage van zeventig exemplaren, ditmaal gedrukt door Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem. Twee jaar daarvoor was de Wereldbibliotheek-
uitgave van Prometheus geboeid verschenen in een oplage van 6200 exemplaren. Voor zover bekend, is van Boutens’ vertaling van De Profundis nooit een privé-uitgave verschenen.
Boutens mocht dan een liefhebber zijn van het mooie boek, zijn vriend en mecenas Van Herzeele vertelde een opmerkelijke anekdote aan mevrouw Van Lier: ‘Deze Rob. Ross heeft B. gekend en hem eenige malen in Engeland bezocht. Ook heeft hij (R.R.) aan B. een bladzijde van het handschrift van Wilde (een stuk van het tooneelstuk Duchess of Padua) aangeboden, welke B zoo vriendelijk was in twee stukken te scheuren en mij de helft daarvan te geven, wat zeer aardig van hem was en zeer blij mee maakte en nog steeds maak [sic].’24
De tweede vondst is buitengewoon interessant. In een Amerikaanse bibliotheek zijn onlangs twee brieven van Boutens aan Robert Ross boven water gekomen.25 In de brieven, die hier voor de eerste maal in druk verschijnen, schrijft Boutens over zijn vertalingen van Wilde. De vraag hoe hij in contact kwam met Ross blijft echter onbeantwoord, evenals de vraag waarom Boutens het alleenrecht kreeg op het vertalen van Wilde.
the Hague, 19 Westeinde
28th. Sept. 1912
My dear Mr. Ross,
Together with this letter I forward to your address two small volumes of poetry of which I happened to have copies at hand. Later on I will be glad to send some others. Besides the private edition of Salome
in the Dutch translation you get the public issue (5000 copies) of Salome + Florentine Tragedy in order to complete the Bibliography. A private edition is also in existence of The Florentine Tragedy, Bruges, July 1909, but I have no copy left.
At coming home I was surprised by a letter of the publishers about a second edition of my translation of “de Profundis” (5000 copies prove to be sold since Nov. 1911), the proof sheets of which are now my daily amusement.
My friend was very much upset not to have seen you. He never got the message in that infernally crowded hôtel.26
We crossed the sea at Thursday moming with very bright and cold weather.
Give my kind regards to your friend Mr Mallard [sic] (is this the way he spells Stuart Mason?) and prepare him on a long list of questions he will soon get from me.27
This very moment I read a note of the bookseller’s aubout [sic] a dictionary on Wilde’s works composed by the same (Stuart Mason).
It was a real pleasure to meet you in London. I hope I’ll seen you here very soon.
Most sincerely yours
P.C. Boutens
P. S. I thank you very much for giving me the name of Mr. Henry James.28 I read some Tales by him with great interest.
As far as I can see there is no book by Mr. M.R. James29 bearing the title “St William of Norwich” or “St Hugh of Lincoln”. Are these writings perhaps to be found in his two serieses “Apocrypha anecdota”?30
P.C.B.
Waarom zouden Boutens en Ross zich zo geïnteresseerd hebben voor het werk van M.R. James? In gegevens over Boutens’ bibliotheek ben ik geen titels van James tegengekomen. The Life and Miracles of St William of Norwich gaat over Sint William, die als kind op gruwelijke wijze gemarteld en gedood werd en daarna als heilige werd vereerd. Wellicht interesseerden Boutens en Ross zich hiervoor vanwege de parallellen met Sint Sebastiaan, een icoon voor homoseksuelen.
Ook aan Arij Prins schreef Boutens, in zijn brief van 29 september, over de zeer goede verkoop van De Profundis: ‘Toen ik thuis kwam, lag er een schrijven van Simons31 over een tweede uitgaaf van “De Profundis”. De 5000 exx. zijn sinds Nov. van het vorige jaar uitverkocht. Er schijnt veel belangstelling voor Wilde te bestaan.’ De tweede druk van Boutens’ vertaling van De Profundis verscheen in 1913 bij de Wereldbibliotheek in een oplage van drieduizend exemplaren. In de tweede brief aan Ross komt Boutens terug op de geschriften van M.R. James én op de vertaalrechten van het werk van Oscar Wilde.
19 Westeinde the Hague
Holland
Dec. 6th 1912
My dear Mr. Ross,
Some weeks ago I found out all I wanted about M.R. James’ the Life of St. William of Norwich. The stock of the book has been remaindered by the Cambridge University Press to John Grant, bookseller, 31 George IV Bridge, Edinburgh. This firm charges for it 5 sh. in stead of 18.
But my investigations about a life of St. Hugh of Lincoln by the some staid unfruitful. You interested me so much in the story of that child martyr, that I hope to hear very soon from you how to get the original version.
An other question I formed the plan of translating Wilde’s “Soul of Man under Socialism”. This book is, I suppose, the property of Mr. Arthur L Humphreys.32 Could you help me to Mr. Humphreys’ autorisation? As I wrote to you before33, I am fighting here a lot of bad translations already in existence, and the profit I get from this work is very little. There is an article in the Dutch law that the right of translation from foreign languages is every body’s property unless the autorised translation has been published within ten years after the forthcoming of the original. Therefore the only way is to issue a very cheap edition of a new and better version, and it is not always without difficulty to find a publisher in the case.
When may we expect your visit to Holland?34
With kind remembrances
very sincerely yoursP.C. Boutens
Met het vinden van een uitgever viel het uiteindelijk wel mee. Individualisme en socialisme verscheen in 1914 bij de Wereldbibliotheek in een oplage van vijfduizend exemplaren. En vijf jaar later werd een tweede druk opgelegd van drieduizend exemplaren. Tegelijk werd ook een derde druk van De Profundis uitgebracht. Hiermee kwam het totaal van deze titel op elfduizend exemplaren. Belangstelling voor Wilde was er dus zeker in Nederland.
Uit een brief aan Carry van Bruggen blijkt dat Boutens streng de hand wilde houden aan zijn alleenrecht. Van Bruggen wilde een vertaling publiceren van Wildes A woman of no importance. Op 15 februari 1911 antwoordde Boutens haar:
De autorisatie die ik indertijd kreeg van den Heer Ross, werd mij verleend met de voor de hand liggende bedoeling dat ik zelf een Hollandsche bewerking van Wilde het licht zou doen zien, niet om haar aan derden over te doen voor vertaalwerk dat mij persoonlijk onbekend is. Het zal U dus in geenen deele verwonderen dat ik op Uw verzoek niet kan ingaan.
Het is mijn voornemen den geheelen Wilde successievelijk te laten verschijnen in door mij persoonlijk bewerkte vertalingen of in zoodanige die geheel onder mijn toezicht tot stand komen
en worden gepubliceerd. Ik sprak reeds in die zin met den Heer van Nouhuys, en gaf hem enkel het recht van vertooning van Uw overzetting, daar de door mij in uitzicht gestelde bewerking nog niet bestaat.35
De publicatie van een vertaling van de hand van Van Bruggen wist Boutens dan te voorkomen. Dit betekende echter niet dat er geen vertalingen van anderen verschenen. Zo nam het tijdschrift Europa in 1909 en 1910 vertalingen op van prozagedichten, gemaakt door onder anderen Hélène Swarth. In 1911 publiceerde Chr. van Balen Jr. de vertaling Ballade van de gevangenis te Reading. En een jaar later verscheen zijn vertaling ‘De Sphinx’ in Groot-Nederland.36
Waarom Boutens is gestopt met het maken van vertalingen van Wilde, is niet bekend. Mogelijk wilde hij zich meer toeleggen op het vertalen van klassieke werken. Boutens’ Wilde-vertalingen zijn op diens eigen verzoek niet opgenomen in zijn Verzamelde werken (1943-1954).
Na Boutens nam Van Balen de fakkel over en vertaalde onder meer An Ideal Hushand, The Importance of Being Earnest en Salome. Daarna volgde nog een stoet aan vertalers, tot op de dag van vandaag.
- +
- Marco Goud (1971) is neerlandicus. Hij publiceerde eerder over P.C. Boutens in Vooys en Nederlandse Letterkunde. Hij bereidt een proefschrift over Boutens voor.
- 1
- Johan Polak, Oscar Wilde in Nederland. Een flard verlaat fin de siècle. Maastricht 1988, p. 10.
- 2
- Zie de brieven van Couperus aan de secretaris van ‘Panta Noèta’ in: Met Louis Couperus op tournee. Voordrachten uit eigen werk 1915-1923 in recensies, brieven en andere documenten. Bezorgd door H.T.M. van Vliet. Den Haag/Amsterdam 1998, p. 7-9.
- 3
- Zie Louis Couperus, ‘Dorian Gray’. In: Van en over mijzelf en anderen. Ed. K. Reijnders [e.a.]. Utrecht/Antwerpen, 1989, p. 209-214. Volledige Werken Louis Couperus [dl.] 27.
- 4
- Frédéric Bastet, Louis Couperus. Een biografie. Amsterdam 1987, p.403.
- 5
- Geciteerd naar Polak, op. cit. (noot 1), p. 37.
- 6
- Zie Polak, op. cit. (noot 1], p. 35.
- 7
- Zie voor de receptie van Wilde in Nederland: R. Breugelmans, ‘De weerklank van Oscar Wilde in Nederland en Vlaanderen (1880-1960)’, in Studia Germanica Gandensia 3 (1961) p. 53-144; Nop Maas, Een pseudo-esthetische zeepbel. Nederlandse reacties op Oscar Wilde. Dl. 1:1890-1897. Nijmegen 1987 en Nop Maas, Nagloeiend vuurwerk. Nederlandse reacties op Oscar Wilde. Dl. ii:1899-1913. Nijmegen 1987.
- 8
- Zie de bespreking van Johan de Meester van De Raafs vertaling in De Gids 73 (1909) dl. i, p. 426. Boutens schreef in een brief van 28 december 1908 aan Arij Prins dat hij zijn vertaling van The Florentine Tragedy zojuist had afgemaakt en dat de hoofdrol geknipt was voor Royaards. Deze brief bevindt zich in de Boutens-collectie van het Letterkundig Museum te Den Haag.
- 9
- Zie Karel de Clerck, Uit het leven van P.C. Boutens. Amsterdam 19692, p. 66.
- 10
- Geciteerd door Harry G.M. Prick in ‘“Laat in den middag nam de Meester ’t woord”. Momenten en aspecten van P.C. Boutens’ vriendschap met Lodewijk van Deyssel’. In: Jan Nap, e.a. (red.), Ik heb iets bijna schoons aanschouwd. Over leven en werk van P.C Boutens, 1870-1943. Amsterdam 1993, p. 32-53, citaat op p. 43.
- 11
- Albert Verwey, ‘Oscar Wilde: De Profundis’, in De Beweging 7 (1911) dl. iv, p. 91-102.
- 12
- Zie hierover W. Blok, P.C. Boutens en de nalatenschap van Andries de Hoghe. Amsterdam 1983.
- 13
- Dit exemplaar is nu in particulier bezit.
- 14
- Zie Maureen Borland, Wilde’s devoted friend. A life of Robert Ross, 1869-1918. Oxford 1990, p. 179-188.
- 15
- Dit exemplaar is in particulier bezit.
- 16
- Polak, op. cit. (noot 1), p. 30. Waar de brief zich momenteel bevindt, is mij niet bekend.
- 17
- Geciteerd naar Karel de Clerck, ‘Oscar Wilde en P.C. Boutens’, in De Vlaamse Gids 40 (1956), p. 705-710, citaat op p. 706.
- 18
- Zie over mevrouw Van Lier: W. Blok, P.C. Boutens en de nalatenschap van Andries de Hoghe. Amsterdam 1983, met name hoofdstuk 4.
- 19
- Brief van Van Herzeele aan Van Lier van 2 mei 1956, berustend in de Boutens-documentatie van mevrouw C.C.V. van Liet-Schmidt Ernsthausen in het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden), Vrije Universiteit Amsterdam.
- 20
- Dit exemplaar is niet opgenomen in de catalogus De P.C. Boutens-collectie van de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg. Samengesteld en ingeleid door R.M. Rijkse met bijdragen van B. Peperkamp en M. Goud. Amsterdam 1997.
- 21
- Deze brief bevindt zich in de Boutens-collectie van het Letterkundig Museum te Den Haag.
- 22
- W.B.: afkorting van Wereldbibliotheek.
- 23
- Zie over Boutens’ privé-uitgaven: S.A.J. van Faassen, ‘“Een zeker amateurisme”. P.C. Boutens als boekverzorger’. In: Jan Nap, e.a. (red.), Ik heb iets bijna schoons aanschouwd. Over leven en werk van P.C. Boutens, 1870-1943. Amsterdam 1993, p. 126-149.
- 24
- Geciteerd naar Dick van Halsema, ‘P.C. Boutens: Uit het buitengebied van de wereld’, in: A. de Feijter e.a. (red.), Dichters brengen het te weeg. Metafysische vraagstellingen in de moderne Europese poëzie. Kampen 1994, p. 9-19, citaat op p. 17.
- 25
- De brieven bevinden zich in de William Andrews Clark Memorial Library van de University of California in Los Angeles. Met dank aan Stephen R. Tabor, die mij fotokopieën van deze brieven verstrekte.
- 26
- Waarschijnlijk doelt Boutens op Anton van Herzeele.
- 27
- Stuart Mason was het pseudoniem van Christopher Sclater Millard, een vriend van Ross en bibliograaf van Wilde. In 1914 verscheen Stuart Masons Bibliography of Oscar Wilde. In de schrijfwijze van Millard vergiste Boutens zich.
- 28
- Henry James (1843-1916), schrijver van romans en verhalen.
- 29
- Montague Rhodes James (1862-1936), paleograaf, mediëvist en schrijver van griezelverhalen. Zie voor M.R. James: R.W. Pfaff, Montague Rhodes James. Londen 1980.
- 30
- Boven de eerste titel staat in potlood, waarschijnlijk door Ross, geschreven: ‘right title I think.’ Onderaan de brief staat: ‘There is, for I have got a copy by Jessopp & James’. Gedoeld wordt op The Life and Miracles of St Wiliam of Norwich by Thomas of Monmouth. Ed. by A. Jessopp and M.R. James. Cambridge 1896. Boven de tweede titel staat: ‘I never heard of this’. Onder deze titel pubiceerde M.R. James nimmer iets. Wel beschreef hij het handschrift Vita Sancti Hugonis (The Life of St. Hugh of Avalon, Bishop of Lincoln) van Giraldus Cambrensis (Gerald of Wales) in A descriprive Catalogue of the Manuscripts in the Library of Corpus Christi College Cambridge. Cambridge 1912. Vol. 2, p. 332. De twee series van de door M.R. James bezorgde Apocrypha anecdota verschenen in 1893 en 1897.
- 31
- Leo Simons (1862-1932), oprichter en directeur van de Wereldbibliotheek.
- 32
- Humphreys was de uitgever van Oscar Wilde, The Soul of Man under Socialism. With a Preface by Robert Ross. London 1912. Boutens bezat een exemplaar van deze uitgave en gebruikte dit waarschijnlijk voor zijn vertaling; nu in particulier bezit.
- 33
- Deze brief heb ik niet gevonden.
- 34
- Of Ross in Nederland is geweest, is mij niet bekend.
- 35
- Geciteerd naar J.B.W. Polak, ‘Carry van Bruggen, P.C. Boutens en Oscar Wilde’, in Juffrouw Ida 8 (1982) 1, p. 1-4, citaat op p. 4. De bewaarplaats van de door Polak geciteerde brief is mij niet bekend.
- 36
- Oscar Wilde, ‘De Sphinx’, vertaald door Chr. van Balen Jr., in Groot-Nederland 10 (1912) dl. 1, p. 739-754.