Marco Daane
Een lijk uit de kast
Woensdag 25 juni jl. was de honderdste geboortedag van George Orwell. De kranten brachten hem een curieus presentje: voorpaginafoto’s van president Poetin en de Britse koningin, samen in een rijtuig door Londen toerend. Voor het eerst sinds 130 jaar bracht een Russisch staatshoofd een officieel bezoek aan het Verenigd Koninkrijk.
Wat zou de in 1950 overleden Orwell van deze gebeurtenis hebben gevonden? En vooral van de politieke geschiedenis van het Oostblok na 1989? Orwell (pseudoniem van Eric Arthur Blair) was immers de auteur van de antistalinistische klassiekers Animal Farm en 1984. Hij koesterde het ideaal van een democratische, socialistische staat en had aan het communisme een broertje dood. Een paar dagen voor Orwells eeuwfeest onderstreepte Timothy Garton Ash dat weer eens. Hij publiceerde curieuze, pas teruggevonden Orwelliana: de fameuze ‘zwarte lijst’ van communisten.
Hoe zat dat ook alweer? Op 11 juli 1996 ontketende The Guardian groot tumult met
de publicatie van een brief van Orwell aan Celia Kirwan, waaruit bleek dat hij zo’n lijst had opgesteld. De beeldschone Kirwan was een van de vrouwen die hij in 1946, na de plotselinge dood van zijn vrouw Eileen, een vergeefs huwelijksaanzoek had gedaan. Kirwan en Orwell bleven daarna bevriend. Begin 1949 zocht zij Orwell op in het sanatorium waar hij wegens tuberculose verbleef. Haar bezoek bleek zowel persoonlijk als zakelijk. Kirwan was inmiddels medewerkster van de Information Research Department, een propagandadienst van het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze ird hield zich bezig met de binnenlandse invloed van het snel oprukkende sovjet-communisme. Voor veel Britten was Stalin, ondanks zijn agressieve annexaties in Oost-Europa, nog steeds de bondgenoot van weleer tegen Hitler. Communistische en andere linkse intellectuelen sympathiseerden in allerlei variëteiten en gradaties met de rode heilsleer. De ird volgde hun publicaties op de voet. Sommige ird‘ers deden mogelijk aan een soort psychologische oorlogsvoering. De dienst bestookte echter vooral de pers met artikelen, financierde auteurs en liet publicaties vervaardigen. Dat moest in die tijd van labiele wederopbouw tegenwicht bieden aan de onberekenbare communistische invloed. Kortom: propaganda en contrapropaganda. In dat kader vroeg Celia Kirwan ook Orwell, goed thuis in de politieke journalistiek, om hulp. Die was daartoe graag bereid. Naderhand schreef hij haar: ‘Ik zou je […] een lijst kunnen geven van journalisten & schrijvers die naar mijn mening cryptocommunisten of fellow-travellers zijn of daarnaar neigen & die als propagandisten niet zouden moeten worden vertrouwd.’ In een notitieboekje hield Orwell namen bij van dergelijke volgens hem onuitgesproken sympathisanten van het communisme. Hij suggereerde Kirwan die aantekeningen om te werken tot een selectieve lijst.
Niet die lijst publiceerde The Guardian in 1996, maar de hiervoor aangehaalde brief waarin Orwell opperde de lijst voor de ird op te stellen. De Britse pers schudde vervolgens op zijn grondvesten. Zelden zijn hedendaagse politieke publicisten zo uit hun slof geschoten. De ird was een ‘geheime dienst’, Orwells lijst een ‘zwarte lijst’ en een vorm van ‘McCarthyisme’. ‘Orwell was a Big Brother too,’ schreef de Engelse parlementariër Gerald Kaufman. Voor andere voorbeelden van (ook Nederlandse) reacties verwijs ik naar Igor Cornelissen, die in De Parelduiker 3 (1996) tevens de politiek-historische en biografische context van de affaire schetste (en overigens abusievelijk vermeldde dat Orwell zijn notitieboekje met namen aan Kirwan en de ird had uitgeleend). Velen gaven ook openlijk blijk van hun slechte (of wellicht selectieve) dossierkennis. Het bestaan van het notitieboekje was al bekend uit Bernard Cricks eerste Orwellbiografie (1980), en bij ons zelfs al uit de studie van Th.J. Hooning (1968). Biograaf twee, Michael Shelden (1991), beschreef het uitvoeriger en lepelde er ook enkele namen uit op.
In 1998 openbaarden Orwells Complete works een vervolgbrief waaruit bleek dat hij daadwerkelijk een lijst van achtendertig namen aan Kirwan en de ird gaf. Editeur Peter Davison publiceerde toen tevens 99 van de 135 namen uit Orwells notitieboekje. (De rest moest hij onvermeld laten wegens de Britse wetgeving op smaad.) En nu is dus de lijst opgedoken. Celia Kirwan overleed afgelopen najaar; haar dochter vond tussen haar papieren een doorslag van de lijst.
Waarom Kirwan er zelf niet eerder mee is gekomen, is onbekend. Haar dochter heeft de lijst aan Timothy Garton Ash overgedragen, met het verzoek erover te schrijven; hetgeen hij dus heeft gedaan in (wederom) The Guardian van 21 juni.
Naast elf onbekende, meest minder fameuze namen staan vierentwintig reeds uit het notitieboekje bekende figuren op de lijst. Onder hen zijn de uitgever van de linkse New Statesman Kingsley Martin, de acteur Michael Redgrave (die, o ironie, in de eerste verfilming van 1984 de rol van Partijtiran O’Brien zou spelen), de journalist Peter Smollett, bekende schrijvers als Isaac Deutscher (die, alweer o ironie, in 1955 de opmerkelijke gelijkenis zou onthullen van 1984 met Zamjatins Wij), Hugh MacDiarmid en J.B. Priestley – en Charlie Chaplin. Onmiddellijk dringt zich de vraag op wat Orwell in
sommige gevallen heeft bezield, zoals met Chaplin. Onder ‘opmerkingen’ plaatste hij bij hem slechts een vraagteken, alsof hij het zelf ook niet wist. Mogelijk speelde mee dat Chaplin, door de fbi van communisme verdacht, op de Amerikaanse Security Index stond. Redgrave was een miskleun; diens zoon heeft inmiddels aangetoond dat hij meewerkte aan pro-Britse propagandistische films. Met Smollett sloeg Orwell dan weer onbedoeld meer dan de spijker op zijn kop: die werd later ontmaskerd als spin in het Philby-spionageweb. En de Schotse dichter MacDiarmid was een volstrekt logische keuze: die was notoir communist, en vooral rabiaat anti-Engels (zie ook elders in dit nummer van De Parelduiker).
Natuurlijk raakten de gemoederen weer verhit. En net als in 1996 gingen veel commentatoren voorbij aan wat er werkelijk in Orwells brief aan Kirwan staat: ‘Ik zou je ook, als dat van enige waarde is, een lijst kunnen geven van journalisten & schrijvers die naar mijn mening cryptocommunisten of fellow-travellers zijn of daarnaar neigen & die als propagandisten niet zouden moeten worden vertrouwd.’ De cursivering is van mij, om de aandacht te vestigen op Orwells feitelijke advies aan de ird: deze en gene kunnen jullie beter niet uitnodigen voor jullie publicaties, want dat is zinloos; ze zijn daarvoor ongeschikt omdat ze aan de verkeerde kant staan. Het was ook niet zijn enige advies: hij heeft met Kirwan eveneens auteurs besproken die wél ‘bruikbaar’ waren. Er is dus geen sprake van dat Orwell communisten heeft aangegeven, en al helemaal niet bij de Secret service. ‘Het enige wat hen kon gebeuren was dat ze niet zouden worden gevraagd te schrijven voor de ird,’ verklaarde Kirwan zelf in 1996.
Zeven jaar na het eerste rumoer is het wederom noodzakelijk op deze passage te wijzen, zoals ook Garton Ash onvermoeibaar maar voor dovemansoren blijft doen. Want opnieuw blijken de critici niet te kunnen (willen?) lezen. Joost Zwagerman noemt de ird in nrc Handelsblad van 27 juni een ‘inlichtingendienst’; altijd een lekkere binnenkomer. Bij Marcel van Nieuwenborgh in De Standaard van 24 juni is het ‘de Britse geheime dienst’ die ‘een netwerk van intellectuelen’ op het spoor was. Peter de Waard heeft het in de Volkskrant van 26 juni over ‘de opsporingsinstanties’ en laat Orwell ‘een lijst met vermeende kgb-agenten’ doorspelen. En Elsbeth Etty maakt er in nrc Handelsblad van 28 juni zelfs ‘de geheime politie’ van, waar Orwell mensen ‘aanbracht’. Ook geeft zij Orwells brief nog een behandeling. Volgens Etty had hij het over auteurs ‘die “naar mijn mening cryptocommunisten zijn of fellow-travellers of daarnaar neigen”’. Punt. Het essentiële vervolg daarvan (zie hiervoor) laat ze weg. Navrant genoeg duidt ze Orwell vervolgens als ‘hulpje van Big Brother’, ‘gluiperige dienaar van een verklikkersysteem’ en ‘medeplichtige aan wat toen al [sic!] orwelliaanse praktijken heette’. Woorden weglaten en feiten vervormen – heette dat in 1984 niet Newspeak?
Timothy Garton Ash tracht in zijn essay Orwells ‘daad’ te nuanceren. Daarin gaat ook hij te ver. Niet alleen de Koude Oorlog en de stalinistische dreiging, ook de aanwezigheid van de adembenemende Kirwan zou een rol hebben gespeeld, redeneert hij. Orwell koesterde nog steeds ‘een pijnlijk verlangen’, en ‘zijn liefde voor Celia, of althans zijn zoektocht naar haar genegenheid, bracht “Mr Orwell” in de archieven van de Britse bureaucratie’. Orwells onbeantwoorde verliefdheid en huwelijksaanzoek dateerden
echter van drie jaar eerder. Dat was allang bekend uit alle biografieën – Garton Ash memoreert het zelf. En Orwell had daarna vrede met Celia’s afwijzing. Zijn brieven aan haar uit 1949 zijn niet meer dan warm-vriendschappelijk. Een en ander is inmiddels alweer een eigen leven gaan leiden. Volgens Marcel van Nieuwenborgh in De Standaard werd Orwell ‘verleid’ door Celia Kirwan. En Joost Zwagerman in nrc Handelsblad: ‘Orwell was hopeloos verliefd op […] Celia Kirwan. Zij was een van de vijf vrouwen die hij vanaf zijn ziekbed […] ten huwelijk had gevraagd.’ Het eerste is een uitvergroting van Garton Ash’ speculatie, het laatste Zwagermans eigen fout. Jammer van zijn sterke Orwell-essay.
De enige nog levende persoon van de lijst is de tweeëntachtigjarige historicus en oud-journalist Norman Mackenzie. Hij verdenkt opmerkelijk genoeg Leonard Woolf, de weduwnaar van Virginia, ervan zijn aanwezigheid op Orwells lijst te hebben aangejaagd. ‘Ik weet dat hij me in een brief merkwaardigerwijs eens heeft beschreven als de gevaarlijkste man bij de New Statesman,’ vertelde hij The Guardian. Orwell zelf was door zijn ziekte ‘zijn zelfcontrole aan het verliezen,’ meent Mackenzie: ‘Tuberculeuze mensen konden op het laatst heel vreemd doen. Ik ben een Orwell-aanhanger, ik was het met hem eens over de Sovjet-Unie, maar ik denk dat hij gedeeltelijk ga-ga werd.’ Orwells brieven en dagboeknotities van destijds spreken alweer andere taal. Ze zijn kraakhelder; ‘alsof de energie en verbeelding van zijn journalistieke werk en essays nu een andere uitgang vonden,’ aldus Bernard Crick. En volgens Richard Rees was Orwell lichamelijk erg zwak, maar ‘geestelijk zo actief als altijd en vol ideeën’.
The Times vroeg Orwells zoon Richard om commentaar. En die sprak klare taal over zijn vader: ‘Hij was erg patriottisch en als puntje bij paaltje kwam was hij voldoende praktisch ingesteld om zich te realiseren dat regeringen zaken geheim moeten houden als de vijand voor de poort staat.’ Ofwel: Orwell maakte zijn keus bewust en met zijn volle verstand. Garton Ash stelt in dat verband dat Orwell geloofde dat er een ‘koude’ oorlog gaande was en dat Groot-Brittannië die aan het verliezen was. Niet de ird, maar het stalinisme vertegenwoordigde voor hem het kwaad dat bestreden en voorkomen moest worden. Dát, en niet de ird, was voor hem de wereld van 1984. Frappant is Orwells toevoeging op de lijst achter de naam van schrijver Cedric Dover: ‘Is Eurasian.’ Eurasia is in 1984 het oostelijke oorlogvoerende machtsblok. De opmerking moet voor de ird onbegrijpelijk zijn geweest, omdat 1984 nog niet verschenen was, maar toont aan hoezeer Orwell de idee van zijn toekomstroman op de lijst betrok. Volgens Richard koesterde Orwell ook angst – een echte oorlogsangst: ‘We zijn er tamelijk zeker van dat de kgb in Moskou dossiers over hem bezat. Hij was nogal paranoïde over de mogelijkheid dat hij werd vermoord.’ Paranoïde, maar niet zonder achtergrond. Tijdens de Spaanse Burgeroorlog ontsnapte Orwell ternauwernood aan door Stalin gesteunde Spaanse communisten, die ongenadig huishielden onder alles wat links maar niet communistisch was. Die ervaringen bezorgden hem zijn afkeer van én angst voor het communisme. Een soms letterlijk verblindende angst. In 1946 waarschuwde hij in de Partisan Review voor het eerst voor ‘crypto’s’. Een woedende parlementariër ontkende Orwells aantijging. Die repliceerde: ‘Maar natuurlijk
zegt hij dat hij geen cryptocommunist is! Wat kan hij anders zeggen? Een zakkenroller gaat ook niet naar de paardenraces met een label “zakkenroller” op zijn jas […].’
Samen met zijn vaderlandsliefde, zijn spreekwoordelijke ‘Englishness’, vormde die angst de persoonlijkheid die zich ertoe liet overhalen een politieke overheidsdienst te adviseren. Dat de auteur van uitgerekend 1984 dat deed, mag de enige factor in dit schimmenspel zijn die de wenkbrauwen doet fronsen; ook al gebeurde het informeel (zoals zijn zoon opmerkte) en zijdelings, en al waren zijn beweegredenen begrijpelijk, zijn bedoelingen nobel en de gevolgen nihil (zoals ook Garton Ash stelt). In persoonlijke zin valt hier nog Orwells ongenuanceerde, soms onbegrijpelijke keuze van personen aan toe te voegen. Daarmee was hij de weg soms flink kwijt. Misschien maar gelukkig: te zeer (en ongewild) tot held en heilige uitgeroepen, is hij nu weer onder ons als mens.