Sein post
Marco Daane
Een archief komt thuis
Edinburgh
Een ‘unieke schat ter waarde van vele miljoenen’, ‘de belangrijkste literaire collectie die de laatste eeuw publiek beschikbaar is gekomen’, ‘het kroonjuweel van de literatuur’. De superlatieven in de Schotse pers waren niet van de lucht toen uitgeverij John Murray begin 2004 aankondigde zijn archief te gaan verkopen. Terechte ophef: het archief bevat ruim honderdvijftigduizend stukken uit de periode 1768-1920 rond figuren als Byron, Jane Austen, Dickens, Shelley, Walter Scott, Melville, Wordsworth en Conan Doyle; en dat zijn dan alleen nog maar de schrijvers.
Het uitgeversbedrijf John Murray omspant zeven generaties en bijna tweeënhalve eeuw. In 1768 begon de eerste John Murray (1745-1793) met een overgenomen boekwinkel in de Londense Fleet Street. Zijn zoon (1778-1843) bracht het bedrijf naar de top. In 1811 kocht hij de auteursrechten van de eerste twee canto’s van Lord Byrons Childe Harold’s pilgrimage voor 500 guineas (ca. 525 pond). Het lange gedicht werd een bestseller. Murray ii betaalde Byron in totaal uiteindelijk 20.000 pond voor diens dichtwerken. Ze sloten ook vriendschap. Murray ii was de eerste uitgever die persoonlijk contact met zijn auteurs onderhield en hen het respect gaf dat later in de Britse uitgeefpraktijk spreekwoordelijk werd. Nadat Byrons controversiële satire Don Juan door de kritiek werd neergesabeld en zijn blasfemisch geachte Cain Murray bijna op juridische vervolging kwam te staan, gaf hij hem echter niet meer uit.
Childe Harold’s pilgrimage legde de basis voor het fortuin waarmee de aartsslimme Murray ii uitgeversland veroverde. Zo verwierf hij een belang in het gematigd-liberale tijdschrift Edinburgh Review, maar bracht zelf ook een conservatieve tegenhanger daarvan uit, de Quarterly Review. In de Londense Albemarle Street, waar de uitgeverij nog steeds huist, hield hij salons. Tout negentiende-eeuws Groot-Brittannië kwam daar ideeën uitwisselen: schrijvers, diplomaten, ontdekkingsreizigers, wetenschappers en kunstenaars. In Murray’s drawing-room ontmoetten Walter Scott en Byron elkaar voor het eerst – en greep de roemruchte verbranding van Byrons naar verluidt onbeschaamd erotische memoires plaats. Zijn literair executeur Hobhouse wilde een schandaal voorkomen. Byrons onbeschroomdheid heeft diepe sporen nagelaten in de geschiedenis van het bedrijf. Nog in de jaren vijftig van de twintigste eeuw maande
men een biograaf zijn passages over Byrons voorliefde voor tienerjongens te censureren.
John Murray iii (1808-1892) kwam al vóór de Baedekers met reisgidsen, de Murray Handbooks. Hij gaf ook reisverslagen uit, wetenschappelijke boeken en werk van politici. In de twintigste eeuw werden educatieve uitgaven en biografieën (van onder anderen Byron, Betjeman, Mary Shelley en MacDiarmid) nieuwe specialismen. Concurreren met Random House, HarperCollins en andere uitgeefconglomeraten bleek evenwel niet meer mogelijk. In 2002 ging Murray vrijwillig op in Hodder Headline, onderdeel van de boekhandelsketen W.H. Smith (nu van Hachette). ‘Iedereen beseft dat het gedaan is met kleinschalig onafhankelijk uitgeven,’ sprak de zevende John Murray daarbij. De naam John Murray leeft sindsdien voort als zelfstandig imprint van Hodder met als laatstovergebleven bekende literaire namen Neil Jordan, Patrick Leigh Fermor en de reeds overleden John Betjeman en George Mackay Brown.
Een tijdperk was ten einde en daarom werd besloten het uitgeversarchief van de hand te doen. De National Library of Scotland (nls) kreeg daarbij het eerste recht van koop. ‘Ik ben al vaak benaderd, zelfs met blanco cheques, maar ik vind dat het archief integraal in Groot-Brittannië moet blijven,’ vertelde Murray vii de bbc. De Edinburghse bibliotheek leek hem de gepaste behuizing, wegens de sterk Schotse signatuur van het archief én de mogelijkheden voor openbaarmaking en conservering. Lange tijd had het in linnenkasten op zolder gestaan; pas sinds kort bevond het zich in een waterdichte en vuurbestendige ruimte.
Murray bood de nls het archief aan ‘tegen een verlaagde prijs’. Bij een prijskaartje van 33,2 miljoen pond is dergelijke supermarkttaal natuurlijk met een flinke snuf zout te nemen. De veilingwaarde was door de Londense antiquaar Bernard Quaritch dan wel geschat op 45 miljoen pond, maar is zoiets in geld uit te drukken? De National Library, verguld met het aanbod, moest die 33,2 miljoen niettemin vóór begin 2005 bijeenrapen. Op de eigen begroting was een half miljoen beschikbaar en de Schotse autoriteiten fourneerden 8,3 miljoen pond. Aan het Heritage Lottery Fund (hlf), de Britse ‘Postcode Loterij’, vroeg de National Library 22 miljoen pond. Een grootscheepse lobbycampagne vergezelde die aanvraag. Uit literaire en academische hoek werden steunbetuigingen verzameld. Het hlf werd fijntjes gewezen op Edinburghs benoeming tot eerste Literaire Hoofdstad van unesco. En natuurlijk zwaaide men met de inhoud van Murray’s archief.
Dat bevat allereerst zakelijke correspondentie met auteurs: Jane Austen, Anthony Trollope, Percy Bysshe Shelley, Samuel Coleridge, William Wordsworth, James Hogg, Thomas Carlyle, George Eliot, Herman Melville, Washington Irving, J.M. Barrie, Sir Arthur Conan Doyle… Met Charles Dickens correspondeerde Murray over onderhandelingen met de regering omtrent een nieuwe auteurswet. Daarnaast zijn er dagboeken en manuscripten, zoals van Walter Scotts recensies. Doordat vooral Murray ii persoonlijke banden met zijn auteurs ontwikkelde, bevat het archief ook privé-brieven. Die zijn er eveneens uit de uitgeversdynastie zelf, zoals een pijnlijke brief van Murray i over een bastaardzoon. De grondlegger van het bedrijf stond erom bekend dat hij achter
elkaar zes flessen Bordeaux kon verstouwen, waarna hij dames van plezier bezocht.
Vooral in de negentiende eeuw heeft John Murray veel meer dan literatuur gebracht: archeologie, klassieke oudheid, geschiedenis, kunst, architectuur, muziek, kinderboeken en geheide Britse onderwerpen als verzamelen, theater en tuinieren zijn alle in het archief vertegenwoordigd. Tot de manuscripten behoren reispapieren van Thomas Cook, Ernest Shackleton en David Livingstone. Livingstone deed zijn beklag over een prent voor zijn Missionary travels and researches in South Africa (1857), waarop te zien was hoe hij werd aangevallen door een leeuw. ‘Iedereen die leeuwen kent zal sterven van het lachen,’ schreef hij. ‘Het zal het boek echt schaden als er een leeuw in komt te staan die groter is dan een nijlpaard.’ Over de behandelde gebieden in de Murray Handbooks arriveerden reacties. Iemand uit Leipzig schreef dat hij in de Alpen een goed hotel wist. Was getekend: Felix Mendelssohn-Bartholdy.
Murray heeft ook onderdak geboden aan kunstschilders die boeken illustreerden (John Constable, William Turner), politici (zowel de conservatief Benjamin Disraeli als de liberaal William Gladstone) en wetenschappers (Charles Darwin, John Franklin, Michael Faraday en Charles Babbage, geestelijk vader van de computer). Van Darwin bevat het archief brieven over de publicatie van The origin of species (1859), inclusief wijzigingen en annotaties. Meest opmerkelijk is waarschijnlijk zijn verzoek om niet meer dan zevenhonderdvijftig exemplaren te drukken, omdat hij dacht dat er maar weinig belangstelling zou zijn voor zijn evolutietheorie. Toen de eigenzinnige Murray het bestond ook een kritische recensie van het boek te publiceren, deed Darwin daarover zijn beklag, en die brief is eveneens present.
Kern van het archief is de Byron-collectie. Die omvat nagenoeg al zijn manuscripten, de overgebleven dagboeken, twaalfhonderd brieven van Byron en ongeveer tienduizend stuks aan hem – niet in de laatste plaats van zijn stalker en vermeende minnares Lady Caroline Lamb, echtgenote van een Britse prime minister. Haar liefdesbrieven en rouwbeklag over de dood van ‘mijn prachtige vijand’ zitten in dit archief. Zo ook een ander, veelzeggend byronesk object: de laarzen van de dichter, aangepast aan zijn abnormaal kleine rechtervoet en kuit. Op school werd hij daarmee gepest, een huiveringwekkende herinnering die hem voortdreef op zijn zoektocht naar erkenning.
Murray heeft onderzoekers altijd genereus toegang tot het archief verleend. Toch
zullen er ongetwijfeld nog onontdekte literaire en historische schatten in zitten. Joan Winterkorn van antiquariaat Quaritch, die het archief bekeek, roemde de ‘buitengewone rijkdom en diepte’. Vanuit die optiek vuurden betrokkenen in de Schotse pers grote woorden af op het Heritage Lottery Fund. De Schotse minister van Cultuur: ‘Het archief weerspiegelt de cruciale rol die Schotten door de eeuwen heen hebben gespeeld bij de ontwikkeling van ideeën en creativiteit. Verwerving ervan zal de nationale en internationale culturele en wetenschappelijke reputatie van Schotland versterken.’ Martyn Wade, ‘National Librarian’: ‘Het archief heeft een karakteristieke Schotse smaak. Verwerving door ons zou zoiets als een thuiskomst zijn.’ Bijna letterlijk zelfs, want John Murray i werd in Edinburgh geboren. Alleen heette hij, o ironie, eigenlijk John McMurray en liet hij het Schotse voorvoegsel ‘Mc’ vallen toen hij zijn zaak in Londen begon.
Al spoedig klonken er ook kritischer geluiden. In de London Review of Books sprak de Londense hoogleraar en huidige voorzitter van de Booker Prize-jury John Sutherland over ‘The Great John Murray Archive Disaster’. Alles in het archief was al bestudeerd; dit was een nodeloze en onbezonnen uitgave aan een mogelijke ‘plumless pudding’ en aan rariteiten als een snuifdoos met schaamhaar van Byrons minnaar. Welk publiek belang resteerde dan nog, als de opbrengst naar John Murray ging en de antiquaar een profijtelijk percentage opstreek? Dan kon het geld beter worden besteed aan hedendaagse auteurs.
De National Library ging in hetzelfde tijdschrift direct in de tegenaanval. De opbrengst van de verkoop ging niet naar Murray, maar naar een door Murray zelf opgericht fonds voor openbaarmaking en conservering van het archief. Daarnaast was een directe gift van 3 miljoen pond onderdeel van de transactie, bedoeld om de lopende kosten van het archief te dekken en buiten de normale begroting van de nls te houden. Quaritch was niet betrokken bij de verkoop en had alleen getaxeerd, waarvoor de antiquaar een gebruikelijk honorarium had ontvangen. Vooral kreeg Sutherland de wind van voren omdat hij het archief nooit had gezien, zelfs het inhouds- en taxatierapport niet; dat van dat schaamhaar bijvoorbeeld klopte gewoonweg niet. (Sutherland had dat uit de Sunday Herald.) Voorts had hij al op 16 december 2003 schriftelijk zijn steun betuigd aan aankoop van het archief, dat hij toen ‘van groot nationaal belang’ achtte.
Sutherland bood in een naschrift excuses aan voor zijn fouten, maar bleef vraagtekens plaatsen bij de omvangrijke som publieke middelen voor deze aankoop. Aan de pers, die een rel rook, wilde hij verder weinig kwijt. ‘Ik moet oppassen met wat ik zeg, want ik word bedreigd met juridische maatregelen,’ beweerde hij tegenover de Sunday Herald, al wist de nls van niets. Niettemin waren al snel meer tegenstemmen te horen, zeker toen het Lottery Fund de aanvraag in juli 2004 als ‘te hoog’ afwees. De Schotse archievenorganisatie liet weten 22 miljoen ook erg veel geld te vinden voor één project, vooral omdat verschillende programma’s en archieven structureel geld tekortkwamen. Het hlf had uiteraard meer aanvragen ontvangen, zodat het dringen was aan de poort. Owen Dudley Edwards, historicus aan de universiteit van Edinburgh, riep John Murray op een gebaar te
maken en de prijs te verlagen. Andere critici suggereerden zelfs een schenking.
Murray reageerde woedend: zijn aanbod zat al onder de handelswaarde van het archief. ‘Een land moet iets als dit naar zijn daadwerkelijke waarde weten te schatten.’ Daar valt iets voor te zeggen. Kort voor de kwestie actueel werd ging één brief van Darwin van de hand voor 32.000 pond – in Murray’s archief zitten er honderdtachtig. Brieven van Byron werden geveild voor 12- of 13.000 pond. Tel uit je winst met twaalfhonderd stuks. (Totaal: ca. 20,7 miljoen, alleen voor Darwin en Byron…) Oftewel: deze koop is een koopje.
De waarheid is natuurlijk ook dat dit astronomische bedragen zijn waarvoor literaire woorden tekortschieten. Begin januari 2005 wist de National Library eerst 2 miljoen pond op de vraagprijs af te dingen, waarna het Heritage Lottery Fund toch over de brug kwam met 17,7 miljoen. Met deze omvangrijkste ooit in Schotland toegekende loterijdonatie wordt de waarschijnlijk duurste archiefaankoop aller tijden gefinancierd (ruim 46 miljoen euro). In 1995 stond Groot-Brittannië op zijn achterste benen omdat de aankoop van Churchills documenten 12,5 miljoen pond moest kosten, een gigantische som die hierbij vergeleken alweer verbleekt.
Voor het nog resterende bedrag is de nls een inzamelingsactie gestart. Geen inspanning is te veel om het publiek ervan te overtuigen wat het straks kan verwachten. De John Murray Charitable Trust gaat de conservering van het archief bekostigen en bredere steun verlenen aan nationale bibliotheken. Binnen enkele maanden moet het publiek al belangrijke delen van het archief te zien krijgen en er zijn plannen voor tentoonstellingen en digitalisering. Na catalogisering moet de collectie voor een breed publiek toegankelijk worden.
Eén man heeft de ontknoping niet mogen meemaken. Toepasselijk genoeg zal dit jaar een geschiedenis van John Murray verschijnen van de hand van de flamboyante Humphrey Carpenter, biograaf van onder anderen Tolkien, Auden en Ezra Pound. In de drawing-room waar Byron en Scott elkaar de hand schudden en Byrons memoires een prooi van het vuur werden, heeft Carpenter zich de afgelopen jaren door Murray’s veelbesproken archief gewerkt. Zijn boek zat in de laatste redactiefase toen hij op 4 januari 2005 plotseling overleed.