Manu van der Aa
Ontdaan van haar
E. du Perron achter porno van Pierre Louÿs+
Toen Reinder Storm in 1993 in Maatstaf1 een beschrijvende bibliografie publiceerde van door E. du Perron in eigen beheer uitgegeven boekjes, ontbraken daarin twee uitgaven waarvan hij het bestaan wel vermoedde maar niet kon aantonen. Het waren Le Cantique des Cantiques van Ernest Renan en Trois filles de leur mère van Pierre Louÿs. Van de eerste titel stond zo goed als vast dat het daadwerkelijk door Du Perron werd uitgegeven. Uit brieven blijkt immers dat van de vijftien exemplaren die gedrukt werden, Carel Willink2, Paul van Ostaijen3 en Jan van Nijlen4 er een ontvingen. Het Willink-exemplaar kwam in oktober 1993 boven water toen het door het Amsterdamse filiaal van antiquariaat J. de Slegte voor f 4.500,- te koop werd aangeboden in de catalogus Uit de bibliotheek van A.C. Willink. Naast een uitvoerige beschrijving van het boekje werd op bladzijde 28 ook de titelpagina afgedrukt. Pech of gebrek aan speurzin waren er de oorzaak van dat het zo lang geduurd heeft voor er een exemplaar van Du Perrons Cantique beschreven kon worden.
Anders lag dat met de ‘buitengewoon smerige Pierre Louÿs’ die Du Perron – blijkens een brief van 10 november 1927 aan Paul van Ostaijen5 – liet drukken ‘om zaakjes mee te doen’. Hoewel hij de toen doodzieke Van Ostaijen een presentexemplaar had beloofd, leek hij met deze uitgave gewoon geld te willen verdienen, anders dan met de boekjes die hij in vijftien of dertig exemplaren liet drukken. Die uitgaafjes werden immers vooral onder vrienden verspreid. ‘Hij vond het gewoon prettig enige boekjes die hij aardig vond aan zijn vrienden te schenken,’ aldus een van de meestal begunstigden, Jan van Nijlen.6 Als Du Perron Trois filles de leur mère van Pierre Louÿs al zou hebben uitgegeven, dan zou het boekje dus voor de lucratieve clandestiene verkoop bestemd zijn geweest en als gevolg daarvan tegenwoordig lastig op te sporen. Maar aangezien de smerige Louÿs in de rest van de correspondentie niet meer ter sprake komt7, leek het mij ook best mogelijk dat het hele project geen doorgang had gevonden. Zoals dat immers ook gebeurd was met die andere, door Willink te illustreren, eveneens bijzonder smerige uitgave, Les onze milles verges [De elfduizend roeden] van Guillaume Apollinaire.8
Dat zou overigens niet betekenen dat Du Perron geen erotische of ronduit por-
nografische uitgaven aandurfde. Zo treffen we in de lijst van Storm erotica aan van onder anderen Malherbe, Apollinaire en Pia. Als liefhebber en kenner van het genre was Du Perron uiteraard ook vertrouwd met het werk van Pierre Louÿs. De Fransman Louÿs werd in 1870 geboren in Gent, waar zijn bemiddelde ouders, op de vlucht voor de Frans-Pruisische oorlog, kortstondig verblijf hielden. Op de middelbare school sloot hij vriendschap met André Gide, die bij hem in de klas zat. Eenmaal in Parijs gevestigd, breidde hij zijn kennissenkring uit met illustere namen als Paul Valéry, Stéphane Mallarmé, Claude Debussy en Oscar Wilde. Hij debuteerde in 1892 met een bundel symbolistische poëzie, maar verwierf naam en faam met het prozagedicht Les chansons de Bilitis (1895) [Gezangen van Bilitis] en de roman La femme et le pantin (1898) [De vrouw en de ledepop]. Pas na zijn dood in 1925 werd uit zijn nalatenschap duidelijk dat Louÿs een echte erotomaan was geweest. Naast talrijke expliciete foto’s van eigen makelij trof men er ook een paar honderd kilo onuitgegeven erotische geschriften in aan. Deze omvatten zowel quasi-wetenschappelijke, ‘erotologische’ studies, als priapeeën en pornografische romans. Trois filles de leur mère wordt tegenwoordig beschouwd als een parel onder de literaire pornografie. Du Perron kende zijn pappenheimers dus wel. Maar gaf hij ze ook uit?
Ondanks de geringe aanwijzingen ging Boris Rousseeuw9 er in 1986 van uit dat Du Perrons uitgave van Trois filles de leur mère wel degelijk bestond en dat de tweede editie van Trois filles de leur mère zoals die door Pascal Pia in Les livres de l’Enfer werd beschreven, de Du Perron-uitgave moest zijn. Hoewel ook hij moest toegeven: ‘De editie is spoorloos.’ Tot ik in juni 1996 van diezelfde Boris Rousseeuw een catalogus kreeg toegezonden van Librairie Hervé Renard te Brussel, met daarin het – door de afzender zwart omkaderde – nummer 83: ‘P.L. Trois filles de leur mère. Mont Pelé,
Martinique, 16×24, 199, br. 2.500 fb.’10 Voor alle duidelijkheid had de afgehaakte Duperroniaan er nog ‘Du P.’ bijgeschreven. Het boek ligt nu voor mij, maar de vraag blijft: is dit een Du Perron-uitgave?
Als het antwoord bevestigend luidt, moet allereerst achterhaald worden waarom Van Ostaijen het hem beloofde exemplaar niet kreeg. Een aannemelijke verklaring is dat de Vlaamse dichter overleed voordat het boek afwas. Immers, het Jarry-boekje11 dat Du Petron hem in dezelfde brief in het vooruitzicht had gesteld, ontving Van Ostaijen pas eind januari 192812 en op 18 maart overleed hij. Ik neem daarom aan dat de Pierre Louÿs op z’n vroegst in het voorjaar van ’28 kan zijn verschenen, een datum die in de buurt komt van het ‘vers 1930’ dat Pia opgeeft in Les livres de l’Enfer. Oorzaak van deze vertraging zou kunnen zijn dat Du Perron in die maanden zijn handen vol had aan de totstandkoming van Rein Blijstra’s IJzeren vlinders en het eerste nummer van het tijdschrift Avontuur. Bovendien was er de financiële kant van de zaak: op 3 december 1927 schreef Du Perron al aan Van Ostaijen dat de uitgave van Avontuur ‘duurder wordt dan ik dacht’. Het is ten slotte ook mogelijk dat Du Perrons vaste drukker in Brussel, Alphonse Breuer, een grote uitgave als Trois filles de leur mère er niet meer bij kon nemen, want zowel de zo net vermelde uitgaven als de Jarry werden door hem gedrukt.
Is deze Trois filles de leur mère een Breuer-druk? Op het eerste gezicht wel. Een vluchtige vergelijking met andere boekjes laat immers een duidelijke overeenkomst zien in opdikkende papiersoort. De gebruikte lettertypes kon ik, onbeslagen op typografisch gebied, niet thuisbrengen. De letter van de titelpagina heeft verdacht veel weg van een type dat gebruikt werd voor de titelpagina van de eerste druk van Het Roerend Bezit, een Breuer-druk uit 1924. Het tekstlettertype is in ieder geval niet de Cheltenham die voor het merendeel van de andere uitgaafjes gebruikt werd. Eerder ongewoon is dat de titelpagina in groene inkt gedrukt werd. Als Du Perron al kleur gebruikte – in vijf van de zestien door Storm beschreven gevallen – dan was het rood.
In nummer 6 van zijn eenmanstijdschrift Vlagtwedder Grensbode wijdde Hans van Straten ook een beschouwing13 aan de toen nog spoorloze uitgave. Hij sloot zich aan bij Rousseeuws opvatting dat de tweede, door Pia beschreven editie inderdaad Du Perrons werk was. Voor hem gaf de fictieve plaats van uitgave, ‘Mont Pelé’, de doorslag. Daarin herkende Van Straten namelijk Du Perrons voorkeur voor ‘soms ietwat gewelddadige humor’, want de Mont Pelée, officieel met een e’tje meer gespeld, is een vulkaan op het eiland Martinique, die bij een uitbarsting op 8 mei 1902 dertigduizend inwoners de dood injoeg. Van Straten gaat voorbij aan het feit dat de naam Pelé bovendien de initialen van Pierre Louÿs bevat. Ook zwijgt hij over de betekenis van deze Franse plaatsnaam, die in de (door Du Perron?) aangepaste spelling zeker niet ondubbelzinnig is. Le petit Larousse geeft als derde betekenis van ‘mont’: ‘Mont de Vénus’ en het werkwoord ‘peler’ betekent ‘ontharen’. We kunnen ‘mont pelé’ dus gerust vertalen met ‘kale kut’. Wat weer herinnert aan de ‘kale trut’ die figureert in ‘Liedje voor een oude hoer’, een van de erotische ge-
dichten die Du Perron op 28 december 1927 aan Willink stuurde om hem op te vrolijken.
Van Straten verwijst in zijn stuk wel naar de fondscatalogus die Pia in zijn beschrijving ‘tussen neus en lippen vermeldt’. Maar hij gaat niet in op een belangrijk detail: de prijs die in de bedoelde catalogus volgens Pia werd opgegeven bedroeg 250 Belgische frank voor de gewone exemplaren op zogenaamd ‘bel-alfa’ papier en 400 frank voor de luxe editie op ‘Japon’. Dat is ruwweg tien keer de prijs van een gewoon boek eind jaren twintig. Beweerde Du Perron zelf al niet zaakjes te willen doen met het boek?
Een andere vraag is hoe Du Perron aan de tekst voor deze uitgave gekomen is. Had hij de beschikking over het originele handschrift of de eerste druk uit 1926, een facsimile-uitgave van dat handschrift? Deze eerste druk werd, in een zeer kleine oplage, in de clandestiene handel gebracht door René Bonnel, maar vermoedelijk had ook Du Perrons vriend Pascal Pia er de hand in. Via Pia zou Du Perron dus best aan het handschrift hebben kunnen komen en natuurlijk ook aan het boek. Hans van Straten meent dat aan Du Perrons uitgave wel degelijk het originele handschrift ten grondslag heeft gelegen. Hij baseert zich daarvoor op een mededeling van Du Perron in een brief aan Jan van Nijlen van 5 juli 1929, waarin hij het heeft over ‘het groote ms. van Trois filles de leur mère’. Van Straten betrekt dit ‘groote ms.’ op Louÿs’ handschrift, dat inderdaad opvallend groter is dan dat van de doorsneeschrijver. Hij leidt daar verder uit af dat het hier niet om de facsimile-uitgave (de eerste druk dus) van Trois filles kan gaan, omdat die, volgens Van Straten, een verkleining moet zijn, ‘anders ging de tekst nooit in een boek van 19 bij 28’. Toch lijkt 19 × 28 (in-octavo) mij een vrij groot formaat voor een roman, zeker wanneer die nog eens 361 bladzijden dik is. Bovendien schrijft Jean-Paul Goujon in zijn biografie van Pierre Louÿs: ‘Nous avons pu consulter le manuscrit autographe du livre, curieusement écrit sur de petits rectangles de papier bulle gris-vert […].’14 Dit impliceert dat het handschrift voor de facsimile-druk helemaal niet verkleind hoefde te worden, maar integendeel vergroot. Of werden er verschillende van deze papier-
tjes op één bladzijde afgedrukt? Het resultaat was in ieder geval een relatief groot en dik boek met het uiterlijk van een ingebonden manuscript. Veel belang heeft het natuurlijk niet, maar uit dit alles meen ik toch te kunnen afleiden dat Du Perron niet per se het originele manuscript als basis voor ‘zijn’ uitgave van Trois filles heeft gebruikt.
Voorlopig kan niet onomstotelijk bewezen worden dat de – voor mij liggende – uitgave een Du Perron-uitgave is. Er zijn alleszins aanwijzingen in die richting en ik wil het ook graag geloven. Al was het maar omdat mijn boek dan eerder 2.500 gulden dan hetzelfde bedrag in Belgische franken waard zou zijn.
Wie overigens Pierre Louÿs’ buitengewone smerigheid in het Nederlands wil proeven, kan sinds enige tijd terecht bij de Bibliotheca Erotica van Martin Ros, die een door Hilda van Ittersum bewerkte vertaling in het licht gaf onder de titel Drie zusters en hun moeder.15 Ed Schilders maakt melding van een vroegere Nederlandse editie, die in de jaren zeventig bij Joachimsthal te Amsterdam verscheen.16 De Editions 10/18 bracht in 1994 nog een Franstalige pocketversie uit.
- +
- Manu van der Aa (1964) publiceerde in 1994 E. du Perron en de avant-garde.
- 1
- R. Storm: ‘E. du Perron als uitgever’, in: Maatstaf 1993, nr. 7, p. 18-31.
- 2
- Du Perron aan Willink op 28 mei 1927. Zie E. du Perron, Brieven 1, p. 113.
- 3
- Van Ostaijen aan Du Perron op 1 of 2 juni 1927. Zie G. Borgers, Paul van Ostaijen. Een documentatie, p. 807.
- 4
- Du Perron aan Van Nijlen op 4 februari 1929. Zie E. du Perron, Brieven 1, p. 312.
- 5
- Zie E. du Perron, Brieven 1, p. 147.
- 6
- In Herinneringen aan E. du Perron, p. 16.
- 7
- Behalve in een brief aan Menno ter Braak van 19 november 1932, waarin hij een aantal boeken te koop aanbiedt, waaronder een editie van Trois filles de leur mère. Tussen vierkante haken voegde hij daar raadselachrig aan toe: ‘je weet wel!’. Zie M. ter Braak/E. du Perron, Briefwisseling 1, p. 354.
- 8
- Zie E. du Perron, Brieven 1, p. 164.
- 9
- In Twee heren, p. 16-17.
- 10
- Ondertussen bood ook de Antwetpse antiquaar Jef Meert in zijn catalogus 4 (krokus 1998) een exemplaar aan. Dat exemplaar is gekocht door een groot Nederlands antiquariaat. Ook de Antwerpse stadsbibliotheek blijkt al geruime tijd een exemplaar te bezitten, want het bevat een ingeplakt vignet met de vermelding ‘beschadigd door watersnood 31 januari-1 februari 1953’. Hoewel het boek waarschijnlijk om die reden nieuw ingebonden werd, valt het met die schade nogal mee.
- 11
- Alfred Jarry, Poèmes. Avec un portrait de Jarry d’après Picasso. Tirés à trente exemplaires aux frais d’un amateur.
- 12
- Van Ostaijen aan Du Perron op 28 januari 1928. Zie G. Borgers, Paul van Ostaijen. Een documentatie, p. 989.
- 13
- ‘Du Perron en de drie dochters van hun moeder’, p. 11-16. Zowel Rousseeuw als Van Straten spelt ‘schrijvers naam als ‘Louys’. Elders leest men ook wel ‘Louijs’. De enige correcte, door de auteur zelf gebruikte spelling is ‘Louÿs’. Zijn officiële naam luidde echter Pierre-Félix Louis.
- 14
- Jean-Paul Goujon, Pierre Louÿs. Une vie secrète (1870-1925) (1988), p. 82. Aangezien Goujon niet zegt waar het manuscript berust, neem ik aan dat het in bezit is van de ‘grand collectionneur, qui désire garder l’anonymat et à qui nous devons communication de très important manuscrits’, die hij in zijn dankwoord vermeldt.
- 15
- P. Louÿs, Drie zusters en hun moeder. Met een nawoord van Ed Schilders (Aspekt 1998). De vertaling is, getuige de titel, inderdaad nogal vrij. Ook de indeling in hoofdstukken werd zonder opgave van reden gewijzigd.
- 16
- E. Schilders, ‘De wereld volgens Pierre Louÿs’, in Maatstaf 1987, nr. 8/9, p. 25-39.