Marco Entrop+
Verliefde ogen zien Mondriaan
Uit het dagboek van Eva de Beneditty+
Uitzinnig verliefd was zij op hem geweest. Zo verliefd dat ze ‘zoo mogelijk àlles’ voor hem had willen offeren: ‘m’n vrijheid, m’n blijheid, m’n jeugd, m’n luxe, o, ik voelde me in staat àlles voor hèm prijs te geven! – En nu achteraf, ben ‘k blij, dat dàt alles niet is gebeurd […], maar ik dank God innig en oprecht, voor den grooten gelukstijd dien ik heb mogen kennen, en ik zal ’n herinnering houden aan hèm, dien ik heb liefgehad, te mooi, te rein om te beschrijven!’
Eind januari 1909 leerde de toen 21-jarige Eva de Beneditty de schilder Piet Mondriaan (1872-1944) kennen. Hun ontmoeting, het bezoek dat hij vervolgens bij haar thuis aflegde, de eerste afspraak die ze maakten – er was weinig voor nodig geweest om haar meisjeshart in vlam te zetten. Van haar passie voor de zestien jaar oudere Mondriaan heeft De Beneditty verslag gedaan in een dagboek. Op veertig dichtbeschreven bladzijden, hartstochtelijk bezaaid met uitroeptekens, onderstrepingen en felle klemtonen, geeft zij niet alleen uiting aan haar onvoorwaardelijke liefde voor hem, maar beschrijft zij ook wat hij op dat moment in haar leven voor haar betekent en bij haar teweegbrengt. Het dagboek is een uniek document.1 Niet eerder werd op zo’n persoonlijke en indringende manier licht geworpen op het liefdesleven van Piet Mondriaan.
Rokkenjager
Over Mondriaans Weibergeschichten zijn meer verhalen in omloop dan er concrete gegevens voorhanden zijn om ze te bevestigen. En nog steeds worden er nieuwe mythes aan de al bestaande toegevoegd. Zo gaf de schrijver Max Dendermonde zijn fantasie vrij spel door Mondriaan in een roman af te schilderen als een eersteklas rokkenjager.2 Het leverde immers een mooi contrast op met de steile man voor wie hij in de overlevering doorgaat. De womanizer die Dendermonde van hem heeft gemaakt, is even overdreven als onwerkelijk. Maar dat Mondriaan een bijzondere aantrekkingskracht op vrouwen had, is niet helemaal uit de lucht gegrepen.
Mondriaan is nooit getrouwd geweest. Wel was hij in de herfst van 1911 enige maanden verloofd met Greta Heijbroek (1884-1964), die hij al in 1909 kende en die net als De Beneditty de dochter was van een gegoede Amsterdamse koopman. Ver-
der heeft hij in de jaren rond 1910 al dan niet amoureuze betrekkingen onderhouden met zijn model annex leerlinge Agaath Zethraeus (1872-1966), de theosofe Marie Simon (1887-1976) en mogelijk ook met de violiste Aletta de Iongh (1887-1975).3 Geen van deze vrouwen heeft evenwel een getuigenis van hun omgang met Mondriaan nagelaten. Alleen Henriëtte Mooy (1890-1974) hechtte eraan haar herinnering aan hem te beschrijven. Zij verwerkte haar vriendschap met Mondriaan in Maalstroom, een driedelige autobiografische (sleutel)roman in dagboekvorm.4
Nakomertje
Van Eva de Beneditty wisten we tot nu toe niet veel meer dan dat zij de echtgenote was geweest van de toneelspeler Paul Peter Henri Huf (1891-1961), met wie zij veertig jaar lang lief en leed deelde, en dat zij de moeder was van de journaliste Emmy (1922-1992) en de fotograaf Paul Huf (1924-2002). Voor aanvullende biografische gegevens moesten de archieven worden geraadpleegd.5
Eva Bernardine de Beneditty werd op 25 januari 1888 in Amsterdam geboren als jongste kind in het Portugees-joodse gezin van Abraham Matthias de Beneditty (1848-1921) en Rosalie de Groot (1857-1916). Ze was in zekere zin een nakomertje. Door het vroege overlijden van haar twee jaar eerder geboren zusje Sara Josephina – het meisje werd nog geen zes maanden oud – bestond er enig leeftijdsverschil tussen Eva en de andere kinderen: Matthias (1878), Frederika (1880) en Nochem (1883).
Abraham de Beneditty was een niet onbemiddeld man. Evenals zíjn vader was hij rijk geworden in de handel, in zijn geval in effecten. Echtgenote Rosalie kwam uit een meer artistiek joods milieu. Haar beide (jongere) zussen, Jeannette en Joséphine, waren actrice. Joséphine had zich nog mogen koesteren in de amoureuze bewondering van de dichter Jacques Perk.6 Jeannette zou de moeder worden van de latere acteur Louis Saalborn (1891-1957), een volle neef dus van Eva.7
Bij de geboorte van Eva stond het gezin De Beneditty ingeschreven op het adres Keizersgracht 727. Maar het verhuisde vaak. In maart 1892 verlieten De Beneditty’s zelfs Amsterdam om in Londen te gaan wonen, waarschijnlijk om zakelijke redenen. Na drie jaar keerden ze naar Nederland terug en vestigden zich in Rotterdam. Vanaf eind oktober 1900 is de familie weer woonachtig in de hoofdstad, waar
de verhuisdrift andermaal toesloeg, al bleef deze beteugeld binnen de grenzen van de Concertgebouwbuurt. In 1909, het jaar waarin ze Mondriaan leerde kennen, woonde Eva met haar ouders en jongste broer Nochem op het adres Willemsparkweg 124 boven. Zus Frederika, inmiddels getrouwd en moeder van twee zoontjes, was toen al enige tijd het huis uit, evenals Matthias. Hij was in 1907 naar Londen vertrokken en van daaruit naar Amerika geëmigreerd. Tot haar huwelijk met Huf, gesloten op 22 juni 1921, bleef Eva in het ouderlijk huis wonen. Ze overleed op 20 april 1969 in Amsterdam en werd begraven op Zorgvlied.
Gevoelsleven
Afgezien van het dagboek, een handvol foto’s en een paar summiere biografische notities van dochter Emmy – die zich in haar geschriften in de eerste plaats haar vader herinnerde – is het leven van Eva tot haar huwelijk met Huf niet gedocumenteerd. In de nalatenschap van Mondriaan berusten geen brieven van haar. De brieven van Mondriaan aan Eva zijn na haar dood door de familie weggegooid.8 Helaas is haar dagboek van weinig waarde als het gaat om het bijeensprokkelen van feiten. Het eerste deel, waarin ze haar liefde voor Mondriaan beschrijft, beslaat een periode van vijf maanden, van februari tot en met juni 1909. In maart 1910 vervolgt Eva haar aantekeningen, vrij consequent, tot 25 januari 1911, de dag waarop ze drieëntwintig wordt. Het dagboek was er voor haar gevoelsleven. Over haar dagelijkse beslommeringen vermeldt ze hoegenaamd niets, evenmin over haar huiselijke omstandigheden of over haar familieleden. Haar broer Nochem bijvoorbeeld promoveerde op 9 maart 1910 aan de Universiteit van Amsterdam.9 Deze, toch bijzondere, gebeurtenis is door Eva niet geboekstaafd. Ze had genoeg aan haar eigen gedachten.
Uitgaan
Eva de Beneditty groeide op in een tamelijk beschermd milieu, dat nog stevig was verankerd in de negentiende eeuw. Van een meisje werd niet veel anders verwacht dan dat het zich lijdzaam voorbereidde op de huwelijkse staat, waarbij eerder de wens van de ouders werd gevolgd dan het hart van de dochter. Eline Vere in Amsterdam. Eva was een goede partij, gezien de redelijke welstand waarin De Beneditty’s leefden. Haar zakgeld was meer dan toereikend om haar vele liefhebberijen te bekostigen. Eva hield van uitgaan. Ze was een geregeld bezoekster van muziekuitvoeringen – ze bezat een abonnement voor het Concertgebouw – en bezocht theatervoorstellingen. Haar literaire voorkeur ging uit naar romantische dichters
als Heine, Goethe en Walter Scott. Dat blijkt althans uit de citaten uit hun gedichten die aan sommige passages in haar dagboek voorafgaan. Maar ze las ook Oscar Wilde – destijds een hype -, en niet eens in vertaling. Buiten cultureel vertier waren haar, vanaf haar veertiende de enige dochter in huis, echter weinig frivoliteiten toegestaan. Overdag maakte ze zich nuttig in huis door haar moeder gezelschap te houden en lichte administratieve werkzaamheden te verrichten voor haar vader en later ook voor Nochem, nadat haar broer zich had gevestigd als advocaat en procureur. Er bleef genoeg vrije tijd over om piano en mandoline te studeren en privélessen Engels en Frans te volgen, voor meisjes uit die kringen het hoogst bereikbare in algemene ontwikkeling. ’s Zomers ging de familie naar zee, ieder jaar naar Zandvoort. Een onbezorgd en overzichtelijk leven, zo lijkt het. Maar getuige haar dagboek was dit voor Eva niet het geluk waar ze naar verlangde. Er ontbrak iets. Ze voelde zich vaak eenzaam en gefnuikt in haar zielenleven. Dat veranderde toen Mondriaan in haar leven kwam.
Voorhoede
Piet Mondriaan leidde een heel wat wereldser bestaan, te midden van zijn Amsterdamse kunstenaars- en bohémienvrienden, met wie hij artistieke gedachten uitwisselde en stadse genoegens deelde. Begin 1908 had hij een ruime atelierwoning betrokken tegenover het Sarphatipark, op de eerste verdieping van nummer 42, aan de kant van de Ceintuurbaan. Bij mooi weer trok hij eropuit, alleen of in gezelschap van een collega, studies makend en schetsend in de ommelanden van de stad: langs de Amstel of het Gein nabij Abcoude, zijn meest geliefde plek. ’s Zomers was hij in Zeeland te vinden, onder geestverwanten in de kunstenaarskolonie die zich in Domburg rond Jan Toorop had gevormd.
Als beeldend kunstenaar maakte Mondriaan in die tijd een belangrijke ontwikkeling door die hem gaandeweg in de voorhoede van zijn generatie zou plaatsen. In januari 1909 zette hij in ieder geval een flinke stap voorwaarts in de belangstelling voor zijn werk, toen in het Stedelijk Museum de eerste ‘groepententoonstelling van levende meesters’ werd geopend, een gezamenlijk retrospectief van Mondriaan, Jan Sluyters en Kees Spoor. De expositie trok veel aandacht in de pers en een groot aantal bezoekers.10 Naast zijn landschappen en avondlandschappen uit vroegere jaren toonde Mondriaan – in de middelste van de drie zalen die voor hem waren vrijgemaakt – voor het eerst zijn recente, expressieve werken, naar het oordeel van de kunstcriticus C.L. Dake ‘visioenen van iemand die in de war is’.11 In april exposeerde Mondriaan opnieuw in het Stedelijk, ditmaal in genootschapsverband van de kunstenaarsvereniging Sint Lucas, waarvan hij sinds 1897 lid was.12
Chrysant
Hoe Eva Mondriaan heeft leren kennen, waar en wanneer precies, onthult het dagboek niet. Haar eerste aantekening dateert van begin februari 1909. Daaruit valt op te maken dat ze elkaar dan al een paar keer hebben getroffen. Waarschijnlijk heeft ze hem ontmoet via haar neef Louis Saalborn, die destijds nauw met
Mondriaan bevriend was en schilderlessen bij hem volgde.13 De tentoonstelling in het Stedelijk kan een aanleiding zijn geweest voor hun kennismaking, maar beeldende kunst had niet in de eerste plaats Eva’s interesse. Er wordt althans nergens in haar dagboek gewag gemaakt van enig museumbezoek, ook niet in april 1909 als Mondriaan bij Sint Lucas exposeert, onder anderen met Saalborn. De kunstenaar Mondriaan blijft verborgen in het dagboek, de man die Eva zegt lief te hebben eveneens. Ze noemt nooit zijn naam, heeft het slechts over ‘mijn schilder’. Eén keer verwijst ze concreet naar zijn werk. Ze blijkt namelijk een bloemstilleven – een chrysant – van hem te hebben gekregen, dat ze heimelijk op haar kamer bewaart om er op eenzame momenten bij weg te dromen. Die tekening is niet meer in familiebezit. Emmy Huf verkocht haar jaren geleden aan een kunsthandelaar, omdat ze geld nodig had.14 Eva’s chrysant was overigens geen unicum: Mondriaan heeft deze bloem in de jaren 1908-’09 vele malen afgebeeld en er meer liefjes mee verblijd. Zowel Agaath Zethraeus als Greta Heijbroek bezat een door Mondriaan getekende chrysant.15
Oerversie
Voor een meisje met een romantische natuur als Eva betekende het bijhouden van een dagboek kennelijk meer dan het vastleggen van losse invallen, gebeurtenissen of concrete gedachten. Ze wilde er iets moois van maken, een kostbaar document dat haar herinnering aan Mondriaan levend zou houden. ‘’t Is voor later zoo heerlijk,’ noteert ze op 7 maart, ‘als je alles geschreven hebt nog onder den invloed van ’t oogenblik, midden – in de extaze van je geluk, om ’t dan te lezen en te herlezen, en als ’t noodig is, er òp te kunnen leven, – op je verleden.’ Doordat zeven van de twaalf gedagtekende passages zijn voorzien van een motto, ontleend aan een passend gedicht of een liedtekst, wordt de indruk gewekt dat het dagboek eerder zorgvuldig is gecomponeerd dan ‘onder den invloed van ’t oogenblik’ geschreven. Sterker nog, het heeft er de schijn van dat de inhoud later door de schrijfster is herzien, bij welke gelegenheid zij de citaten heeft uitgezocht. Die veronderstelling is niet onaannemelijk, te meer omdat aan het dagboek de eerste vier katernen ontbreken. Zo te zien zijn de bladen er, met enig geweld, uitgescheurd. Dat zijn – een telling maakt dit duidelijk – in totaal 96 pagina’s. Stond hier de oerversie van wat zij te vertellen had over haar relatie met Mondriaan? Als dat waar is, dan bevatten de veertig bladzijden die de tekst nu beslaat, niet alleen een bewerking maar mogelijk ook een bekorting van haar verhaal. Heeft ze aantekeningen weggelaten? In februari 1909 legde Eva van haar belevenissen slechts tweemaal getuigenis af. En dat terwijl zij Mondriaan toen pas kende en er om die reden toch meer te melden zou moeten zijn. Maart is met vijf aantekeningen een uitschieter. April daarentegen passeerde geruisloos. Niet eerder dan op 11 mei werd er weer iets opgeschreven en in de laatste week van die maand nogmaals, kort na elkaar twee keer. In juni ten slotte zijn er nog twee data geweest waarop Eva haar gedachten heeft verwoord. Het is een opvallend magere score in vergelijking met het vervolgdagboek uit 1910,
dat met zijn 143 pagina’s het aantal aan Mondriaan gewijde bladzijden ver overtreft. In de zomer van dat jaar ontmoette Eva een nieuwe liefde, over wie ze vanaf dat moment vrijwel dagelijks schreef, vier maanden achtereen. Deze aantekeningen lijken bovendien tamelijk spontaan geschreven, zijn minder gedragen van toon, alledaagser ook. Eva was in deze periode aanmerkelijk minder zwaar op de hand dan het jaar daarvoor. Mondriaan moet veel in haar hebben losgemaakt.
Heb ik ooit een tijd gehad in m’n leven, dat ik me zóó voelde als nu? – Neen nooit. – Maar hoe voel ik me dan eigenlijk? – Ja, dat weet ik zèlf niet; ik ben rustig, en tòch bekruipt me soms een vreeselijke onrust, ik ben gelukkig, ja zóó gelukkig als nog nooit tevoren, en tòch ben ik bang voor m’n geluk, o zoo bang soms! – Dan denk ik, dat ’t te mooi en te goed is, dat ik hem heb gevonden, den ‘Mann meiner Träume’, en dat hij me begrijpt en me ook wil begrijpen, en met me spreekt en ook met me wil spreken, en dat ik hem nu geregeld zie en dat ook hij mij wil zien, dat àlles, is dat dan ook niet bijna geluk te groot! –
Eva is in verrukking als zij in februari 1909 haar dagboek begint: Komm’, komm’, Held meiner Träume, komm’…, staat er als motto boven deze eerste aantekening. Was het haar niet net zo vergaan als Nadina Popoff, de kolonelsdochter uit Der tapfere Soldat, die na het smachten van deze woorden haar wensdroom zag vervuld? Eva was er getuige van geweest, in de Amsterdamse Stadsschouwburg, waar zij een opvoering van deze ‘neuester Operetten-schlager’ van Oscar Straus had bijgewoond.16 Zwijmelend bij het portret van haar verloofde Alexius Spiridoff, majoor in het Bulgaarse leger en al maanden van huis omdat zijn land in oorlog verkeert met Servië, zingt zij haar begeerte naar hem uit. Maar in plaats van de kordate Alexius stormt de schuchtere soldaat Bumerli haar slaapvertrek binnen, een Zwitser in Servische krijgsdienst die op de vlucht is voor de vijand. Hoewel hij in alles het tegenbeeld is van een held, vindt ze in hem ten slotte de man die haar geluksverlangen vervult en vervolmaakt.
Dat zij, net als Nadina in de operetteromance, eindelijk het ware geluk heeft gevonden, kan Eva nauwelijks bevatten. Vooral in het begin van haar dagboek spreekt zij hierover regelmatig haar onzekerheid uit: ‘een nauw-durvend-opkomende twijfel, een wèl sterk-onderdrukte, maar tòch een zekere angst, voor ’t bijna te plots gekomen, héél onverwachte geluk’. Haar vrees was niet onterecht, vond ze. Want hoe ongelukkig was zij vroeger niet geweest? Iemand die oprecht begrip voor haar toonde, zoals Mondriaan dat deed, was ze op haar levenspad nog niet tegengekomen.
Ik had nog nooit iemand gevonden, die in-waar is, die niet, al was ’t nòg zoo weinig, tòch altijd iets van dat wereldvernis had en dat vond ik zoo troosteloos-
wanhopig, om nu nooit eens iemand te hebben, die je met volle oprechtheid kon vertellen van je eigen gevoel; dat ik nooit iemand had, die begreep mijn méér-willen-dan-ik-kàn….
Ik ben geen gelukkig menschenkind, want ik kan me niet uiten, en tòch heb ik zoo ’n diep gevoel, maar ’t is alleen voor mezelf, ik kan ’t niet aan anderen meedeelen, ik kan ’t ze niet voor-schilderen, niet voor-zingen, niet voor-spelen op geen instrument, ik kan ’t ze niet beschrijven, ik kan ’t ze niet zeggen…
’t Is als een diamant, die alléén met diamant geslepen kan worden, mijn diep gevoel kan alléén door ander diep gevoel begrepen worden. – [februari 1909]
Had Eva vroeger altijd in de veronderstelling geleefd dat zij nu eenmaal niet voor het ware geluk was geboren, nadat zij Mondriaan had leren kennen wist ze dat het ook voor haar bereikbaar was geworden. Dit besef gaf haar niet alleen een ongekende innerlijke kracht maar, bovenal, zelfvertrouwen:
[…] te weten, dat er iemand is, die je niet missen wil, dat er iemand bestaat, wiens leven je zóó kunt veraangenamen, als niemand anders ’t kan, dan jij en jij alleen; dat er iemand leeft, voor wien je ’t beste van je eigen leven zoudt willen offeren, alleen maar om dien ander er gelukkig door te maken; en te weten, dat die ander al gelukkig is, alleen door je eigen dáárzijn, door je persoon, omdat die hem lief is….., dàt bewustzijn moet sterk maken en in staat alle moeilijkheden te trotseeren. –
Niet alleen voor ’t oogenblik, maar ook voor ’t verdere in m’n leven ben ik niet meer bang, nu ik hèm heb leeren kennen, nu ik weet, dat wat ik geluk noem, niet onbereikbaar is voor mij… [eind februari 1909]
Steunpilaar
Mondriaan wordt door Eva voortdurend opgehemeld, één keer zelfs letterlijk als ze Heine citeert: Du bist mir wie ein hoher Stern / Der mich vom Himmel grüszet, / Und meine Erdennacht erhellt, / Und all mein Leid versüszet… Hij is het levende beeld van haar mooiste dromen, die alles in zich verenigt om haar ideaal – het ondervinden van het ware geluk – te verwezenlijken. ‘Hij is goed en eerlijk en ik vertrouw ‘m, ik geloof ‘m en àlles wat hij zegt; hij is voor mij ’n brok waarheid in m’n leven, en dat is waar ik altijd naar verlangd heb, naar iemand, die oprecht, en intens-waar is.’ Het kan niet op. Wat zag Eva in de zestien jaar oudere Mondriaan? Een vaderfiguur? Vaderlijk kón hij zijn, als we de aantekeningen in die zin lezen. Ze voerden lange gesprekken met elkaar, waarin hij probeerde haar onrust weg te praten en haar adviseerde de ‘akelige gedachten’ die ze vaak heeft, te laten varen. Maar hij liet ook merken dat hij in haar geloofde: ‘En ondanks mijn niets-kunnen, ondanks mijn in-niets-uitmunten, ondanks àl m’n gebreken, weet hij me te waarderen, ziet hij, voelt hij ’t bijzondere in mij…’
Hun ontmoetingen waren niet alleen voor Eva prettig. Volgens haar konden zij
en Mondriaan het zo goed met elkaar vinden omdat ze op elkaar leken. Hij vond dat zelf ook.
Eerst was ik ‘m dankbaar, omdat hij voelde, dat de gesprekken met hem iets heerlijks voor mij in m’n leventje waren, omdat hij begreep, dat ik ze noodig had en hij z’n tijd ervoor gaf; toch terwille van mij! – En nu weet ik, omdat hij ’t zèlf gezegd heeft, dat hij ’t niet als ’n opoffering beschouwt, maar als iets, dat ook voor hèm prettig is, nu zijn sympathie gelijk staat aan de mijne, en hij mijn bijzijn al even graag heeft als ik ’t zijne, nu voel ik, dat ik ’t vrijuit ’n intens geluk mag noemen…
En dàt is ’t, want ik ben erdoor verheven tot ’n nieuw, ’n mooier leven; ik heb er mezelf eigenlijk pas goed door leeren kennen, nu pas goed ingezien, wàt ’n dieper leven ik heb… [eind februari 1909]
Sinds haar vriendschap met Mondriaan zag de wereld er voor Eva een stuk zonniger uit. ‘Ik voel telkens en telkens meer,’ constateert ze op 30 maart, ‘hoe m’n leven verfraaid is, meer waarde heeft gekregen, nu ik hèm ken.’ Niet alleen voor zichzelf, ook voor haar omgeving. ‘Ik ben geduldiger, veel kalmer, niet zoo hinderlijk als vroeger.’ Huiselijke onaangenaamheden maken haar niet langer zenuwachtig. Ze tilt minder zwaar aan problemen, ‘want door ’t ellendigste heen zie ik hèm, als m’n troost, als ’n steunpilaar….’ Als ze weet dat ze hem zal zien, omdat ze een afspraak hebben, is niets haar te veel:
ik vlieg trappen op en neer, één en àl gedienstigheid; ik zou iedereen behulpzaam willen zijn, genoegen willen doen; ik doe dingen, die ik zelf vervelend vind, als ’n ander ’t graag hebben wil, want ik weet: straks krijg ik m’n belooning! – Geen bedelaar gaat me voorbij, zonder iets te krijgen, al heb ik nòg zoo weinig zelf, ieder moet meegenieten, als ik m’n geluksdag heb! – En al regent ’t, al waait ’t, sneeuwt ’t, ik vind ’t mooi weer, goed weer, nèt weer zooals ik ’t gewild had, de regen maakt me niet nat, de modder maakt me niet vuil, de kou voel ik niet, en àls ik ‘m voel, vind ik ‘m prettig, is ie me aangenaam, want ik voel me gelukkig! – [28 maart 1909]
En als er toch momenten zijn waarop onaangename gedachten haar dreigen te kwellen, vlucht ze naar boven, naar haar kamer, om te ‘turen voor z’n chrysant’. Of ze haalt zijn fotoportret te voorschijn, ‘van hemzèlf gekregen, als ’n tastbaar bewijs van z’n sympathie’, en dan voelt ze zich weer even verlicht. Soms hoeft ze alleen maar te denken aan zijn ogen om haar onrust te verjagen:
Als ik daaraan denk, aan die oogen, recht in de mijne, […] en ik sluit dan m’n oogen en zie hem voor mij, hoor ‘m spreken, voel z’n hand in de mijne, dan is ’t
soms net gelijk aan de werkelijkheid… Nu ben ik alleen in m’n eigen kamertje, nu hoef ik m’n oogen niet te sluiten, nu zie ik ‘m tòch, nu voel ‘k bijna z’n nabijheid, nu ben ik weer gelukkig, éven! – [13 maart 1909]
Passie en onschuld
Hem zien en hem spreken – meer lijkt Eva niet te wensen van haar relatie met Mondriaan. Paul Huf herinnerde zich wat zijn moeder hem had verteld over de kussen van Mondriaan.17 Die moeten een indrukwekkende ervaring
zijn geweest. Vanuit zijn atelier kon Eva op de klok van de Oranjekerk, achter het huis van Mondriaan, zien hoe lang die kussen duurden – ‘twintig minuten, een halfuur soms’. Dit soort intimiteiten vertrouwde Eva echter niet aan haar dagboek toe, misschien wel uit vrees dat anderen, haar ouders bijvoorbeeld, het zouden lezen. Het is overigens maar de vraag of de liefde ook werkelijk is geconsumeerd. Het lijkt er eerder op dat zij in de eerste plaats platonisch was. Hoe Mondriaan hun verhouding zag, is niet overgeleverd. Uitsluitend vriendschappelijk? Hij had in die tijd omgang met verschillende vrouwen. Zo was hij eind april 1909 met Greta Heijbroek te gast bij haar familie in Laren en verkeerde hij regelmatig met Alette
de Iongh, met wie hij ook correspondeerde.18 Zijn rendez-vous met Eva leken zich tot (al dan niet intieme) conversatie te beperken. Na iedere keer was zij er vól van:
In de laatste dagen heb ik zóóveel genot gehad, hem zooveel gesproken, dat ’t me hoe langer hoe machtiger wordt, om zònder hèm te moeten…
Ik kom zoojuist van hem af, en evenals altijd als ik pas van hem kom, leef ik nog midden-in ons gesprek door, en is alles om me heen me zoo koud, zoo vreemd, zoo vaag; ik voel ’t nèt, alsof hij nu zóó wel weer terug zal komen, en alles dan weer helderder en duidelijker zal worden, ik kan me niet indenken, dat hij dan werkelijk wèg is en ik hem in zoolang niet zien zal, want een paar dagen is lang, een weekje ònoverkomelijk – lang! [13 maart 1909]
Eva heeft niet al haar ontmoetingen met Mondriaan geboekstaafd. Uit het dagboek valt namelijk op te maken dat ze elkaar geregeld zagen, soms ook in het bijzijn van anderen. Op zondag 7 maart 1909, de dag dat Mondriaan 37 jaar wordt, is ze zo attent hem bloemen te laten bezorgen. De volgende dag noteert ze:
Ik heb uitgezocht, wat ik ’t mooist, ’t meest sprekend vond, en ik combineerde viooltjes met anjelieren, ‘all so sweet, and so are you’…
Er om heen lila bloemenpapier. Wàt is lila? Ik weet ’t niet precies, ‘k heb wel eens gehoord: passie!, en ‘k hoorde eens: onschuld! ‘k vind dat beide woorden hier dienst kunnen doen: in een plots opkomende passie ben ik naar den bloemenwinkel gegaan, om van die onschuldige wezentjes voor hem uit te zoeken!
Sprookje
In maart zijn er voor Eva vele dagen van geluk, omdat ze Mondriaan dikwijls ziet en hij blijkbaar te kennen heeft gegeven dat vaker te willen. Die ontmoetingen zullen in het geheim hebben plaatsgevonden, want Eva’s ouders hebben inmiddels lucht gekregen van de relatie en verbieden hun dochter met Mondriaan om te gaan. Ze wilden niet horen ‘van een schilder met een baard die op een zolder woonde en van armoe rijst at’.19 Eva is er zeer verdrietig onder en begrijpt het niet:
Ik voel me zoo ongelukkig vandaag, alléén juist om m’n geluk, dat door anderen géén geluk wordt genoemd. Maar als ik dàt nu als ’t mooiste en hoogste beschouw, waarom wordt me dat dan niet vergund? ’t Is toch niet kwaad, integendeel, ik eisch toch niets, verlang toch geen offers, ik wil hèm alleen maar zien, vaak in de gelegenheid zijn met hem te spreken, den warmen gloed van z’n oogen voelen… [13 maart 1909]
Tegen de wil van haar ouders in blijft Eva Mondriaan zien. Maar in april komt daar weinig van. Vanwege het mooie lenteweer trekt Mondriaan er bijna dagelijks op uit om in de openlucht te schilderen en te schetsen. Bovendien heeft hij het druk
met de voorbereiding van de expositie van Sint Lucas in het Stedelijk en met zijn functie als plaatsvervangend lid van de jury voor de ledententoonstelling. De paasdagen (11 en 12 april) brengt hij door bij familie in Arnhem.20 Pas op dinsdag 11 mei schrijft Eva weer in haar dagboek, na zes weken van stilte:
Den laatsten tijd zie ik hem weinig, heel weinig, maar m’n leven is er niet véél minder rijk om, want ik weet dat zijn dagen druk-bezet zijn, met werk dat prettig voor hem is, hij schildert buiten. –
Als ’t àndere redenen waren, waarom ik hem niet zag, dàn zou ik ’t misschien niet uithouden, maar ’t bewustzijn dat hij z’n dagen verbrengt zooals ’t hèm aangenaam is, heeft me nu al weken lang kalm gehouden, en een enkel levensteken van hem kan me nu soms weer voor dagen vreugde bereiden. Bijvoorbeeld ’n kort briefje, àl schrijft hij erin, dat hij me voorloopig nog niet kan zien, stemt me den dag van ontvangst in-gelukkig, omdat hij toch weer even aan me gedacht heeft, en als ik de paar hartelijke woorden lees en herlees, dan zie ik er hoe langer hoe meer moois in, en ik lees tusschen de regels, misschien méér, dan ooit bedoeld was, maar ’t is zoo heerlijk om te zoeken en uit te pluizen.
Eind mei verkeert Eva in de opperste staat van verrukking, na een week ‘van gróóte weelde, één week met driemaal hem zien en spreken!’ Op zondag 23 mei gaan ze samen naar het ‘Populair concert’ in de tuin van het Concertgebouw, waar die avond Beethoven op het programma staat.21 Voor Eva was het alsof ze in een sprookje terecht was gekomen:
Wat heb ik ònbeschrijfelijk genoten ’s avonds bij ’t concert, in den sprookjesachtig-verlichten tuin, met de heerlijke Beethoven-muziek, en daar tusschen-door eigenaardig wind-ruischen in de boomen, heerlijk zee-geluid, en zacht-zingen van ’n paar laat-wakkere vogeltjes, dat tòch de muziek niet stoorde, maar voor mij, één ermee werd, één mooie zuivere toon in de zomeravond-warmte! En dan hij tegenover mij, met z’n oogen naar den grond, stil-genietend, zooals ik, en nu en dan even opkijkend naar mij, als ’t blader-geluid zóó sterk werd, dat ’t de muziek éven overstemde; dat ’t blies over de kleine lichtjes van de bogen, héél-éven dreigend ze te doven, om ze dan weer plots hel op te laten flikkeren, terwijl dan weer ’t orkest, na ’n klein stukje solo-spel, met heerlijke jubel-tonen inviel!
En ’t jubelde ook in mij, om ’t heerlijk-rechtvaardige hier op aarde, om mij na ’n stillen tijd weer zóó genot te verschaffen!
En toen we naar huis liepen over de talrijk afgevallen jonge blaadjes en bloesempjes, en ’t mij scheen, dat ik op tapijt liep, dat alleen voor mij en hèm was uitgespreid, toen voelde ik me als de koningin uit ’n sprookje,… en ik dankte voor den sprookjes-avond… [24 mei 1909]
Afscheid
Waar Eva en Mondriaan elkaar telkens troffen, buiten die paar keer dat ze samen een concert bezochten, wordt in het dagboek niet vermeld. Op zijn atelier was zij nog niet geweest. Dat gebeurde voor het eerst op donderdag 10 juni 1909, zegge en schrijve ruim vier maanden na hun kennismaking. Of zij bij die gelegenheid het genoegen heeft gesmaakt van zijn voortreffelijke kussen, laat ze in het midden. Opgewonden was Eva nog steeds, toen ze enkele uren later verslag deed van haar bezoek:
Zijn huis! Zijn atelier! Zijn schilderijen! Zijn meubels! Zijn gordijnen! En hijzelf temidden van dat alles….. van hèm!
Ik mocht ’t aanschouwen! Mèt hèm! Bij hèm!
O God, indien gij zijst, dan ben ik U dankbaar daarvoor! – Een der gewichtigste dagen uit m’n leven, voor ’t eerst zijn woning te hebben betreden! –
Te zitten op de plaatsjes, waar hij altijd zit, dag in, dag uit, waar hij leeft, waar hij ademt, en kalm te aanschouwen dat àl, waar zijn geest uit spreekt, te zien en in me op te nemen, dat wat hij altijd ziet, wat hij al làng van buiten kent, en daarbij mezelf te voelen van hèm, geheel van hèm!
Voor mij is grooter weelde niet denkbaar!…
Dit was de gelukkigste dag van m’n léven! –
Als herinnering aan het bezoek gaf Mondriaan haar waarschijnlijk de foto die, evenals zijn portret, door Eva haar hele leven is bewaard en na haar overlijden door haar kinderen. Het is de enig bekende interieurfoto van zijn atelierwoning aan het Sarphatipark: de kunstenaar omringd door zijn werk, in een door de fotograaf verordonneerde pose. De foto werd eind 1908, begin 1909 gemaakt door de met Mondriaan bevriende (decoratie)schilder Reinier Drektraan en toont het atelier nog in zijn oorspronkelijke staat. In 1910 zou Mondriaan de muren wit en de vloer tot en met de lambrisering koolzwart schilderen.
Eva kreeg de foto ook als aandenken mee, want Mondriaan had haar verteld dat hij eind juni naar Domburg zou afreizen. Eva vindt het een verschrikkelijk vooruitzicht: ‘Hij hier weg! Er blijft niets voor mij, àl dien tijd, want hij zal m’n ziel mèt zich nemen, en dan blijf ik achter, zonder hèm, zonder mezèlf…’
De weken voor zijn vertrek zien ze elkaar vaak. Mondriaan is ‘oneindig’ lief voor haar. Eva houdt zich groot omdat ze niet wil laten merken dat zijn weggaan haar vreselijk veel pijn en verdriet doet. Ze troost zich met de gedachte dat ze in elk geval kan teren op de herinnering aan al het moois van de afgelopen maanden. De hele zomer, als ze zelf met de familie in Zandvoort verblijft, zal ze het hiermee moeten doen. Op donderdag 24 juni – ze hebben dan al afscheid genomen – schrijft Eva nog eenmaal in haar dagboek:
Geen woord van spijt of verdriet heb ik hem gezegd, integendeel, ik zei, dat ‘k ’t heerlijk voor hem vond, dat hij kon gaan, en ’t is ook heerlijk voor hèm, hij zal naar hartelust in de natuur kunnen werken, en ’n heerlijk rustigen tijd hebben! Wèl vindt hij ’t óók niet prettig mij in lang niet te zien, maar hij heeft z’n kunst, die àl z’n gedachten vergt, en hij zal hard werken ginds, en heelemaal daarin opgaan,… had ik hem nu van mijn onaangenamen tijd gesproken, dan zou hij misschien met medelijden aan me denken, en ’t zou ’n zonde zijn, om zijn mooie gedachten te willen storen! –
O neen, nu ben ik wèl ongelukkig, wèl akelig-alleen, maar ik ben verantwoord voor mezelf, ik ben hèm geen last! –
Ik heb zelfs gezegd, dat ik nu toch ook gauw naar buiten ga, en dat daar de tijd voor mij óók gauw om zal gaan en dat ’t alweer, eer je ’t weet, winter zal zijn! Ik geloof wèl dat ik tevreden over mezelf kan zijn, want hij heeft ‘Keine Ahnung’, hoe ’n verdriet z’n gaan me bezorgt. – Misschien zou ’n ander wèl van verdriet gesproken hebben, om daardoor te bewijzen, hoeveel zij van hem hield, maar ik voel m’n niet-spreken juist als ’t bewijs van m’n gehechtheid aan hem, ik wil en kàn hem niet verdrietig zien, al moet ik er dan zelf onuitsprekelijk onder lijden…
Dat ‘lijden’ zou alleszins blijken mee te vallen. Van het tweede halfjaar van 1909 zijn geen dagboekbladen overgeleverd. Eva hervat haar notities op 7 maart 1910, nota
bene de verjaardag van Mondriaan. Maar bij dit feit staat zij, opmerkelijk genoeg, niet stil. Ze schrijft die dag over haar ‘woelige leven van den laatsten tijd’, dat er nog leuker op is geworden sinds zij de rolschaatsbaan in het Paleis voor Volksvlijt heeft ontdekt. Zwierend over de spiegelgladde vloer flirt ze met de rolschaatsende jongens en met ‘die snoes van ’n hoofdinstructeur’. Mondriaan lijkt verleden tijd. Toch duikt hij nog drie keer op in dit dagboek. Op 17 oktober 1910 schrijft Eva dat ze een brief van haar ‘oude vriend de schilder’ heeft ontvangen – meer niet. Precies een maand later krijgt ze er weer een. Hij vraagt of ze in goede gezondheid verkeert en zegt dat ze hem niet hoeft te antwoorden als ze dat niet wil. Op oudejaarsdag 1910 is Mondriaan even terug in Amsterdam.22 Via Saalborn heeft hij laten weten haar te willen ontmoeten. De volgende dag noteert ze in haar dagboek dat het haar niet is gelukt hem te bereiken. Het staat er een beetje tussen neus en lippen door geschreven, want de meeste aandacht in deze aantekening gaat uit naar ene Eddy, die ze net heeft ontmoet, en naar een brief van Dick, een andere vlam. ‘That’s three love-affairs on one day!,’ schrijft ze nog wel.23 Maar Mondriaan is duidelijk exit.
Flirterig
Nog één keer zou Eva over Mondriaan schrijven. Op haar laatste aantekening, van 24 juni 1909, volgt nog een drietal bladzijden waarin zij terugkijkt op de relatie met hem en wat er daarna is gebeurd. De terugblik is geschreven in 1910 – dit jaartal staat erboven -, maar heeft betrekking op de zomer van 1909.
Verteerd door hartenleed was Eva geweest, de dag dat Mondriaan naar Zeeland vertrok en zij op het punt stond naar Zandvoort te gaan. Maar haar liefde voor hem was toch niet bestand gebleken tegen de geneugten van het ‘wufte strandleven’, moest ze achteraf constateren. Die hadden haar ‘flirterig’ gemaakt. Ze begon een
affaire met een getrouwde man. Na hem zocht ze troost bij een Haarlemmer die zij, omdat hij haar te weinig serieus overkwam, verruilde voor iemand uit Amsterdam. Maar deze charmeur gaf naar haar zin iets te vaak toe aan zijn overspelige gedachten.
En toen volgde de eene dolle verliefdheid en flirterij de andere, en toen ik weer in Amsterdam kwam, was de heele mooie invloed van m’n schilder weg! Ik had twee àndere schilders leeren kennen, die ook aardige, en vooral gevoels-menschen waren! – Ik ging m’n oude lief niet meer ‘unique’ vinden, verlangde niet meer zóó naar ‘m, en van lieverlede verdween de liefde!
When, musing on companions gone, / We doubly feel ourselves alone, citeerde Eva op 13 maart 1909 uit het gedicht ‘Marmion’ van Sir Walter Scott. Gevoelens van eenzaamheid riepen mijmeringen over Mondriaan niet meer op. De liefde was weggedreven met het stillen van het verlangen naar hem. Dat het geen schijn van liefde was geweest die zij voor hem had gekoesterd, daar kon ze op zweren. Zoals zij ook zeker wist dat die heerlijke maanden met hem ‘tot den gelukkigsten tijd’ uit haar leven behoorden, een die zij zich altijd zou blijven herinneren.
- +
- Marco Entrop (1956), redacteur van De Parelduiker, belichtte in het vorige nummer de dada-veldtocht in Nederland.
- +
- Met dank aan Peter Paul Huf (Amstelveen), die, even genereus als enthousiast, het dagboek van zijn grootmoeder voor dit artikel ter beschikking stelde en tevens zijn professionele medewerking verleende bij het reproduceren van de hier afgebeelde foto’s uit het familiearchief.
- 1
- Enkele fragmenten werden eerder gepubliceerd door haar dochter Emmy Huf, ‘Piet Mondriaan met andere ogen bekeken’, in: Accent, 12 augustus 1972, p. 26-27, en door Ageeth Scherphuis, ‘Vrienden over zijn vrouwen, zijn smaak, zijn armoede’, in: Vrij Nederland, 17 december 1994, p. 70-75. De Beneditty’s dagboek werd, voor het eerst, geexposeerd op de tentoonstelling Mondriaan aan de Amstel 1892-1912 (Gemeentearchief Amsterdam, 18 februari-15 mei 1994). Zie: Lucette ter Borg, ‘“Te zitten waar hij leeft en ademt!” Ontroerende documenten over Mondriaan in Amsterdam’, in: nrc Handelsblad, 26 februari 1994, p. 7.
- 2
- Max Dendermonde, Mondriaan, de man die de charleston danste (Baarn 1994).
- 3
- Marty Bax, ‘Mondriaan en zijn vrienden’, in: Robert Welsh, e.a., Mondriaan aan de Amstel 1892-1912 (Amsterdam 1994), p. 31 en idem, ‘De passies van Piet Mondriaan’, in: Jong Holland, jrg. 10 (1994), nr. 2, p. 32-41. Voor de levensloop en het werk van Mondriaan steunt dit artikel verder hoofdzakelijk op: Joop M. Joosten en Robert P. Welsh (red.), Piet Mondrian. Catalogue raisonné (Blaricum-Parijs 1998), 3 dln.
- 4
- Henriëtte Mooy, Maalstroom, eerste deel: Van de ankers (Amsterdam 1927); tweede deel: Zwalkend (Amsterdam 1928); derde deel: Havenzicht (Amsterdam 1930). Zie: Marco Entrop, ‘Een schilder verliefd. Mondriaan op vrijersvoeten’, in: J. de Bruijn, e.a. (red.), Een vreemde man, en die ons vreemd ontviel. Liber amicorum voor E.W.A. Henssen (1950-1999) (Amsterdam 2000), p. 268-279.
- 5
- Over het huwelijk van haar ouders schreef Emmy Huf het boekje …Ik wil nu warm vlees! Een Jiddisch-Katholische Komedie (Amsterdam-Assen 1970). Zie ook: ‘Emmy Huf’, in: Michel van der Plas, Jeugdherinneringen van… (Baarn 1987), p. 74-88. Herdrukt in: idem, Vader en moeder. Kinderen over hun beroemde ouders (Baarn 1993), p. 82-96. De hierna volgende gegevens zijn ontleend aan de geboorteregisters, gezinskaarten, woningboeken, et cetera in het Gemeentearchief Amsterdam, het Gemeentearchief Rotterdam en het Centraal Bureau voor Genealogie in Den Haag.
- 6
- Garmt Stuiveling, Het korte leven van Jacques Perk. Een biografie (Amsterdam 1957), p. 146.
- 7
- In Louis Saalborns autobiografische roman De vader en de zoon (Amsterdam 1934) komen Jeannette (1861-1927) en Joséphine (1859-1931) de Groot voor onder de namen Rebecca en Martha David. Hun zwager Elias is vermoedelijk getekend naar Abraham de Beneditty, die als de pater familias wordt beschouwd: ‘de knapste man uit de familie, een vroom, zeer onderlegd Portugees, bij wien de heele familie om raad vroeg als er moeilijkheden waren’ (p. 57). Ook Elias handelt in effecten.
- 8
- Mededeling Paul Huf, Scherphuis, op. cit. (noot 1), p. 75.
- 9
- Nochem de Beneditty, Ouderlijke macht en kinderbescherming (Amsterdam 1910).
- 10
- Schilderijen en teekeningen door C. Spoor, Piet Mondriaan en Jan Sluyters, Stedelijk Museum Amsterdam, 6-31 januari 1909. ‘Zij is tot nu toe door ruim 3000 personen bezocht, wel een bewijs dat zij de aandacht heeft getrokken.’ Algemeen Handelsblad (Avondblad), 29 januari 1909, tweede blad, p. 7.
- 11
- C.L. Dake, ‘Schilderkunst: Drie avonturiers in het Stedelijk Museum’, in: De Telegraaf, 8 januari 1909. Op de tentoonstelling Mondriaan. op weg naar abstractie (Gemeentemuseum Den Haag, 21 december 2002-20 april 2003) werd die ‘middenzaal’ voor een belangrijk deel gereconstrueerd, in totaal negen schilderijen waaronder twee zelfportretten.
- 12
- 19 de Jaarlijksche Tentoonstelling, Amsterdam: Stedelijk Museum, 11 april-16 mei 1909.
- 13
- ‘Op 15-jarigen leeftijd kreeg ik eenige wenken van mijn vriend Piet Mondriaan, die in mij iemand van zijn richting voelde […].’ Brief van Louis Saalborn aan Alb. Plasschaert, d.d. 6 december 1911 (Collectie Rijksbureau Kunsthistorische Documentatie, Den Haag). In De vader en de zoon (op. cit. noot 7), p. 136-137 en p. 141-143, beschrijft Saalborn zijn vriendschap met Mondriaan. Zie ook: Louis Saalborn, ‘Mondriaan zag in mij de schilder’, in: De Telegraaf, 12 maart 1955, en ‘Herinnering aan Mondriaan’, in: idem, 17 maart 1955.
- 14
- Zie noot 8. Volgens Paul Huf is de chrysant via een Nederlandse kunsthandelaar rechtstreeks doorverkocht naar New York. Aangenomen dat Emmy Huf de tekening na de dood van haar moeder te gelde heeft gemaakt, kan, met een slag om de arm, de chrysant die is beschreven onder nummer c78 in Joosten en Welsh, op. cit. (noot 3), ii, p. 485, als het exemplaar van De Beneditty worden geidentificeerd.
- 15
- Joosten en Welsh, op. cit. (noot 3), i, p. 400 (a600) en p. 403 (a608); ii, p. 484 (C 76).
- 16
- Citaat uit de advertentie in het Algemeen Handelsblad (Avondblad), 16 januari 1909, eerste blad, p. 3. Het Wiener Operetten-Ensemble van Miksa Préger gaf in januari en februari 1909 een zevental voorstellingen van Der tapfere Soldat in Amsterdam: op donderdag 21 januari, zaterdag 23 januari, donderdag 4 februari en maandag 8 februari in de Stadsschouwburg en op donderdag 11, dinsdag 23 en zondag 28 februari in het Grand Théâtre in de Amstelstraat.
- 17
- Zie noot 8.
- 18
- Joosten en Welsh, op. cit (noot 3), 1, p. 128.
- 19
- Huf, op. cit. (noot 1), p 26.
- 20
- Joosten en Welsh, op. cit. (noot 3), 1, p. 128.
- 21
- Uitgevoerd door het Concertgebouworkest onder leiding van Evert Cornelis, met als solist de violist Johan Christiaan Herbschleb. Aankondiging in het Algemeen Handelsblad (Avondblad), 22 mei 1909, eerste blad, p. 3.
- 22
- Gedurende het najaar van 1910 en het voorjaar van 1911 verbleef Mondriaan geregeld in Oegstgeest, waar hij bacteriologische tekeningen maakte in opdracht van R.P. van Calcar, hoogleraar in de bacteriologie en gezondheidsleer aan de Rijksuniversiteit te Leiden, en een oude kennis van hem. Joosten en Welsh, op. cit. (noot 3), I, p. 131.
- 23
- Dit dagboek is grotendeels in het Engels, volgens Eva omdat ze de taal wilde oefenen Op 13 oktober 1910 schrijft ze dat ze over een paar jaar voor korte tijd in Engeland gaat wonen, ‘that’s wanted’.