[2003/4]
Marco Daane+
Kermis van het schrijvende dier
Met Von Hot Reve ter conferentie in Edinburgh
Op weg naar het einde is, in weerwil van de titel, het definitieve begin van Gerard (van het) Reves roem geweest. In 1963 loste hij er eindelijk de belofte van De avonden en Werther Nieland mee in en brak hij door naar een groot publiek. Ook de grote Reviaanse waarden deden in dit boek hun intrede: de literaire brief, het revisme, het Zinloos Feit, Reves veelbesproken katholiciteit – en, vooral, zijn homoseksualiteit. Reves vrijmoedigheid daarover leidde tot ophef. De gereformeerde arp-senator Hendrik Algra reageerde met zijn beruchte filippica’s. In de Eerste Kamer riep hij verontwaardigd dat Reve het had gedurfd in zijn publicaties ‘met niets ontziende brutaliteit homosexualiteit gelijkwaardig te stellen aan “het wonderlijke liefdesspel tussen man en vrouw”’.1
Dat gegeven kwam voor het eerst voor in het openingsstuk van Op weg naar het einde, ‘Brief uit Edinburgh’.2 In augustus 1962 ontstond ook in die stad opschudding. Tijdens een schrijversconferentie ‘bekende Gerard van [het] Reve publiekelijk en opzettelijk zijn eigen homoseksualiteit,’ aldus Margaret Drabble, ‘en toen men de eerste keer niet luisterde stond hij op en zei alles nog eens om er zeker van te zijn dat het in de kranten kwam’.3 Reves optreden daar staat te boek als ‘sensationeel’. Het was voor 1962 immers een ongehoorde gebeurtenis. Volgens Wim Zaal ‘forceerde hij discussies’ en ‘[had] zijn durf internationale gevolgen’.4
De toedracht van deze biografisch toch opmerkelijke episode is alleen bekend uit literaire bron: Reves eigen, nog dat najaar verschenen ‘Brief uit Edinburgh’.5 Het Reviaanse perspectief heeft altijd het beeld ervan bepaald, en ook van de conferentie als geheel. Op 27 oktober 1962 oordeelde Vrij Nederland dat ‘van enig belang van de bijeenkomst niemand na lezing van de brief nog overtuigd [zal] zijn’, en nog in 1996 had Marja Pruis het over ‘de idiote conferentie over de roman’.6 Hetzelfde geldt voor het vervolg binnen Reves loopbaan. ‘Toen keerde hij terug naar huis en verklaarde dat dit het keerpunt in zijn leven was,’ sprak Margaret Drabble daarover. Ze chargeert natuurlijk, maar bewijst daarmee ook hoezeer de schrijvers-conferentie onderdeel is geworden van de Grote Gerard Reve Mythologie.
Dat onderstreept dat de historische feiten interessant moeten zijn. Hoe verliep
Reves optreden in Edinburgh werkelijk? Hoe waren de reacties? En wat was de literair-historische context ervan? Een reconstructie, meer dan veertig jaar na dato.
Letterenduivels
‘De Writers Congress in Edinburgh is ongeveer in augustus, en de reis en alles wordt betaald. Dus ik denk dat ik de uitnodiging moet aannemen, vooral ook uit publiciteitsoogpunt,’ schreef Reve op 14 juni 1962 met vooruitziende blik aan zijn levensgezel ‘Wimie’ Schuhmacher.7
Bedoeld ‘Congress’, de International Writers’ Conference (iwc), was een initiatief van de avant-garde-uitgever John Calder en Jim Haynes, stichter van de eerste Edinburghse pocketboekhandel. Een succesvolle publiekstour van Calders Franse auteurs Alain Robbe-Grillet, Nathalie Sarraute en Marguerite Duras bracht hen op het idee een schrijversconferentie met publiek te organiseren. Ze besloten ermee aan te haken bij het Edinburgh Festival. Lord Harewood, de festivaldirecteur, reageerde enthousiast op hun plan.
Wie wel eens in Edinburgh is geweest, kent de enorme uitstraling van het Festival. De stad leeft er het gehele jaar naar toe. Dat is wel eens anders geweest. Gedurende de eerste naoorlogse decennia vonden veel inwoners dat kunstgedoe maar niks. Had Edinburgh niet meer aan goede riolering en dergelijke? Ook de Writers’ Conference riep scepsis op. John Calder speelde daar handig op in. Onder verzonnen namen stuurde hij de kranten ingezonden brieven, zowel pro als contra. Al snel groeide de belangstelling voor zijn iwc.
Calder wilde met de conferentie de literatuur verdedigen tegen de toenemende invloed van televisie, film en muziek. Hij hanteerde daarbij zijn eigen specifieke literaire uitgangspunten. Schrijfster Dame Rebecca West rekende Calder tot ‘de nieuwe duivelsaanbidders’. ‘Hij wil alleen de beatnikrage uitmelken,’ knorde zij.8 Ook volgens Reve zou de conferentie bedoeld zijn ‘om een bepaald genre schrijvers en het fonds van een bepaalde uitgever te glorifiëren’.9 Calder maakte in het programmaboek10 geen geheim van zijn oogmerk: de statische Britse literatuur van na de oorlog op zachtaardige wijze in aanraking te brengen met de Franse nouveau roman en de Amerikaanse beatgeneratie. Hij zocht daarom ook bewust de aanwezigheid van literaire oproerkraaiers.
Zoals Henry Miller. Juist die zomer had een rechtbank in Brooklyn een arrestatiebevel tegen hem en zijn uitgever uitgevaardigd wegens ‘pornografische’ activiteiten (Millers roman Tropic of cancer). Miller durfde daarom amper via New York
naar Europa te vliegen, maar kort voor zijn vertrek werd het arrestatiebevel ingetrokken. Zijn aanwezigheid in Edinburgh was uiterst gepast, omdat een van de conferentiedagen was gewijd aan censuur. Ook een andere, nog nagenoeg onbekende Amerikaanse auteur die daarover kon meepraten, reisde naar Edinburgh: de beatnik William S. Burroughs. Diens The naked lunch was nog slechts in Frankrijk uitgegeven; zijn Amerikaanse uitgever durfde de reeds gedrukte exemplaren niet uit de pakhuizen te halen. Uit de vs kwamen voorts Mary McCarthy en Norman Mailer. De belangrijkste Britse auteurs waren Lawrence Durrell, Hugh MacDiarmid, Muriel Spark, Stephen Spender, Rebecca West en Reves vriend Angus Wilson. Niet-Engelstalige deelnemers waren onder anderen Erich Fried (Oostenrijk) en de Franse uitgever Maurice Girodias. Zijn Olympia Press gaf de omstreden ‘obscene’ werken uit van Miller, Burroughs en Vladimir Nabokov (Lolita). Ook Reve heeft een jaar later nog eens met de gedachte gespeeld hem ‘biblio- en homofiel’ werk aan te bieden.11
Veel uitgenodigde auteurs bleven weg, onder wie Nobelprijswinnaars en beroemdheden als Bertrand Russell, Bellow, Böll, Borges, Capote, Ehrenburg, Faulkner, Golding, Greene, Huxley, Moravia en Nabokov. Ook de Fransen Sartre, De Beauvoir, Robbe-Grillet, Sagan en Butor kwamen tot veler teleurstelling niet. In de pers werd hun late afmelding breed uitgemeten.
Nauwelijks aandacht trok de Nederlandse delegatie; wie kende buiten de Lage Landen immers onze literatuur? Reve was er met Hans Gomperts, Jacques den Haan, Cees Nooteboom en ‘God betere het, Harry Mulisch’.12 De gezamenlijke aanwezigheid van Reve en Mulisch was enigszins pikant. Hun brouille kreeg lang-
zamerhand vorm. Reve had kort daarvoor op televisie verklaard dat Mulisch ‘een pak op zijn sodemieter’ moest krijgen.13 Op maandagavond zijn ze met Nooteboom en Gomperts gaan eten, maar later gebruikte Mulisch zijn Edinburghse ervaringen om Reve te tarten: ‘En ook uit de rest van zijn brief [uit Edinburgh] kreeg ik de indruk, dat hij meer aandacht had voor de formulering dan voor de werkelijkheid, die hij formuleerde.’14 Dat was (uiteraard; het gaat hier immers over Gerard Reve) enigszins to the point, zo zal nog blijken.
Curieus in het licht van Mulisch’ bewering is overigens dat Reve in een hotel in Minto Street verbleef, maar dat Wimie dat thuis kennelijk niet mocht weten. Aan hem schreef hij dat hij in The Doric Hotel aan 22 Old Church Street zat. Zo’n straat heeft in Edinburgh zelfs nooit bestaan. De krommingen die Reve andersom aanbracht, waren ongetwijfeld literair. ‘Ik heb geen enkel papier, programma of boekje betreffende de International Writers Conference,’ klaagt hij in ‘Brief uit Edinburgh’ herhaaldelijk over zijn vervreemding. Aan Wimie schreef hij wel degelijk over zijn exemplaar van het programmaboek, ‘waarin mijn naam als G.K. Zan Het Reve (Holland) staat afgedrukt’.15 Misaanduidingen zouden hem in Edinburgh blijven achtervolgen, zoals ‘Van Het’, ‘Van Het Rave’ en ‘Van Het der Reve’.
Overkoepelende wijsheid
In de laatste dagen voor de vijfdaagse conferentie voerde de pers de sceptische berichtgeving op. De Scottish Daily Express sprak van ‘het meest onvoorspelbare ingrediënt van een uiterst onvoorspelbaar Festival’. Vooral de openbare toegankelijkheid was dubieus: ‘het zal gemakkelijker zijn de schrij-
vers tegenover elkaar te zetten dan tegenover luisterend publiek’. John Calder wilde van geen wijken weten: ‘mijn kop eraf als het geen succes wordt’.16
Belangstelling was er op maandag 20 augustus in elk geval te over. Zo’n 2300 geïnteresseerden bevolkten de uitverkochte McEwan Hall, een immens universiteitsgebouw voor examens en officiële gelegenheden. Times Literary Supplement vond de ronde hal met zijn gaanderijen, koorbanken, orgel en beschilderde koepeldak een onwaarschijnlijke entourage voor de gelegenheid: ‘bombastisch, opzichtig, opgesmukt met beelden en met als motto “Alles draait om wijsheid: verwerf daarom wijsheid, en met uw wijsheid, verstand: verheerlijk haar, en zij zal u aanzien bezorgen”’.17 De ironie daarvan moest toen nog blijken.
De Glasgow Herald bracht de volgende dag een foto van Mary McCarthy, Angus Wilson, Rebecca West en ‘Mr Comperz, of Holland’, gezeten in ‘ontzaglijke kardinaalsstoelen, een troonhemel erboven, op een geweldig podium’.18 Op dat podium namen steeds de dagvoorzitter, sprekers en forumleden plaats. Hun zetels waren via een koptelefoon verbonden met twee dames die simultaanvertaling in drie talen verzorgden. Het publiek, op de tribunes en de vloer, vormde een halve cirkel tegenover het podium. Een verplaatsbare microfoon moest de aanwezigen aansporen tot reacties. De ‘schrijvers confereren in een goudvissenkom waar het publiek hartelijk naar is uitgenodigd,’ bespotte Alan Hall de situatie in de Scottish Daily Express van 23 augustus.
De eerste conferentiedag handelde over ‘De stand van zaken rond de roman’, die volgens de meesten weinig florissant was. Henry Miller meende dat de roman
al honderd jaar dood was, maar wat zou dat? Hij was toch vooral gekomen om Edinburgh en Schotse schilderkunst te zien. De populaire Miller kreeg voor dit gebabbel, tot ongenoegen van Reve, daverend applaus. Mary McCarthy had serieuzere woorden in petto. Ook volgens haar was de traditionele roman dood, maar de Franse nouveau roman vond ze geen haar beter: dat was slechts ‘een vorm van kleermakerij’. De toekomst lag bij kosmopolitische hedendaagse romanschrijvers, zoals Nabokov en Burroughs. Haar opvatting zou de toon blijken te zetten voor de rest van de conferentie. Rebecca West schoof de schuld voor de onderwaardering van de roman deels op de literaire kritiek, die ze op Reviaanse wijze naar de hel wenste: ‘het zou volstrekt niet erg zijn geweest als welke criticus van de laatste vijftig jaar ook bij zijn geboorte zou zijn gewurgd; was dat met velen van hen maar gebeurd’.
Tussendoor voltrok zich wat Nooteboom treffend schetste als een literair Babylon, toen achtereenvolgens een Australiër, een Joegoslaaf, Gomperts en ‘een man met een blauwe tulband’ hun nationale literatuur presenteerden, en waarschijnlijk niemand behalve hun landgenoten begreep waarover zij spraken.19 ‘Zij bestaat echt’ en ‘zij verschilt nogal van Duitse literatuur’, verzekerde Gomperts de toehoorders aangaande de Nederlandse literatuur. De notulisten hadden een lastige klus aan zijn toespraak: hij had gesproken over ‘Louis Kuyperes […] werkelijk zeer goed’; over ‘Deyck, onze belangrijkste hedendaagse romanschrijver, en enkele jongeren die hier vandaag present zijn, Von Hot Reve en Henric Mullish’; en over ‘Haan Holts, […] een zeer goed auteur’.20
Alleen Khushwant Singh uit India maakte indruk, door de letteren van zijn land te vergelijken met ‘de neurotische slaappilcultuur die Europa en Amerika de laatste jaren lijken te hebben voortgebracht’. Iris Murdochs thematische ontwikkeling bijvoorbeeld, ‘van eenvoudige verleiding via overspel naar homoseksualiteit, en dan naar lesbische liefde’ – zoiets zagen Indiërs als vervreemdende, westerse verschijnselen: ‘Wij staan voor veel ernstiger problemen.’ Singh won de harten van veel be-
zoekers. Magnus Magnusson gewaagde daags erna in The Scotsman van ‘wellicht de meest wijze, en zeker de waardigste bijdrage’. Reve had hem nog niet in de peiling.
Vogels, paarden en kikkers
De ophefmakende feiten van de tweede dag, over ‘Hedendaagse Schotse letteren’, beschrijft Reve wel: het treffen van ‘de 70-jarige kiltdragende communistiese dichter Hugh MacDiarmid’, wiens echte naam Christopher Murray Grieve was, met ‘de ongeveer 33-jarige, aan de injectienaald verslaafde, Alexander Trocchi’ over het wezen van literatuur: nationale of individuele identiteit.
Dagvoorzitter Malcolm Muggeridge leek ’s maandags wel visionair over de tweede dag: ‘die zal zich bezighouden met Schotse schrijvers en ik zal, god zij dank, geen voorzitter zijn want er kan wel eens veel narigheid komen’. De Schotse literaire wereld was rumoerig en contrastrijk. Dichter en literatuurwetenschapper Edwin Morgan had in het programmaboek gepleit voor meer internationale oriëntatie binnen de geïsoleerde Schotse letteren. Daarmee plaatste hij zich lijnrecht tegenover Hugh MacDiarmid, de belangrijkste dichter van Schotland. Diens Scottish Renaissance was een op het nationale innerlijk gerichte literaire beweging. Met lyriek in het Lallans, het literaire Schots, had MacDiarmid zich veertig jaar eerder al tegen de invloed van het Engels gekeerd. Volgens hem moest Schotland politiek van Engeland worden bevrijd om zich cultureel te kunnen ontplooien. Wat Morgan propageerde, was antisociaal literair experimentalisme.
Morgan brak de staf vooral over MacDiarmids vroegere protégé Ian Hamilton Finlay. Diens Wild Hawthorn Press gaf sinds 1961 vernieuwende literatuur uit, zoals Finlays populaire Glasgow beasts, an a burd, haw, an inseks, an, aw, a fush, gedichten in Glasgows dialect, en het tijdschrift Poor.Old.Tired.Horse. Dat was een forum voor de concrete poetry – visuele, woordgerichte poëzie in het spoor van dada en Apollinaire. MacDiarmid veegde die als inferieur en decadent van tafel. Finlay c.s. typeerde MacDiarmid op zijn beurt als ‘stalinist’ en de Scottish Renaissance als een saaie, anachronistische en provincialistische beweging, die ‘de Russische literaire “scene” in het klein kopieerde’.21 MacDiarmid publiceerde in mei zelfs een pamflet, the ugly birds without wings, een verwijzing naar Glasgow beasts, an a burd. Fel concludeerde hij daarin dat de concretes blijkbaar tot de ‘jeugddelinquenten, beatniks en dergelijke’ behoorden.22 Dat zij op hun manier ook uiterst ‘Schots’ waren, wilde er bij hem niet in; zoals zijn rivalen te weinig oog hadden voor MacDiarmids veelzijdige internationale gezindheid.
Met de iwc op komst nam deze stammenstrijd opmerkelijke vormen aan. Finlay en de zijnen organiseerden een protestmars naar McEwan Hall, omdat MacDiarmid Schotland bij de conferentie zou vertegenwoordigen. Eind juli kregen ze er vergunning voor. Opgetogen bazuinden ze rond dat vijftigduizend supporters van de voetbalclub Glasgow Rangers in de oude, nauwe binnenstad van Edinburgh zouden demonstreren ten gunste van Shimpei Kusano, de ‘Frog Poet’23, en de Wild
Hawthorn Press. Geschrokken verbood de Edinburghse magistratuur deze Wild Hawthorn March alsnog. Finlay maakte daarop via een lokale radiozender bekend de conferentie dan vanuit een luchtschip, de Wild Hawthorn Zeppelin, te zullen bombarderen. Een Canadees radiostation rukte zelfs uit naar Schotland om de aanval op de iwc vast te leggen, om er daar uiteraard achter te komen dat zowel protestmars als bombardement een ludiek verzinsel was.
De bloedserieuze MacDiarmid is daar nooit achter gekomen. Later schreef hij grimmig dat de demonstratie ‘tot zijn teleurstelling’ was verboden.24 Hij besefte ook dat er aan de poten van zijn stoel werd gezaagd, ook al huldigde Schotland hem kort voor de iwc wegens zijn zeventigste verjaardag. Van het Edinburgh Festival moest MacDiarmid bovendien weinig hebben: dat was weggegooid geld en irrelevant.
Ziedaar de voedingsbodem voor MacDiarmids stemming op dag twee van de iwc: met de hakken in hetzand.
Junkieverdriet
MacDiarmid maakte deel uit van een panel, waarin de jongere generatie werd vertegenwoordigd door Alexander Trocchi. Trocchi kwam uit Glasgow, maar had jaren in Frankrijk en de vs gewoond. Zijn door Olympia Press uitgegeven romans Young Adam (1954) en Cain’s book (1960) sloten aan bij de Amerikaanse beatgeneratie. Cain’s book was de eerste Britse verslavingsroman, met een junkie als hoofdfiguur. Een aan Trocchi toegekende beurs van vijfhonderd pond was daarom door de tabloids tot schandaalproporties opgeblazen. Trocchi was zelf aan de heroïne. Hij trok zich nu en dan terug op een toilet voor zijn broodnodige prikkel. Kort voor half drie, toen het programma begon, had hij nog een shot genomen.
Het leek een gedoemde opzet: een geagiteerde behoudende nationalist met ‘een klein gezichtje met witte manen en een Schotse kilt om de bejaarde benen’25, en een beatschrijver, ‘een vreselijke fretachtige man, gekleed in een voetbaltrui’26 die high was, samen achter een tafel waarop ook nog eens whiskykaraffen fonkelden. Dat was een idee van Jim Haynes geweest: op de Schotse dag ‘de wijn van het land’27 op tafel. Hij ging van hand tot hand; ook Reve bemachtigde een glas.
Douglas Young opende de zitting met een apologie voor MacDiarmids lyriek in het Lallans, alsmede voor de Gaelische poëzie van Sorley MacLean. MacDiarmid zelf zong daarna zijn bekende
anti-Engelse liedje. En gaf de actuele Schotse letteren ervan langs, zonder namen te noemen. De poëzie was ‘weggezakt in een afgrond van stompzinnige sentimentaliteit, weekhartige rijmelarij en walgelijke lolligheid zonder weerga’. Het proza was geen seconde aandacht waard: ‘Ik moet weinig hebben van romans […] alle hedendaagse non-fictie gaat over Tibet, en iedereen weet dat daar niets werkelijks aan is.’ De daaropvolgende discussie weerspiegelde de eerdere polemieken van Edwin Morgan (ook aanwezig) en MacDiarmid. Tot Alex Trocchi het woord kreeg.
Trocchi schreeflater dat hij zich als romanschrijver en representant van zijn generatie persoonlijk én literair aangevallen voelde: ‘Uit Mr. MacDiarmids eerste toespraak bleek vrij duidelijk […] dat hij vastbesloten was mij (en mijn “soort”) niet te tolereren […].’28 Zichtbaar onder invloed gooide hij onmiddellijk de knuppel in het hoenderhok. Hier voltrok zich ‘bombastische, bekrompen, provincialistische, oudbakken, kouwepappige Bijbellesonzin’. Het debat was a lot of rubbish. En ‘met alle achting voor Mr. MacDiarmid voor wie ik een zekere genegenheid en respect heb – ik vind dat hij een oud fossiel is’, wiens ‘ouderwetse literaire opvattingen en afschuw van de roman gewoon te luizig zijn om op te reageren’. Terwijl zijn woorden gedeeltelijk verloren gingen in opstekend tumult, haalde Trocchi herinneringen op aan academici die in het Lallans schreven: ‘It was pathetic.’ Hij moest zijn stem verheffen voor zijn geruchtmakende afronding: ‘alles wat de Schotse literatuur de laatste, pak ‘m beet twintig jaar aan interessants heeft opgeleverd, heb ik geschreven’.
MacDiarmid kwam, slechts half hoorbaar, met een opmerkelijke tegenaanval, gebruikmakend van Trocchi’s beladen reputatie: ‘Mr. Trocchi denkt zeker dat de belangrijke kwesties in de wereld van vandaag lesbische liefde, homoseksualiteit en dergelijke zijn.’ Dat vond Trocchi prima onderwerpen, waarop MacDiarmid gruwde: ‘Ik verfoei de overdaad aan papier en inkt die worden verspild aan kwesties die voor mij marginaal en ongewenst zijn.’ Trocchi sloeg even hard terug naar diens nationalisme: ‘Ik vind dat de menselijke identiteit […] een kwestie is van de mens op zich en het kan me geen barst schelen of die een Schot, een Amerikaan of wat dan ook is.’ Maar ik ben helemaal niet op uniformiteit uit, probeerde MacDiarmid nog, hetgeen Trocchi gevat terugkaatste: ‘Ik wil ook geen uniformiteit, zelfs geen kilt.’ MacDiarmid liep op zeker moment ‘dansend van woede’29 rond, en Trocchi, ‘met een sigaret tussen zijn lippen ondanks bordjes “Verboden te roken”’30, sloeg na een reactie uit het publiek over de noodzaak van nationale ontplooiing hard op tafel. Luidop voegde hij de dreigende voorzitter David Daiches toe: ‘Als je me d’ruit wilt, zul je me d’ruit moeten gooien.’ Vervolgens wilde ook forumlid Sydney Goodsir Smith interrumperen, ‘de drinkende dichter van Auld Reekie’.31 Smith had zwaar vloeibaar geluncht, grotendeels door het debat heen geslapen en daarna kennelijk weer naar de karaffen getast. Volgens Den Haan was hij ‘zo starnakel zat dat hij geen verstandig woord meer zeggen kon en greep Daiches snel in met een fors “Shut up, Sidney”, hetgeen Sidney inderdaad deed upshutten’.32 Smith werd achter het podium ‘opgevouwen’33, waarna MacDiarmid en Trocchi er weer op los gingen, nu
en dan onderbroken door anderen. Trocchi verwenste het Schotse nationalisme dat bij verkiezingen wel 7300 stemmen haalde: ‘Ik ben het verdomme spuugzat.’ MacDiarmid, ‘snuivend van opwinding’34, moet Trocchi plotseling van drugsgebruik hebben beschuldigd, wat deze niet kon of wilde ontkennen, en Trocchi, Hamilton Finlay en William Burroughs ‘kosmopolitisch tuig’ hebben genoemd. Gomperts noteerde dat MacDiarmid ‘walgde van de “drug-addicten” en de homoseksualiteit van de z.g. modernen’.35
De schermutselingen overweldigden ondertussen de eigenlijke discussie. Douglas Young en Edwin Morgan brachten boeiende en zinnige dingen in over de relatie tussen poëzie en taal en over universele literaire registers. Trocchi maakte dat niet mee: die was inmiddels ‘met een opengesperd Grieks tragediemasker’36 gepikeerd de zaal uitgelopen. Later bood hij hiervoor zijn excuses aan. Terwijl, tot veler verbazing, Sydney Goodsir Smith na zijn roes te hebben uitgeslapen opnieuw achter de microfoon plaatsnam voor een moeizame tweede bijdrage, kwam Trocchi terug. Hij liep aan de hand van Malcolm Muggeridge en zong ‘smalend het refrein van “I belong tae Glesga”’.37 De chaos was compleet toen direct daarop de bijeenkomst werd afgesloten door een baardig gezelschap dat met gitaar en zang aantoonde dat in elk geval de Schotse volksmuziek springlevend was. Bij hun tweede lied, ‘The Glasgow Eskimo’s’, ontvluchtten velen ijlings McEwan Hall.
De kranten stonden de volgende dag bol van het gebeurde. Ze spraken er vooral schande van. ‘Schotse schrijvers voeren hun “burgeroorlog” op,’ kopte The Scotsman, en The Times betwijfelde of de ‘schunnige studententaal’ die gewoonlijk door McEwan Hall schalde, het hierbij haalde. Veel buitenlanders vonden het debat daarentegen interessant door de emoties en eerlijkheid. Menigeen was ook getroffen door het demasqué van MacDiarmid. Die ging volgens John Calder graag door voor grote Schotse vrijheidsstrijder en ‘natuurlijke vijand van calvinistisch conformisme en burgerlijke waarden’, maar was in werkelijkheid een ‘ouderwetse, vaak bekrompen puritein’.38 Alex Trocchi had dat omhulsel doorgeprikt. Ook over de whiskykaraffen scoorde hij later nog een punt: zijn opponenten waren ‘beneveld door hun drug terwijl ze de mijne hekelden’.39
Separatist Reve
Alex Trocchi had die dag niet alleen gestaan in zijn aanval op de ‘oude druïde’40 MacDiarmid. Er was steun gekomen van een voor hem onbekende. ‘De conferentie komt op gang,’ schreef Gerard Reve ’s avonds aan Wimie. ‘Vandaag heb ik eindelijk het woord gevoerd, om eindelijk eens een paar ouwehoeren van “geen normaal mens komt er in voor” de mond te snoeren.’41 Na zijn aanval op Trocchi’s ‘kwesties die voor mij marginaal en ongewenst zijn’, zoals homoseksualiteit en sodomie, had MacDiarmid benadrukt dat literatuur ‘het echte leven van onze mensen en de problemen waarmee we worden geconfronteerd’ moest omvatten. Het had bij Reve grote woede losgemaakt. Daar had je weer een van ‘de boekverbranders, de uitroeiers van miljoenen mensen en van de Entartete Kunst, de
roodhemden die weten wat normaal is en wat niet’.42 Hij had het woord gevraagd en gekregen:
Inzake provincialisme heeft één punt in het bijzonder mij getroffen. Als ik een verhaal publiceer, of een roman, klaagt mijn oude vader na het te hebben gelezen altijd dat er geen normaal mens in voorkomt, hoezeer het verhaal ook wordt geprezen door anderen. Ik denk dat het er niet toe doet, zoals Mr. Trocchi te horen kreeg, waarover hij schrijft, maar of hij goed schrijft. En ik protesteer heftig tegen de acties van degenen die zeggen: over zaken als homoseksualiteit, lesbische liefde en sodomie moeten we niet spreken. Ik denk dat we erover moeten spreken omdat ze de menselijke realiteit zijn, aangezien acht of negen procent van de wereldbevolking homoseksueel is. Ik denk dat het een belangrijk onderwerp is. Ik zou me bijzonder vreemd voelen als ik, zelf een homoseksueel, niet over homoseksualiteit zou mogen schrijven. Ik denk dat uitsluiting van onderwerpen die ongezond worden bevonden, zeer ernstig zou zijn. Ik daag iedereen hier uit een vorm van internationale literatuur van welk formaat ook naar voren te brengen die niet van onder tot boven ongezond en pessimistisch is.
‘Ik vond grote bijval,’ schreef Reve hierover aan Wimie. Volgens ‘Brief uit Edinburgh’ hief Erich Fried instemmend zijn gebalde vuisten, en ‘een bepaald onderdeel van mijn verklaring blijkt intussen meer Britten te hebben geschokt, dan ik had verwacht’.
Seks was als gespreksonderwerp taboe, zéker in Schotland, en zéker homoseksualiteit. Met dank aan MacDiarmid en Trocchi doorbrak Reve die barrière. De ‘grote bijval’ daarvoor was evenwel slechts schijn. Stephen Spender belichtte de toedracht, met prachtige beeldspraak: ‘door de verwarring van het Schotse debat werd Mr. Van Het Reves bekendmaking diezelfde dag onthaald op sympathiek applaus van het publiek en niet op verbazing, alsof hij sprak namens de verdrukte minderheid van een of ander afgelegen, naar afscheiding verlangend Hebrideneiland’.43 Reves interventie werd ook niet opgepakt. De sprekers na hem bleven de Schotse kwesties aanroeren. In de kranten was er niets van terug te vinden.
Maniak
Op de derde conferentiedag kwam Reves herkansing. Hij was een van de sprekers over ‘Engagement’.
MacDiarmid ergerde velen met zijn claim dat hij, als communist, ‘waarschijnlijk de enige echt geëngageerde aanwezige schrijver’ was. Er kwam ‘gesis en boegeroep uit het publiek’.44 Alex Trocchi noemde zich ‘kosmonaut van de innerlijke ruimte’, wiens engagement ‘de verkenningstocht in het individuele zelf’ gold. Het was voor velen wel duidelijk welke kosmos Trocchi precies verkende. Tussen momenten van zwijgen stamelde hij: ‘Ik ben bang dat ik niet een… werkelijk hier bij jullie op dit moment… maar mijn engagement is vanmiddag nogal persoonlijk […].’
En toen kwam Khushwant Singh opnieuw aan het woord. Hij imponeerde wederom velen met een zweverig verhaal. De kern van ieder menselijk wezen was ‘ultieme en absolute eenzaamheid’, en van liefde ‘dat iedereen bij ontmoetingen de andere persoon tracht uit te nodigen onze innerlijke eenzaamheid binnen te dringen’. Vervolgens joeg hij Reve op de kast met een nieuw ethisch filosofietje: ‘Ik geloof tevens dat de liefde waarover ik het heb alleen kan bestaan tussen mensen van dezelfde leeftijdsgroep, en van verschillende geslachten. Ik benadruk dat omdat ik voel dat de soort liefde waarover ik het heb de homoseksueel geweigerd wordt. […] als twee concentrische cirkels samenkomen is dit zowel een emotionele als een fysieke samenkomst, en hoewel ik besef dat veel homoseksuelen uitermate gevoelig en bijzonder goede schrijvers zijn, staan ze ver van dat beeld van volkomen liefde, zoals een hermafrodiet van een organisme.’ Na Singhs woorden ‘ruiste het applaus […] als een branding’.45 Roslyn Rosen relativeerde dat later overigens: iederéén kreeg applaus. ‘Ze applaudisseerden voor Singh toen die zei dat homoseksuele liefde niet zo volkomen kon zijn als heteroseksuele liefde, en ze applaudisseerden voor Angus Wilson toen hij daarover “Schande, schande” riep.’46
Daarna kwam eerst Erich Fried aan het woord, niet Reve zelf, zoals in ‘Brief uit Edinburgh’ staat. Fried bepleitte ‘verdraagzaamheid jegens elke geaardheid’. Pas na nog een toespraak was het Reves beurt. De onthutste Rebecca West zag een man het podium beklimmen, gestoken in ‘de zonderlingste broek die ik ooit heb gezien, van wit canvas met bruine zijden schulpen rond de omslagen van zijn broekspijpen’.47 De ‘Nederlandse dichter’ waste eerst Singh de oren, alvorens zijn eigenlijke, weinig bijzondere betoog over politiek engagement van kunstenaars af te steken:
Zoals u zojuist hebt gehoord van een van de vorige sprekers kan ik geen werkelijke liefde ervaren. Ik denk dat ik daaraan het hoofd zal moeten bieden – ik kan alleen maar zeggen God vergeef de mensen die zulke stompzinnige dingen durven zeggen. Verder ben ik erg dankbaar dat ik desondanks, hoewel niet in staat werkelijke liefde te ervaren, mijn opvatting over engagement kan uiteenzetten.
In deze geschiktere context sloeg Reves confessie wél in. Andere homoseksuelen op het podium juichten hem hartstochtelijk toe. Zijn identiteit werd druk besproken, evenals zijn eigenzinnige religiositeit. Mary McCarthy beschreef achteraf met verbazing deze ‘Nederlandse homoseksueel, een voormalige verpleger, nu een katholieke bekeerling, op zoek naar iemand om hem te dopen’.48 En de juichstemming onder de homo’s op het podium sloeg om toen ze ondervonden dat dit ‘de verkeerde homoseksueel’ was, ‘een religieuze maniak’. De fameuze Reviaanse wisselwerking tussen homoseksualiteit en religie manifesteerde zich live. Rebecca West hoorde hem op getergde toon aan drie van hen vragen: ‘Wat zijn jullie voor Jezus, die de grootste van alle homoseksuelen was?’ De toejuichingen maakten onmiddellijk plaats voor
‘ijskoude blikken’.49 Volgens Reve was hij op dat moment inderdaad goddelijk bezield geweest. Het was mogelijk dankzij de inspiratie van ‘de Zoon van God […] in Edinburgh tegen het tuig mijn stem te verheffen’.50
Het debat werd gewoon vervolgd, maar niet zonder dat Rebecca West eerst nog woedend naar de microfoon beende: ‘Ik zou de organisatoren van deze conferentie willen voorstellen dat als ze er nog eens één organiseren, ze er misschien twee zouden kunnen houden: een schrijversconferentie en een conferentie waar mensen kunnen uitblèren dat ze homoseksueel zijn, of heteroseksueel, of weet ik veel.’ Van de kranten reageerde daags erna alleen The Scotsman – zonder Reves naam te noemen en schamper, wel te verstaan. Magnus Magnusson toonde zich wederom ge-
charmeerd van Khushwant Singh. En diens uitspraak over homoseksuelen, dat was slechts ‘een terloopse opmerking’ geweest, gevolgd door ‘aanstellerij van een latere spreker, die slagvaardig werd aangepakt door de gevreesde Dame Rebecca West’.
Aanstoot
Ook na de vierde dag, over ‘Censuur’, haalden de Nederlandse vertegenwoordigers de pers niet. Jacques den Haan sprak over Millers Tropic of cancer in Nederland, Mulisch nogal warrig over de Spaanse vertaling van een van zijn boeken en Reve over pornografie. Het debat handelde volgens velen overigens te eenzijdig over censuur van erotiek en vrijmoedig taalgebruik, en te weinig over politieke censuur. Reve zag zich de kaas van het brood gegeten door Norman Mailer, William Burroughs en Maurice Girodias, die eveneens op pornografie ingingen. Hij behandelde in zijn langdurige speech daarom het verschijnsel ‘aanstoot’. Tegen opgedrongen aanstoot mochten overheden best iets doen, maar ze moesten afblijven van alles wat te ontwijken was. Later zou hij die redenering gebruiken tegen Algra en diens banvloek over Op weg naar het einde: ‘Overigens kan men aanstoot vermijden door het niet te lezen: niemand dwingt een lezer om mijn boeken te kopen.’51
De conferentiedeelnemers werden die dag trouwens nadrukkelijk met hun onderwerp geconfronteerd. Rebecca West barstte in tranen uit toen ze een oud-pornograaf de mantel uitveegde, die onverwacht het woord had gekregen en zijn vroegere illegale werk had verdedigd. En de politie viel binnen, op jacht naar verboden boeken. Calder had daar een bescheiden tentoonstelling van ingericht, variërend van De Sade tot The secret life of Robinson Crusoe. De Scottish Daily Express citeerde later kwijlend de beheerder van de uitstalling, die van ‘pure pornografie’ gewaagde. Calder verzekerde The Scotsman dat alles onder toezicht stond en was voorzien van een label ‘Niet te koop’ – ’t was allemaal een misverstand. De boeken werden ook niet in beslag genomen. Aan het eind van de middag bleken ze wel stilletjes uit McEwan Hall te zijn verwijderd.
Op vrijdag 24 augustus waagde het vermoeide conferentievolk zich aan ‘De toekomst van de roman’, in een poging tot een slotsom te komen. Mary McCarthy werkte haar stelling van de eerste dag uit, dat er alleen voor een bepaald soort ‘internationale roman’ perspectief was. Ze bedoelde daarmee vooral die van Nabokov en Burroughs: spiegels van ‘het moderne ballingschap’, van een ongebonden individualisme waarin ze ‘de toekomstige toestand van de mensheid’ zag.
William Burroughs was bij het grote publiek nog onbekend. Binnen de literaire wereld was hij een verstoteling. Rebecca West vond hem ‘een onbeschrijflijk weerzinwekkend wezen […] en de auteur van een smerig boek genaamd The Naked Lunch’.52 De vermeende inhoud daarvan gonsde door Edinburgh: pornografie, het surrealisme van de verslaving en flirts met de dood. Burroughs, had die trouwens niet zijn vrouw tijdens een Wilhelm Tell-act doodgeschoten? Niemand kende hem en The naked lunch echter werkelijk. Burroughs hoopte dan ook dat de iwc hem promotie-mogelijkheden zou bieden. In welke mate dat werkelijkheid werd, had hij nooit
kunnen voorzien. Door hem in één adem te noemen met de grote Nabokov had McCarthy een kleine sensatie veroorzaakt. Gedurende de rest van de week lag Burroughs’ naam op ieders lippen.
Op die laatste dag kwam de tegenaanval op ‘de junkie- en sexroman’. Raynor Heppenstall vond de beatschrijvers interessant, maar verweet hen literair tekort te schieten. Ze ‘dramatiseerden zichzelf’ en hun wilde experimenten slechts, en stelden vooral de ethische tolerantie van de samenleving op de proef.
Opponent van dienst was opnieuw Alexander Trocchi, de Britse literaire evenknie van Burroughs. Zij hadden ook een persoonlijke band. Bij hun ontmoeting in het vliegtuig hadden ze direct vriendschap gesloten. Sindsdien logeerden ze samen bij Trocchi’s arts, die heroïnerecepten voor hem uitschreef. Voor Trocchi was Heppenstalls aanval kortom ook een aanval op hém. Hij vond dat ze als schrijvers tekort werden gedaan: ‘Drugs en seks komen in mijn boeken voor, maar hun belang is slechts relatief De hoofdzaak is de persoon, iemands identiteit, en liefde.’ En beatschrijvers hadden een gevoelige antenne voor wetenschapsontwikkelingen en politieke en religieuze onzekerheden.
De levendige discussie kreeg alleen maar meer karakter toen Burroughs zelf aan het woord kwam. Volgens Gomperts verscheen achter het spreekgestoelte ‘een man van 48 jaar, die eruit ziet als iemand van 80, die heel erg ziek geweest is. Hij gebruikt geen heroïne meer, is uiterst hoffelijk en een beetje kouwelijk. Hij lacht nooit.’53 Burroughs verklaarde zich tot ‘ontdekkingsreiziger van fysieke gebieden’, hetgeen bepaald niet alleen bewustzijnsexperimenten bleek te behelzen. In ‘Brief uit Edinburgh’ beschreef Reve geamuseerd de ongelovige reactie van Khushwant Singh op Burroughs’ fameuze invouwtheorie: het verticaal verknippen van tekstpagina’s en die combineren en bewerken tot een nieuwe tekst. Burroughs vergeleek zijn fold ins met ‘de flashbackmethode in de film; de schrijver kan daardoor terug- en vooruitbewegen op zijn spoor door de tijd’. Dit was immers het prille ruimtetijdperk; en dat had een nieuwe mythologie nodig.54
Vooral scepsis was zijn deel. Vragen overheersten tijdens de rondetafeldiscussie en later in de pers. The Scotsman kopte’s anderendaags sarcastisch: ‘Toekomst van de roman brengt schrijvers in baan rond de aarde’.
Je hoort nog eens wat
Volgens Times Literary Supplement had Burroughs in elk geval ‘een zo provocatief mogelijk einde aan een bijzonder provocatieve week’ gebreid. Gomperts had zich eerder minder overtuigd getoond door de beatschrijvers: ‘[Trocchi] of de Amerikaan William Burroughs zouden het verlossende woord moeten spreken, wat zij overigens niet gedaan hebben.’55 Burroughs verontschuldigde zich daarvoor enigszins: hij vond dat dit niet echt een conferentie van schrijvers was geweest: ‘Het is als een artsenconferentie die alleen de functie van de arts in de moderne samenleving bespreekt.’56
Ondanks het ontbreken van een slotconclusie oordeelden de meeste deelnemers
niet echt negatief over de iwc. Volgens Gomperts was het een ‘kermis van het schrijvende dier’ geweest, met als voorname attractie ‘de onbedaarlijke lust om te psychologiseren ofte wel kwaad te spreken van allen over allen’.57 En er was kritiek op McEwan Hall, de communicatie met het publiek en de trivialiteiten. Nootebooms opvatting dat de conferentie ‘een enigszins krankzinnige, maar geen zinloze affaire is, te verdedigen onder het motto: je hoort nog eens wat’,58 vatte veler ondervinding evenwel goed samen. Echt negatief was alleen de eeuwige Rebecca West. Zij sprak van ‘een onbeschrijflijke orgie van slechte smaak, vulgariteit en slechte literatuurkritiek, met homoseksualiteit van de meest ordinaire soort, pornografie en drugsgebruik verheerlijkt als de volmaakte ontspanning én inspiratiebron voor kunstenaars’.59 Afgezien van genadeloze kritiek op de Schotse dag – de Schotten hadden hun land voor een internationaal publiek door het slijk gehaald – was de pers stelliger over het inhoudelijke succes. The Scotsman, de Edinburgh Evening Press en de Glasgow Herald waren opgetogen; de iwc was boeiend en bood ‘stof tot nadenken’. Buiten Schotland waren ook The Observer en Times Literary Supplement positief, al kritiseerden ze het gebrek aan politieke lading.
John Calder c.s. was in jubelsfeer. De conferentie was een financieel, publicitair en publiekssucces. Een voltreffer bleken ook de informele ontmoetingsmogelijkheden te zijn. In de periferie van de iwc vonden dagelijks excursies, feestjes en recepties plaats. Cees Nooteboom hield er een vriendin voor het leven aan over, Mary McCarthy (en, van geheel andere orde, de stropdas van Stephen Spender). Alleen Rebecca West verafschuwde die gelegenheden. Ze was geschokt door de ‘ongelooflijk schunnige’ taal: ‘Lawrence Durrell vroeg me tijdens Lord Harewoods party of ik ooit sodomie had bedreven, en vertelde me dat het hoogst genietbaar was […].’60 De party’s waren even kakelbont als de iwc zelf Norman Mailer ving eens de stomdronken omvallende vertaler Max Hayward op, om hem vervolgens op te tillen en van de trap te gooien. Hayward keerde vijf minuten later weer terug, bloedend op verschillende plaatsen, en dronk rustig verder. En Alexander Trocchi speelde in de coulissen nog een heldenrol, toen een Joegoslavische auteur een meisje in een kamer
had gedrongen: ‘hij dacht dat ze please, please zei, en zij zei nee, ik riep Police, Police, maar Trocchi brak de deur open en redde het meisje’.61
Eén ding was zeker, aldus Times Literary Supplement: ‘zo’n conferentie hebben we nog niet eerder meegemaakt’.
Deen
De toehoorders hebben weinig aanstoot genomen aan Gerard Reves optredens, leren de overzichtsartikelen ook. ‘Andere uitlatingen deden delen van het publiek in verontwaardiging ontsteken. Een auteur van het continent verklaarde op twee achtereenvolgende dagen dat hij homoseksueel was […],’ probeerde The Times van de 24ste, maar uit diverse andere getuigenissen blijkt het tegendeel. ‘Verwijzingen naar homoseksualiteit, drugsgebruik en incest bleven opduiken tijdens de bijeenkomsten zonder dat een bezoeker een wenkbrauw optrok,’ schreef Raymond Walters Jr.62 En ‘een zonderling figuur was Van Het der Reve, de A[ngry]. Y[oung]. M[an]. van Nederland, wiens tweevoudige bekentenis van zijn homoseksualiteit geen deining onder het publiek teweegbracht,’ aldus Anthony Blond in een veelzeggend ‘Unshockable Edinburgh’ getiteld stuk.63 Hij suggereerde de openbaar aanklager notulen te sturen, zodat die kon zien hoe weinig schadelijk dergelijke uitspraken eigenlijk waren. Volgens Neal Ascherson was die Nederlander zelfs een van de ‘vredestichters’ geweest gedurende de Schotse vijandelijkheden.64 Ook de ingezonden brieven in de dagbladen laten zien dat het puriteins geachte publiek in de hoofdstad van de Schotse religie wel iets gewend was na vijftien jaar Festival. En de kranten zelf? Volgens The Times hadden ‘zelfs behoorlijk wereldse journalisten tijdens de persconferenties van de schrijvers te kennen gegeven dat ze ontstemd waren door de herhaalde manifestatie’ van seks, homoseksualiteit en drugs. Times Literary Supplement meldde ‘schaamteloos exhibitionisme’ en vond het ook wat veel van het goede.65 Maar nergens overheerste dit de verslaggeving, en zeker niet de positieve beoordelingen van de iwc. De Glasgow Herald en de Edinburgh Evening Press van 25 augustus noteerden alleen dat ‘sommige dingen beter niet uitgesproken hadden kunnen worden’. En The Scotsman vond het in een commentaar een van de verdiensten van de conferentie dat auteurs ‘zich blootgaven’: uiteindelijk kon dat het begrip voor hen en hun werk bevorderen.66
Er was één uitzondering: de plaatselijke tabloid. Volgens de invloedrijke, conservatieve Scottish Daily Express op haar voorpagina van 25 augustus was ‘de conferentie het meest verbijsterende onderdeel ooit van het Edinburgh Festival. Tweeduizend mensen werden dagelijks gechoqueerd door een reeks publieke confessies van auteurs die bekenden: “Ik ben een homoseksueel.” “Ik ben een junkie (een drugsverslaafde).” De auteur die verklaarde dat hij homoseksueel was, een Deen, werd toegejuicht door twee anderen op het podium.’
Háálde Reve de krant eens, werd zijn nationaliteit weer verhaspeld. Het kan overigens verklaren waarom zijn proclamaties Nederland niet hebben bereikt. In de krantenstukken van Reves reisgenoten ontbraken ze eveneens. Gomperts noemde
slechts Reves protest tegen afwijzingen van homoseksualiteit, en Nooteboom noteerde alleen dat Reve tijdens een receptie aan een dame vertelde dat hij biseksueel was, ‘een thema dat hij op het congres nog met grotere precisie zou uitwerken’. Bij ons zou de ophef pas later volgen, met dank aan Hendrik Algra.
Overzee was het volgens Stephen Spender wél de pers die bijdroeg aan de faam van de gebeurtenissen, ‘door pikante kwesties te brengen zoals Van Het Reves bekentenis dat hij homoseksueel was’.67 Dat beeld klopt, maar het gaat slechts om enkele krantenberichten, en niet één ervan bevat Reves naam. Ongetwijfeld doelde ook Spender vooral op het artikel op de voorpagina van de Scottish Daily Express. Én wellicht op nog een ander daarin, diezelfde zaterdag. Onder de veelbelovende kop ‘Waarom zoeken we begaafdheid altijd tussen de vuilnisbakken?’ publiceerde niemand minder dan ‘de grootste levende dichter van Schotland’, Hugh MacDiarmid zelve, een stuk. Tot op heden hebben diens biografen en editeurs het angstvallig gemeden:
Tijdens de Writers’ Conference in Edinburgh deze week hebben we sprekers openlijk prat horen gaan op hun homoseksualiteit, drugsverslaving enzovoort, en horen beweren dat alle hoogstaande tradities van grote literatuur hopeloos achterhaald zijn.
Volgens hen zijn de essentiële hedendaagse levensvraagstukken waarmee literatuur zich zou moeten bezighouden, seksuele perversie en de verderfelijke gedragingen van beatniks en schooiers.
Als we deze opvatting aannemen, moeten we begaafdheid voortaan in de eerste plaats gaan zoeken in gevangenissen en gekkenhuizen. […] En de schrijvers die perversies verkondigden, maakten zich schuldig aan ernstige schending van de wellevendheid, om het zachtjes uit te drukken, aangezien enkele van de zedeloosheden die zij bekenden, in dit land verboden zijn, en, naar mijn mening en die van de meeste mensen, terecht.
Zuiver literair bezien is de kwestie vooral dat de bedoelde sprekers niets anders van algemeen belang aan de dag wisten te leggen dan hun betreurenswaardige staat van dienst als bij na-criminelen en drugsverslaafden. Ze hadden geen enkel geldig recht om te worden gehoord.
Het zal voorwaar een trieste dag voor de beschaving zijn als viezeriken en andere misdadigers, in plaats van op de juiste wijze te worden berispt en indien nodig gestraft, tot publiekshelden worden verheven en het spreekgestoelte tijdens zulke conferenties mogen overnemen alleen om hun weerzinwekkende gewoonten aan bewonderende toehoorders te presenteren.
Ze kunnen hun bekentenis maar het beste doen in beslotenheid: in de spreekkamer van een bevoegd specialist of een gevangeniscel.
Reve heeft MacDiarmids laatste, hevig geurende tegenstoot waarschijnlijk niet meer meegekregen. Na de slotzitting op vrijdag is hij vertrokken. William Burroughs
hoorde er later via Alexander Trocchi van: ‘Hugh MacDiarmid spookte rond met zijn knobbelige blauwe knieën in zijn kilt, verkondigend dat Burroughs en Trocchi in de gevangenis hoorden, niet achter een spreekgestoelte, de ouwe zak.’68 Dat waren niet MacDiarmids woorden uit McEwan Hall, maar uit de Express.
Het verhaal van Reve in Edinburgh is dus vooral dat van confrontaties met Hugh MacDiarmid. Zo ervoer Reve het zelf ook. In Nader tot U diende hij later Fedde Schurer van repliek. Die had in De Groene Amsterdammer van 1 augustus 1964 beweerd ‘dat volgens mijn boek (Brief Uit Edinburgh) het schrijverskongres zijn kulminaatsie zou hebben gevonden in mijn toespraak, waarin ik “de lof van de H.S.” […] zou zijn gaan zingen. Ik heb nog nergens de lof van de homoseksualiteit gezongen, dus ook niet op het schrijverskongres te Edinburgh. […] ik heb niet anders gedaan dan de vrijheid van de schrijver verdedigen tegen een aanval door één van de rode nazis en fatsoensrakkers, namelijk van de kommunist MacDiarmid.’69 MacDiarmids strafexpeditie draagt ook zichtbaar de sporen van zowel Trocchi’s als Reves protest tegen hem.
And the beat goes on
De International Writers’ Conference vond plaats op een soort kruispunt in de literatuurgeschiedenis. Figuren van verschillende, soms volslagen conflicterende generaties en richtingen kwamen er samen. Dat leidde tot de soms Babylonische toestanden, maar was tegelijk ook de charme van dit evenement. Er werd een ongestuurd begin gemaakt met nieuwe inkleuringen van de literaire wereldkaart. Na de conferentie zijn de tegenstellingen ook verder uitgekristalliseerd.
MacDiarmid bleef de Schotse avant-gardisten te vuur en te zwaard bestrijden. Hij ging daarin zeer ver. Toen hij hoorde over een lobby voor opname van Ian Hamilton Finlay’s gedichten in The Oxford book of Scottish verse (1966), benaderde hij de samenstellers daarvan zelf ook. ‘Dit soort pressie is absoluut ontoelaatbaar en ik zal zeer geschokt zijn als de mensen van Oxford University Press zich erdoor laten beïnvloeden,’ schreef hij – de pot die de ketel verweet. MacDiarmid kende ‘geen rechtvaardiging voor gebruik van het begrip “poëzie”’ om Finlays werk te typeren, en deinsde evenmin terug voor chantage: ‘Ik ben absoluut niet bereid welke van mijn gedichten dan ook te laten opnemen in een bloemlezing die enig werk van Finlay zal bevatten.’70
Ook met Alexander Trocchi ruziede MacDiarmid voort. Trocchi’s aanval tijdens de iwc was slecht getimed geweest: de verering van MacDiarmid was op een toppunt, compleet met de verschijning van een Festschrift en de Collected poems. Door zijn onverschrokken actie was Trocchi voor jaren besmet. Maar in januari 1964 belaagde hij MacDiarmid in de New Statesman opnieuw. Diens stellingname bleef onwrikbaar: Trocchi, Burroughs ‘en dergelijke’ waren ‘schrijvers zonder enig literair belang, van drugsverslaving, homoseksualiteit en dergelijke’.71 Later dat jaar veranderden ze abrupt van toon. Trocchi had het over ‘onze gezamenlijke opstand tegen de burgerlijke bekrompenheid van talloze van onze landgenoten’.72 Het literaire evene-
ment tijdens het Edinburgh Festival was na nieuwe incidenten in 1963 geschrapt; Trocchi wilde daarom een alternatieve conferentie organiseren en nodigde MacDiarmid uit. Deze liet zijn anti-establishmentgevoelens spreken en beloofde oprechte medewerking.73
Hun in 1962 fel bekritiseerde confrontaties gelden tegenwoordig onder Schotse literati als de onontkoombare botsing van het gearriveerde en het nieuwe. De iwc wordt nu als een stimulerende gebeurtenis gezien. Finlay en Trocchi droegen immers uiteindelijk, zij het niet in het Lallans, bij aan de Schotse literatuur die MacDiarmid altijd had voorgestaan. Diens Scottish Renaissance was voorbijgestreefd door haar eigen succes. Haar kinderen vlogen uit; en hun onbeschroomdheid en visuele poëziedimensies schoffeerden MacDiarmid. Daar oordeelt men inmiddels mild over: MacDiarmid (1892-1978) werd nog geboren in het Victoriaanse tijdperk, geen wonder dat hij de versnellingen van de space age niet kon bijbenen. Dat gaat wel voorbij aan zijn dubbelzinnige rol in dit duel. MacDiarmid had namelijk niets tegen experimentele poëzie, zolang die van buiten kwam. In 1973 was hij een van de hoofdgasten tijdens Poetry International in Rotterdam. Hij poseerde hartelijk met een andere beatdichter par excellence, Allen Ginsberg. De whisky, waarvan Kees Buddingh’ hem in ruime mate voorzag, joeg MacDiarmid toen niet in de touwen. Hij waardeerde Ginsberg; en als Amerikaan ‘mocht’ die van hem vrijelijk experimenteren. Zoniet Ian Hamilton Finlay, in Schotland.
Inmiddels is diens sensitieve concrete poetry reeds lang ‘goedgekeurd’. Als beeldend kunstenaar verwierf Finlay overigens nog grotere faam, met Panamarenko-achtige modellen en landscaping met gedichten. In 1985 werd hij genomineerd voor de
Turner Prize en zijn werk is in bezit van onder meer de Tate Gallery en het Kröller-Müller Museum (Sacred Grove). Ook Alexander Trocchi heeft literair overleefd. John Calders Britse editie van Cain’s book (1963), met Trocchi’s ‘onverbloemde debat met Hugh MacDiarmid tijdens de Edinburgh Writers’ Conference van 1962’ trots in de flaptekst genoemd, werd navrant genoeg eerst verboden. Na het censuurtijdperk groeide de roman uit tot klassieker. Hoewel de chronisch verslaafde Trocchi tot zijn dood in 1984 weinig meer publiceerde, werd hij de personificatie van de Schotse undergroundliteratuur. Hij baande de weg voor de rauwe stadsvertellingen van BookerPrize-winnaar James Kelman, ook uit Glasgow, en voor Irvine Welsh’ Trainspotting. Voor Calder redigeerde hij overigens de Engelse vertaling van het Nederlandse beatboek bij uitstek: I Jan Cremer (1965).
Calder publiceerde ook een Britse editie van William Burroughs’ The naked lunch (1964). Diens Amerikaanse uitgever bracht het in november 1962 dan toch uit, daartoe aangezet door Burroughs’ exposure in Edinburgh. Het bleek niet zonder risico. In januari 1963 werd een winkelier in Boston die exemplaren aanbood, gearresteerd wegens verkoop van een ‘obsceen boek’. Het kwam tot een rechtszaak, waarbij de verdediging de hulp inriep van onder anderen Norman Mailer en Allen Ginsberg. In 1966 kreeg de uitgever in hoger beroep gelijk. Het was het einde van de officiële literaire censuur in de vs.
De iwc vormde zo voor Burroughs ‘het literaire keerpunt in zijn loopbaan’.74 Dat was ook zijn eigen beleving: ‘“Een Man van Niks” tijdens de Writers’ Conference in Edinburgh in 1962. Zette me op de literaire kaart, gedeeltelijk dankzij Mary McCarthy, mijn geestelijke zuster – meer dan dat -,’ schreef hij op 29 november 1996 in zijn dagboek.75 Acht maanden later was zijn dood wereldwijd voorpaginanieuws.
Belijdenis
In Edinburgh zijn ook Reves exploten Burroughs niet ontgaan. Een iwc-bezoeker publiceerde naderhand over Burroughs in quasi-beatnikstijl: ‘Toen een of andere Nederlandse schrijver zei dat hij een homo was, reageerde Bill door zijn plastic regenjas de hele tijd aan te houden, alsof hij niet wilde worden aangerand of zoiets. Ik denk niet dat die Nederlandse gozer daar om gaf; er waren daar trouwens genoeg andere queens.’76 Reve was vervolgens op de achtergrond aanwezig in Burroughs’ eigen iwc-verslag. Daaraan is een echte fold in toegevoegd, die begint met een sprekende karakteristiek: ‘De laatste Writer’s Conference – strijd rond heroïne en homoseksualiteit ging op in de lucht – het staat de deelnemers vrij om te komen en de duisterheid achter woord en beeld te onderzoeken […].’77
Reve kreeg een exemplaar van The naked lunch cadeau, ‘opgedragen aan “een moedig schrijver”’.78 Burroughs verwoordde daarmee hoezeer Edinburgh ook voor Reve een keerpunt was, persoonlijk én artistiek. Gebeurtenissen als in Edinburgh leverden hem prachtig materiaal, dat zijn zelfovertuiging voedde – en daarmee zijn literaire evolutie. In Het Vaderland van 10 augustus 1963 karakteriseerde hij die in zijn aankondiging van Op weg naar het einde: ‘ik zit nu in een overgangsperiode, ik ben
bezig een nieuwe vorm te vinden voor mijn werk, een nieuw genre, gedeeltelijk autobiografisch, strak en rationeel geschreven: ik geef me meer rekenschap van mezelf dan ooit tevoren. Deze reisbrieven zijn de aankondiging van een nieuwe stijl: het zijn geen verhalen, volgens het gangbare begrip dan, geen beschouwingen, geen essays. Er ontwikkelt zich iets waar ik zelf benieuwd naar ben.’ Dat ‘iets’ werd de Reviaanse werkelijkheid; en daarin paste bijvoorbeeld dat hij de conferentie spottend en meewarig beschreef, hoewel hij hem vrij geslaagd vond. Hij maakte zich weliswaar wat boos over de bezoekers die zich als klapvee hadden gedragen, maar er waren eronder met ‘echte belangstelling voor literatuur’.79 En ‘de referaten & debatten zijn goed,’ vond hij.80 Eenmaal tot de Reviaanse werkelijkheid geannexeerd, was de iwc echter aan heel andere, literaire regels onderworpen.
Burroughs’ geschenk symboliseert ook dat Reves momentum niet op zichzelf stond. Zijn ‘belijdenis’ maakte deel uit van een groter geheel, een tendens waarvoor Edinburgh een gepast podium vormde. De daden van Trocchi, Reve en Burroughs, aldus Margaret Drabble, markeerden ‘een keerpunt in de literaire mores. Discretie was uit en bekentenis was in. […] Schrijvers, tijdens de oorlog zwijgzaam en in het patriottisch gareel, snoven de geur van nieuwe vrijheden op uit de lucht […].’81 De literaire space age stond op uitbreken: de jaren zestig.
Het begin van het einde
In Nederland hebben vooral Reves publicaties het debat over de homo-emancipatiestrijd beïnvloed. Concrete gevolgen in Groot-Brittannië van zijn optreden zijn moeilijker te traceren: dit was immers een momentopname, een van de vele op de weg naar legalisatie. Vrienden en vakbroeders als Angus Wilson, actief in de burgerrechtenbeweging voor homo’s, hebben zich er zeker aan opgetrokken. Misschien heeft Reves actie ook wel de grootste indruk nagelaten op de aanwezige schrijvers.82 En in elk geval maakte hij de tongen los. Achteraf werd de iwc wel degelijk een ‘succès de scandale’, dixit Stephen Spender. De calvinistische geest was nog immer vaardig over delen van Edinburgh, en de ‘schandelijke verklaringen van Henry Miller, Norman Mailer, William Burroughs en Van het Reve’ – let op het illustere gezelschap waarin hij Reve plaatst – zetten de stad op scherp. Reves confessies werkten zelfs ‘op de lange duur als een tijdbom, die een volgende Edinburghse schrijversconferentie wel eens zou kunnen opblazen’.83 Spenders woorden bleken van profetische allure.
Het was de geschokte ‘Edinburgeoisie’ die na de iwc amok maakte. Lord Harewood werd voor de voeten geworpen dat het Festival cultureel ontspoord was. ‘Iedere
Filistijn ten noorden van de Engelse grens’ bemoeide zich ermee.84 Naarmate het Festival van 1963 naderde liep de spanning op, en juist tijdens de tweede iwc (over theater) ging het mis. Op zaterdag 7 september liet een schildersmodel, ene Anna Kesselaar, zich tijdens een experimentele happening naakt op een karretje over de orgelgalerij van McEwan Hall rijden. De hal ontplofte bijna. Kesselaar en de organisatie kregen een proces voor obsceniteit aan hun broek, maar werden vrijgesproken. Verdere schrijversconferenties waren uit den boze. En de Scottish Daily Express speelde met zijn koppen weer vaardig de rol van moraalridder: ‘Filth on the fringe!’85
De Fringe (tegenwoordig met hoofdletter) is het tegendraadse marge-evenement van het Edinburgh Festival. Sinds de jaren vijftig heeft het de reputatie van taboedoorbreker en talentmaker. Daarom rekende wijlen Observer-redacteur Arnold Kemp ook de roemruchte International Writers’ Conference van 1962 tot het historisch kader van de Fringe.86 Toeval? In datzelfde jaar liet het theatergezelschap Cambridge Footlights na het Festival een erfenisje in Edinburgh achter, in de vorm van het initiatief tot een vernieuwend theater. Dit (nog immer actieve) Traverse Theatre werd uiteindelijk gesticht door iwc-bezieler Jim Haynes; en tot die Cambridge Footlights behoorden een zekere John Cleese en Graham Chapman. Latere ‘Footlights’ waren Fry & Laurie. En nog in 2002 waren er protesten tegen de Fringe-opvoering van Stephen Fry’s al tweeëntwintig jaar oude toneelstuk Latin! – over de homoseksuele relatie van een leraar en zijn leerling. The times they are not a-changing.
‘De rest is historie. Of hysterie!,’ aldus Jim Haynes.87
En, om Rebecca West één keer Reviaans gelijk te geven: ‘Het was het einde.’
Overige bronnen
Alle niet-geannoteerde citaten zijn afkomstig uit de ongepubliceerde conferentienotulen. International Writers’ Conference, Edinburgh, 1962. Verbatim transcript. Edinburgh 1962. Coll. Memorial Library, University of Wisconsin, Madison, PN +131 +165 1962. |
Yves Abrioux, Ian Hamilton Finlay. A visual primer. Edinburgh 1985 |
Klaus Beekman en Mia Meijer (red), Kort Revier Gerard Reve en het oordeel van zijn medeburgers Amsterdam 1973. |
John Calder, ‘Obituary: William Burroughs.’ In. The Independent, 4 augustus 1997 |
Humphrey Carpenter, ‘“Publish and be Damned”. Pursuit: The uncensored memoirs of John Calder.’ In: Sunday Times, 10 februari 2002. |
Mary V. Dearborn, The happiest man alive A biography of Henry Miller New York etc. 1991. |
Dialoog Extra Van het Reve-nummer. Amsterdam 1969. |
Margaret Drabble, Angus Wilson A biography London 1996. [Editorial] ‘trans (1/a)tlanguage.’ In: Edinburgh Review 97 (voorjaar 1997), p. 3-10. |
Michael Barry Goodman, Contemporary literary censorship the case history of Burroughs’ Naked Lunch Metuchen 1981. |
Jim Haynes, Thanks for coming! An autobiography London 1984. |
Will Hodgkinson, ‘Menace a trois.’ In: The Guardian, 17 mei 2002 |
Dom Sylvester Houédard, ‘Concrete poetry & Ian Hamilton Finlay.’ In: Typographica 8 (december 1963), p. 47-62 |
Frances Kiernan, Seeing Mary plain. A life of Mary McCarthy New York/London 2000. |
Andy Lavender, ‘It’s weird, it’s wonderful – it must be Edinburgh.’ in: The Times, 2 augustus 1999. |
Andrew Lownie. The Edinburgh literary guide. Edinburgh 1992. |
Hugh MacDiarmid, The raucle tongue Hitherto uncollected prose. Vol. iii, 1937-1978 Ed. Angus Calder, Glen Murray en Alan Riach. Manchester 1998. |
Hugh MacDiarmid, New selected letters. Ed. Dorian |
Grieve, Owen Dudley Edwards en Alan Riach. Manchester 2001. |
Gerard Reve, In gesprek Interviews. Baarn 1983. |
- +
- Marco Daane (1959), redacteur van De Parelduiker, is biograaf van Richard Minne.
- 1
- Sjaak Hubregtse, Over Op weg naar het einde en Nader tot U van Gerard Reve. Amsterdam 1980, p. 83.
- 2
- G.K. van het Reve, Op weg naar het einde. Amsterdam 1963
- 3
- Digging in the wild garden. Ongedateerde lezing, Kingston upon Thames, http://www.kingston.ac.uk/cusp/Lectures/Drabble.htm.
- 4
- J.J. Peereboom in nrc Handelsblad, 14 juli 1995. Wim Zaal in Elsevier, 5 augustus 1995
- 5
- Gerard Kornelis van het Reve, ‘Brief uit Edinburgh.’ In: Tirade 6 (1962) 69/70 (september/oktober), p 490-527. Rob Delvigne schreef over de internationale contacten van Hermans en Reve: ‘Who the f*** are Hermans and Reve?’, in Literatuur 13 (1996) 4 (juli-augustus), p. 223-228 Hij besprak Reves Edinburghse optreden, maar niet aan de hand van uitgebreid bronnenonderzoek. Een aantal hier geraadpleegde publicaties was toen bovendien nog niet verschenen
- 6
- De Groene Amsterdammer, 21 februari 1996.
- 7
- Gerard Reve, Brieven aan Wimie 1959-1963. Utrecht 1980, p.52.
- 8
- Selected letters of Rebecca West Ed Bonnie Kime Scott. New Haven/London 2000, p. 382.
- 9
- ‘Brief uit Edinburgh’, p. 504.
- 10
- Andrew Hook (ed.), ‘The Novel Today’ International Writers‘ Conference 20th-24th August, Edinburgh International Festival 1962, McEwan Hall, Edinburgh. Programme & Notes S.pl. [1962].
- 11
- Gerard Reve, Brieven van een aardappeleter. Amsterdam/Antwerpen 1993, p 46
- 12
- Gerard Reve, Brieven aan Ludo P. 1962-1980 Amsterdam 1986, p. 16 Zij publiceerden ook over de schrijvers-conferentie: Cees Nooteboom, ‘Schotse dagen.’ In: Een middag in Bruay. Amsterdam 1963, p. 84-103. (Eerder in de Volkskrant, 30 augustus-6 september 1962.) H A. Gomperts, ‘Schrijversetalage.’ In: Het Parool, 31 augustus, 4, 6 en 11 september 1962. Jacques den Haan, ‘Edinburgh.’ In. Monnikje Lederzak en andere driestheden Nog wat shop talk. Amsterdam 1968, p. 37-40.
- 13
- Harry Mulisch, Het ironische van de ironie Over het geval G K van het Reve. S.pl. 1976, p. 21. Tijdens een forumgesprek over Voer voor psychologen maakte Reve zich boos over een zin van Mulisch die op polygamie leek te zinspelen Reves uitspraak veroorzaakte enige deining in de media
- 14
- Mulisch, Het ironische van de ironie, p. 21.
- 15
- ‘Brief uit Edinburgh’, p. 499 en p 504. Brieven aan Wimie, p 67-68.
- 16
- Scottish Daily Express, 20 augustus 1962.
- 17
- Times Literary Supplement, 31 augustus 1962, p. 657.
- 18
- Jacques den Haan, ‘Een gedachtenwisseling met H.A. Gomperts, Harry Mulisch, Cees Nooteboom, G.K van het Reve over de International writers conference te Edinburgh’ In De Syllabus Weekbericht van de Radio-volksuniversiteit Holland, november 1962, p 8-9
- 19
- Nooteboom, Een middag in Bruay, p 90
- 20
- Met de verhaspelde namen werden Couperus en waarschijnlijk Vestdijk en Hermans bedoeld
- 21
- The letters of Hugh MacDiarmid Ed. Alan Bold Athens 1984, p. 814.
- 22
- Hugh MacDiarmid, Albyn Shorter books and monographs Ed Alan Riach Manchester 1996, p 321
- 23
- De Japanse dichter Shimpei Kusano (1903-1988) schreef ‘concrete’, beeldende gedichten over kikkers en vanuit (letterlijk) kikkerperspectief. Finlay en Kusano publiceerden in de jaren zestig beiden in Origin, een poezietijdschrift van de Amerikaanse Black Mountain School. Glasgow beasts was opgedragen aan Kusano.
- 24
- Hugh MacDiarmid, The company I’ve kept Berkeley/Los Angeles 1967, p. 33.
- 25
- Gomperts, ‘Schrijversetalage’, 4 september 1962
- 26
- Selected letters of Rebecca West, p. 383.
- 27
- ‘Writing, fighting, sex and drugs and kilts.’ In Sunday Herald, 9 december 2001 (voorpublicatie uit Pursuit The uncensored memoirs of John Calder. London 2001)
- 28
- Brief aan de New Statesman van 18 januari 1964, geciteerd in. Andrew Murray Scott, Invisible insurrection of a million minds A Trocchi reader Edinburgh 1991, p 205
- 29
- Nooteboom, Een middag in Bruay, p. 95
- 30
- Scottish Daily Express, 22 augustus 1962.
- 31
- Aanduiding van Alan Bold ‘the boozy bard of Auld Reekie’ (The letters of Hugh MacDiarmid, p. 679) Auld Reekie is de bijnaam van Edinburgh.
- 32
- Den Haan, Monnikje Lederzak, p 38
- 33
- Selected letters of Rebecca West, p. 383.
- 34
- Nooteboom, Een middag in Bruay, p 95
- 35
- Andrew Murray Scott, Alexander Trocchi the making of the monster. Edinburgh 1991, p. 108 Gomperts, ‘Schrijversetalage’, 4 september 1962. Deze overgeleverde bewoordingen staan niet in het transcript, dat leemten en onduidelijke passages bevat
- 36
- Nooteboom, Een middag in Bruay, p 95
- 37
- Neal Ascherson, ‘Authors in Edinburgh.’ In The Observer, 26 augustus 1962
- 38
- Sunday Herald, 9 december 2001
- 39
- Scott, Alexander Trocchi, p 108.
- 40
- Scott, Alexander Trocchi, p 107
- 41
- Reve, Brieven aan Wimie, p 69
- 42
- ‘Brief uit Edinburgh’, p. 517
- 43
- Stephen Spender, ‘Letter from Edinburgh.’ In Encounter 19 (1962) 4 (oktober), p 66
- 44
- Alan Bold, MacDiarmid Christopher Murray Grieve A critical biography London 1990, p 475.
- 45
- Nooteboom, Een middag in Bruay, p 99
- 46
- Roslyn Rosen, ‘Letter from Edinburgh’ In. The Nation, 22 september 1962, p 165-167 (Zie ook Spender, ‘Letter from Edinburgh’, p 67)
- 47
- Selected letters of Rebecca West, p 383 Van het optreden van Van het Reve zijn helaas geen foto’s achterhaald. Het fotoarchief van de iwc is om onduidelijke redenen door de president-directeur van The Scotsman, James Coltart, geschonken aan de Moral Rearmement, een ‘puriteinse’ groep die tegen de Conference gekant was Het is onbekend wat ermee is gebeurd. Brief John Calder aan schrijver dezes, 18 augustus 2003
- 48
- Between friends The correspondence of Hannah Arendt and Mary McCarthy, 1949-1975 Ed Carol Brightman New York etc 1995, p 138-139
- 49
- Selected letters of Rebecca West, p 383.
- 50
- Reve, Briesven van een aardappeleter, p 49.
- 51
- Klaas Graftdijk, ‘Algra, Luns en andere stenengooiers’ In. Het Vrije Volk, 2 november 1963. Een bewerkte verste van de lezing, die Reve op 4 februari 1965 in Amsterdam herhaalde, verscheen als ‘Over pornografie’ in Dialoog 1 (1965), p 61-65 (herdrukt in Archief Reve 1961-1980 Baarn 1982, p 79-87).
- 52
- Selected letters of Rebecca West, p 383
- 53
- Gomperts, ‘Schrijversetalage’, 11 september 1962.
- 54
- Burroughs’ lezing werd gepubliceerd ‘The future of the novel’, in Transatlantic Review 11 (winter 1962), p 6-7
- 55
- Gomperts, ‘Schrijversetalage’, 4 september 1962
- 56
- The Times, 24 augustus 1962
- 57
- Gomperts, ‘Schrijversetalage’, 11 september 1962.
- 58
- Nooteboom, Een middag in Bruay, p. 100
- 59
- Carl Rollyson, Rebecca West A saga of the century London 1995, p. 303
- 60
- Selected letters of Rebecca West, p 384
- 61
- Allan Campbell en Tim Niel (ed), A life in pieces Reflections on Alexander Trocchi Edinburgh 1997, p 152.
- 62
- ‘In and out of books’ In New York Times Book Review, 16 september 1962
- 63
- In Books and Bookmen, oktober 1962, p. 26-27
- 64
- ‘Authors in Edinburgh’, The Observer, 26 aug 1962
- 65
- The Times, 24 augustus 1962 Times Literary Supplement, 31 augustus 1962
- 66
- W.H.C. Watson, ‘The thing that happened at the writers’ conference.’ In: The Scotsman, 25 augustus 1962.
- 67
- Spender, ‘Letter from Edinburgh’, p. 66.
- 68
- Campbell/Niel (ed), A life in pieces, p 159. Scott, Invisible insurrection of a million minds, p. 204
- 69
- Gerard Reve, Verzameld werk. Deel 2 Amsterdam/Antwerpen 1999, p. 208.
- 70
- The letters of Hugh MacDiarmid, p. 702-703. MacDiarmid is wel present in deze bloemlezing, Finlay niet.
- 71
- Brief aan de New Statesman van 17 januari 1964, opgenomen in Scott, Alexander Trocchi, p 120.
- 72
- Scott, Invisible insurrection of a million minds, p. 205-206.
- 73
- Dit draaide uit op een reprise van de Schotse dag van 1962. Vier ‘facties’, nationalisten (MacDiarmid), classicisten, internationalisten (Trocchi) en avantgardisten (Edwin Morgan) hebben er naar verluidt beschaafd gedebatteerd.
- 74
- Michael B. Goodman, William S Burroughs A reference guide. New York etc. 1990, p. 242.
- 75
- Last words. The final journals of William S Burroughs. Ed. James Grauerholz. New York 2000, p. 9.
- 76
- In het tijdschrift Books and Bookmen. Aangehaald in: Ted Morgan, Literary outlaw The life and times of William S Burroughs. London 1991, p. 341.
- 77
- ‘Nova Police besieged McEwan Hall.’ In. Transatlantic Review 11 (winter 1962), p. 8
- 78
- Jan Donkers, ‘Sidderen voor de blaasroerjongens. William Burroughs. The Wild Boys.’ in: Haagse Post, 9 augustus 1972 Reve bezocht Burroughs in augustus 1963 in Tanger Hij vond The naked lunch ‘slecht gekomponeerd, inkoherent, zwakke beelden, geen plastiese voorstelling, eentonig’ Brieven aan Josine M. 1959-1982. Amsterdam/Antwerpen 1994, p. 60-61.
- 79
- Den Haan, ‘Een gedachtenwisseling met….’, p. 9.
- 80
- Tom Rooduijn, Revelaties Gerard Reve over zijn werk & leven Schoorl 2002, p 175.
- 81
- Public speech and public silence Lezing voor de Oxford English Faculty, 18 oktober 2001.
- 82
- Behalve McCarthy, West, MacDiarmid, Spender en Burroughs maakte ook J.R. Ackerley, redacteur van de invloedrijke The Listener, er melding van. (The letters of J.R. Ackerley. Ed Neville Braybrooke. London 1975.) Edwin Morgan schreef voor Gambit Edinburgh University Review van herfst 1962 het Burroughs-achtige ‘The Fold-in Conference’ (herdrukt in Edinburgh Review 97, voorjaar 1997, p. 94-102), met de volgende passage. ‘Different approach yes G K Van het Reve Dutch approach on all fronts why not, I am a homosexual why not different write read all about it audience no ripple homosexual shock approach no different, Athens of the North, why not?’
- 83
- Spender, ‘Letter from Edinburgh’, p. 66.
- 84
- Bernard Levin, ‘Lady McChatterley.’ In. New Statesman, 20 december 1963.
- 85
- De alliteratie is nauwelijks vertaalbaar: ‘Ranzigheid aan de rand’, ongeveer Arnold Kemp, ‘A festival for the people’ In: The Observer, 4 augustus 2002
- 86
- Zie noot 85
- 87
- E-mail aan schrijver dezes, 19 juni 2003