Marco Entrop+
Een sienjaal uit Berlijn
Een onbekende brief van Paul van Ostaijen
De geschiedenis van Sienjaal, het nooit verschenen
tijdschrift van Paul van Ostaijen en Oscar Jespers, is door Gerrit Borgers beschreven in zijn Van Ostaijen-documentatie. Ter gelegenheid van het Paul van Ostaijenjaar 1996 werd van dit tweedelige standaardwerk uit 1971 eindelijk een nieuwe druk opgelegd.1 Het is een van de vele publicaties, zowel in boek- als tijdschriftvorm, die dit herdenkingsjaar begeleiden.
Vorig jaar december al verscheen De genesis van Bezette stad, een voorbeeldige uitgave van Uitgeverij Pandora te Antwerpen, waarin José Boyens negentien brieven van Oscar Jespers aan Van Ostaijen publiceert en annoteert, die nieuwe informatie toevoegen aan de Sienjaal-geschiedenis.2 De brieven dateren uit de periode medio november 1920 tot eind april 1921, de laatste zes maanden van Van Ostaijens verblijf in Berlijn. Ze werden in de jaren zeventig aangetroffen in de nalatenschap van een schoonzus van Van Ostaijen en zouden te zijner tijd worden uitgegeven, zoals toen meermalen is aangekondigd.3
Naar nu blijkt wilde de Sienjaal-groep, waarvan naast Van Ostaijen en Jespers verder Floris Jespers, Paul Joostens en Jos. Léonard deel uitmaakten, een van de nummers van het tijdschrift wijden aan de kunstenaars van De Stijl. In de brief van 9 december 1920 bevestigt Jespers de ontvangst van een prospectus en van een brief van Van Ostaijen, gericht aan Theo van Doesburg. Dat prospectus bevatte de tekst van de door Van Ostaijen opgestelde beginselverklaring: Sienjaal, in België het tijdschrift van de nieuwe kunst, die was bedoeld om abonnees voor het blad te werven.4
Op 12 januari 1921 laat Jespers Van Ostaijen weten dat ‘de brief voor V. Doesburg […] met de noodige prospekten’ op de post gaat. Van Doesburg reageerde kennelijk per om-
gaande, want tien dagen later schrijft Jespers: ‘Hierbij brief V. Doesburg antwoord op de uwe.’ Paul van Ostaijen en Theo van Doesburg hebben dus over Sienjaal met elkaar gecorrespondeerd, via Oscar Jespers wel te verstaan.
De brief van Van Doesburg is niet teruggevonden. Van de inhoud is alleen datgene bekend wat Jespers ervan weergeeft in zijn brief aan Van Ostaijen van 22 januari 1921 – niet meer dan zijn commentaar op de voorwaarden waaronder Van Doesburg aan Sienjaal wenste mee te werken.5 Maar waar is de brief gebleven van Paul van Ostaijen, nota bene de enige die hij aan Van Doesburg heeft geschreven?
In de nalatenschap van Van Doesburg bevindt zich wel een brief van de Sienjaal-redactie aan Theo van Doesburg.
Antwerpen 18 Jan 1921
SIENJAAL
ANTWERPEN
25, BOISOTSTRAAT
Hooggeachte Heer,
Binnenkort verschijnt te Antwerpen het tijdschrift ‘Sienjaal’.
Zooals uit bijliggend prospekt blijkt staat dit tijdschrift redaktioneel op het standpunt van het geemancipeerd kubisme. Om kort te gaan en onder enkele reserves nog, het standpunt van Gleizes: ‘Du Cubisme et des moyens de le comprendre.’
Het ‘Sienjaal’ zal in België het eerste en ook het enige tijdschrift zijn dat de constructieve kunst zal verdedigen. Wij doen hierbij opmerken dat in België een paar tijdschriften ‘Sélection’ en ‘het Roode Zeil’ verschijnen, die het ekspressionisme van de gekontorsioneerde natuur als een richting over het kubisme heen verdedigen en tevens alles – b.v. voor Holland van Colnot, v.d. Wijngaardt tot de ‘Stijl’ richting, – in één zak met het etiket ‘moderne kunst’ steken. Zo is het ook prakties van het grootste belang dat er eindelik in België een tijdschrift verschijnt dat op deze onmogelikheden wijst en de construktieve richting verdedigt.
Nochtans doen wij opmerken dat dit het redaktionele standpunt is. Wij zullen aan bepaalde richtingen zoals b.v. het lyries ekspressionisme van Kandinsky bij gelegenheid aan het woord laten. Hier stelt zich de vraag naar het temperament van de kunstenaar, al komt de objektivering van dit erkende temperament ons dan ook verkeerd voor. Gans geweerd wordt natuurlik het naturalisties-ekspressionisties kompromis als b.v. Heckel, Colnot, Fauconnier, de Smedt, eveneens de epigonen van het Kandinsky-lyrisme, als b.v. Bauer.
‘Sienjaal’ gelooft het best het plan van dokumentatie te kunnen realiseren door uitgave van speciaal nummers aan de bizonderste kunststromingen gewijd. Zo wendt ‘Sienjaal’ zich tot U met de vraag of de kunstenaars van de ‘Stijl’ richting bereid zijn een speciaalnummer met artikels en reproducties gewijd aan deze richting, te bezorgen. Wij wenden ons tot u als leider-uitgever van ‘de Stijl’, met de hoop dat U de andere kunstenaars zult willen inviteren, hetzij voor het af-
staan van artikels, hetzij voor reprodukties (foto’s of grafiek). Wij dachten aan medewerking van U en de heren Mondriaan, Huszar, Van der Leek, Van ’t Hoff, Anthony Kok. Wij dachten nr. 3 of 4 aan ‘de Stijl’ te wijden.
Wij brengen principieel slechts ongepubliceerde opstellen en gedichten. Ook liefst ongepubliceerde reprodukties. Het ligt ook in het belang van de kunstenaars ongepubliceerd werk te tonen.
Moest U er aan houden benevens nieuw werk, dokumentair ouder en reeds gepubliceerd werk te tonen, dan verzoeken wij u ons van deze laatste de reeds gemaakte clichés ter leen toe te sturen, daar een nieuw cliché in dit geval een onnodig duplikaat zou zijn.
Om U volledig in te lichten: het is ons tijdschrift voorlopig prakties onmogelik te honoreren. Wij zelf zijn reeds heel tevreden het, met talrijke reprodukties voorzien, te kunnen uitgeven. U weet zelf dat bij het Nederlands lezend publiek de belangstelling niet zo groot is, dat de verkoop het honoreren mogelik maakt.
Zodra verschenen, sturen wij U het eerste nummer.
Wij vertrouwen op een gunstig antwoord en tekenen
hoog achtend
voor ‘Sienjaal’
De brief is ondertekend door Oscar Jespers. Een vergelijking van het handschrift met de facsimile’s van de brieven die door Boyens zijn afgedrukt, laat er geen misverstand over bestaan: Jespers heeft hem ook geschreven.6 Maar in het geschrevene zelf is zijn hand niet echt te herkennen.
Allereerst is er de opvallende discrepantie in de gebezigde spelling. De Kollewijniaanse schrijfwijze van woorden als ‘eindelik’, ‘natuurlik’, ‘mogelik’ en ‘bizonderste’, van ‘prakties’, ‘lyries’ en ‘naturalisties-ekspressionisties’ is bij Jespers tamelijk ongebruikelijk – zijn brieven zijn geschreven in de (toen officiële) spelling van De Vries en Te Winkel. Voor Van Ostaijen daarentegen is deze orthografie juist karakteristiek. Van Ostaijen was een groot voorstander van de spelling-Kollewijn, die hij van zijn eerste publicatie af heeft toegepast.
Dan is er de eigenlijke inhoud van de brief. De begrippen ‘geemanicipeerd kubisme’ en ‘gekontorsioneerde natuur’ komen ook voor in het prospectus. Jespers kan ze er eenvoudigweg aan hebben ontleend, maar in de rest van zijn uiteenzetting verraadt de briefschrijver zijn kennerschap. De brief is opgesteld door iemand die goed is ingevoerd in de kunst van zijn tijd, kennis heeft van de diverse stromingen en hun vertegenwoordigers, op de hoogte is van hun tijdschriften en lectuur, hun opvattingen kent en hun theorieën en geschriften heeft bestudeerd.7
Aan dit profiel beantwoordde binnen de Sienjaalgroep Van Ostaijen het meest, zo niet als enige. Als leider en zegsman formuleerde Van Ostaijen het artistieke standpunt van Sienjaal en voerde hij het beleid over de inhoud van het tijdschrift-in-oprichting. Getuige een opmerking van Jespers handelde Van Ostaijen vanuit Berlijn blijkbaar ook de belangrijkste correspondentie af, waaronder die met eventuele toekomstige buitenlandse medewerkers. ‘Denkt gij op de brief voor de Fransche’, vraagt Jespers hem op 12 januari 1921
nadrukkelijk. Er lijkt slechts één conclusie mogelijk: Van Ostaijen was de auctor intellectualis van de brief aan Van Doesburg. Jespers maakte er vervolgens een afschrift van op het postpapier van Sienjaal om de brief een officieel karakter te geven.
- +
- Marco Entrop (1956) publiceerde over Theo van Doesburg o.a. in De Parelduiker 1 (1996).
- 1
- Borgers, G., Paul van Ostaijen. Een documentatie. [Met een nawoord van Geert Buelens en Erik Spinoy], Amsterdam 1996.
- 2
- Boyens, J., De genesis van Bezette stad. Brieven van Oscar Jespers aan Paul van Ostaijen 1920-1921 over het ontstaan van Bezette stad en de Antwerpse groepering van het Sienjaal, Antwerpen 1995.
- 3
- Aanvankelijk zou Boyens deze uitgave verzorgen in samenwerking met Borgers, maar door het overlijden van Borgers in 1987 liep zij blijkbaar vertraging op.
Zie: J. Boyens, ‘“Sienjaal”. De geschiedenis van een nooit verschenen tijdschrift aan de hand van de onuitgegeven brieven van Oscar Jespers aan Paul van Ostaijen’, in: Dietsche Warande & Belfort, jg. 123 (1978), nr. 4, pp. 279-285; ‘Paul van Ostaijen en Theo van Doesburg, twee verwante theoretici die niet nader tot elkaar wensten te komen’, in: De Gids, jg. 142 (1979), nr. 3, pp. 193-201 en nr. 4, pp. 258-268; Oscar Jespers. Zijn beeldhouwwerk met een overzicht van de tekeningen. Met een volledig geïllustreerde kritische en gedocumenteerde catalogus van de beeldhouwwerken, Antwerpen 1982.
- 4
- De tekst van het prospectus is opgenomen in P. van Ostaijen, Verzameld werk iv. Proza ii. Besprekingen en beschouwingen, derde, ongewijzigde druk, Amsterdam 1979, pp. 127-128. Zie ook: Borgers, op. cit. (noot 1), pp. 406-407 en Boyens (1982), op. cit. (noot 3), bijlage bij p. 50.
- 5
- Voor meer details, zie: Boyens (1979) op. cit. (noot 3), p. 266.
- 6
- De brief is onderdeel van de nalatenschap van Theo van Doesburg (Schenking Van Moorsel), Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, ‘s-Gravenhage (inv. nr. 314). In het origineel heeft Van Doesburg enkele passages onderstreept, zoals hij ook eigenhandig zijn dichtersnaam I.K. Bonset toevoegde aan het rijtje Stijl-kunstenaars. Deze aantekeningen zijn vanzelfsprekend niet in de transcriptie opgenomen.
- 7
- Zo was het in de brief genoemde Du ‘cubisme’ et des moyens de le comprendre, van Albert Gleizes en Jean Metzinger (Parijs 1912), een essay dat Van Ostaijen in zijn kritische en theoretische beschouwingen over kunst vaak aanhaalde en zijn schildersvrienden ter lezing aanbeval.