Lucien Custers
Gymnasium in opspraak
J.A. dèr Mouw en het schandaal van Doetinchem
lucien custers (1963) studeerde Nederlands aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. In 1995 promoveerde hij op een proefschrift over Albert Verwey. Thans werkt hij aan een biografie van J.A. dèr Mouw.
In september 1888 nam de gemeenteraad van Doetinchem het besluit om de jonge classicus Johan Andreas dèr Mouw per 1 oktober van dat jaar te benoemen tot tijdelijk docent aan het Stedelijk Gymnasium. Dèr Mouw was op 28 mei van het voorafgaande jaar cum laude geslaagd voor het doctoraal examen klassieke talen aan de Leidse universiteit. Vanaf 13 oktober 1887 had hij al wat ervaring opgedaan in het onderwijs tijdens een drie maanden durende vervanging aan het gymnasium van Zwolle. De benoeming van Dèr Mouw in Doetinchem viel vrijwel samen met het aantreden van een nieuwe rector. Per 1 september 1888 was de oude rector F. van Cappelle met pensioen gegaan en opgevolgd door Karl Gottlieb Philipp Schwartz, die sinds 1 januari 1879 als conrector aan het gymnasium verbonden was.
Met Dèr Mouw en Schwartz zijn de namen genoemd van de opponenten in een conflict dat zestien jaar later, in 1904, zou losbarsten en dat flink wat aandacht zou krijgen in de landelijke pers. Bij dit conflict liep een aantal zaken op een ingewikkelde manier door elkaar. Om te beginnen was er sprake van wantoestanden, met name bij de examinering zoals die op het gymnasium in Doetinchem plaatsvond. Daarnaast waren er ouders, collega’s en andere betrokkenen die moeite hadden met de onorthodoxe opvattingen en denkbeelden die Dèr Mouw tijdens zijn lessen verkondigde en zijn wijze van lesgeven, die evenmin conventioneel genoemd kon worden. En ten slotte was er een persoonlijk conflict tussen Dèr Mouw en Schwartz, dat in belangrijke mate het gevolg was van Dèr Mouws vriendschap met Schwartz’ zoon Max.
De Doetinchemse onderwijskwestie is in de loop der jaren onderwerp geweest van een aantal publicaties,1 maar een samenhangend overzicht van de gebeurtenissen met Dèr Mouw in het middelpunt ontbrak tot nu toe. Ook is tot op heden geen gebruikgemaakt van de grotendeels ongepubliceerd gebleven biografie van Dèr Mouw door Hans Redeker. Voor deze biografie voerde Redeker omstreeks 1950 gesprekken met een aantal rechtstreeks betrokkenen.2
Toen het schandaal in volle hevigheid was losgebarsten publiceerde Schwartz een brochure waarin hij probeerde zichzelf van alle blaam te zuiveren. Dèr Mouw schreef daarop een verweer dat hij eveneens in brochurevorm wilde laten uitgeven. Dat laatste is uiteindelijk niet gebeurd, maar er zijn enkele exemplaren van de drukproef bewaard gebleven, waarvan één nog met correcties door de auteur.3 Op basis van de brochures van Schwartz en Dèr Mouw, aangevuld met brieven, documenten, krantenberichten en de bevindingen van Redeker is het mogelijk om de gebeurtenissen in 1904 bijna van dag tot dag te volgen.
Het Doetinchemse gymnasium
In 1904 was het Doetinchemse gymnasium bepaald geen onomstreden instelling. De school was te duur voor de gemeente en dat was in de eerste plaats het gevolg van de aanwezigheid van het even buiten Doetinchem gelegen internaat Ruimzicht. Dit internaat, in 1868 gesticht door de Vereeniging tot Bevordering van Inwendige Zending onder leiding van ds. Jan van Dijk Melleszoon,4 bood huisvesting aan jongemannen die predikant wilden worden,5 maar die het aan het financiële middelen
daarvoor ontbrak. De voor hun studie noodzakelijke vooropleiding volgden zij aan het gymnasium van Doetinchem.
Ruimzicht maakte in de eerste jaren een enorme bloei door en de daar gehuisveste jongens, vaak aangeduid als ‘Dijkianen’, zorgden voor een grote aanwas van leerlingen voor het gymnasium. Na 1895 liep het aantal kwekelingen op Ruimzicht echter onverwacht in hoog tempo terug. Dat zadelde de gemeente Doetinchem op met een financieel probleem: de inkomsten aan schoolgeld wogen niet meer op tegen de uitgaven aan salarissen en de huur van het gebouw. Dit zorgde ervoor dat bij een aantal gemeenteraadsleden het gymnasium, toch al een instelling voor een kleine groep uit de bevolking, niet erg populair was. Daar kwam bij dat in Doetinchem van oudsher sprake was van een merkwaardige onverschilligheid ten opzichte van het plaatselijke onderwijs.6
Omdat de salarissen die de gemeente Doetinchem betaalde laag waren, was het verloop onder de leraren groot. Capabele docenten met ambitie zagen Doetinchem als een opstapje naar een beter betaalde baan elders. De docenten die bleven, beschikten niet altijd over de vereiste bekwaamheden en hadden bovendien geen perspectief op vergroting van inkomsten. Omdat de gemeente Doetinchem geen pensioenvoorziening kende voor haar ambtenaren, moesten zij bovendien tot op voor onze begrippen hoge leeftijd blijven werken.
De omstandigheden waaronder aan het Doetinchemse gymnasium les moest worden gegeven waren dus zeker niet optimaal. Maar er was meer aan de hand. Sommige leraren gaven naast hun werkzaamheden op school ook nog tegen betaling privélessen aan hun eigen leerlingen, een welkome bijverdienste naast hun karige salarissen. Uiteraard waren deze lessen alleen weggelegd voor kinderen van ouders die dat betalen konden. In die tijd bestonden er nog geen centrale examens; de leraren zorgden zelf voor de examenopgaven. Gecommitteerden zorgden voor toezicht van buitenaf. Zoals zou blijken uit het onderzoek dat naar aanleiding van de gebeurtenissen in 1904 werd uitgevoerd, kregen de leerlingen bij de privélessen vaak al de opgaven te maken die bestemd waren voor het eigenlijke examen. Sommige docenten gingen zelfs nog verder: zij adviseerden leerlingen dringend om extra lessen te volgen; gingen deze leerlingen niet in op dit advies, dan was de kans groot dat ze zakten. Op dezelfde manier werden met name leerlingen van elders die bij docenten in huis woonden, op ontoelaatbare wijze geholpen.
Vanzelfsprekend bleven deze praktijken in het lerarenkorps niet onopgemerkt. Ook Dèr Mouw was ervan op de hoogte, maar had er nooit echt protest tegen aangetekend. En hoewel hij zichzelf nooit op deze twijfelachtige manier financieel had bevoordeeld was hij wel bereid geweest om leerlingen te helpen bij het van tevoren maken van op dubieuze wijze verkregen opgaven.
Ook in de rest van Nederland was het min of meer een publiek geheim dat het lonend was om een leerling die op een plaatselijke gymnasium gezakt was naar
Doetinchem te sturen. Daar was een diploma bijna verzekerd, mits men bereid was wat extra’s te betalen.
En dan was er nog de traditie van het ‘moeren’: het gold in Doetinchem als een sport om voorafgaand aan het examen de opgaven te ontvreemden. Leerlingen ontzagen zich niet om te bedriegen of in te breken en het kwam zelfs voor dat docenten hen hielpen om bij collega’s de klaarliggende examenopgaven te stelen. Dit ‘moeren’ werd blijkbaar niet door iedereen als ontoelaatbaar gedrag gezien en het droeg ertoe bij dat de examens niet meer serieus genomen werden.
Docent en vriend tegelijk
Het zal geen verwondering wekken dat in het pedagogisch matige klimaat dat aan het gymnasium heerste een relatief jonge, enthousiaste docent, die zijn vak, de oude talen, buitengewoon goed verstond, didactische vernieuwing niet uit de weg ging, in zijn gedrag een flinke dosis non-conformisme ten toon spreidde en op een natuurlijke wijze uitstekend orde kon houden, wel moest opvallen. Bij veel van zijn leerlingen was Dèr Mouw dan ook populair. Een bewijs daarvan en tekenend detail tegelijk is dat hij altijd aangeduid werd als ‘meneer Dèr Mouw’ en geen bijnaam had; ‘een hulde op zichzelf’, zoals oud-leerling H.J. de Groot dat noemde.7 Dat Dèr Mouw er nooit toe gekomen was om over te stappen naar een gymnasium met meer aanzien en bijbehorende betere salariëring had waarschijnlijk vooral te maken met het feit dat zijn vrouw, Wijnanda (‘Nanda’ of ‘Nans’) van Enst, in Doetinchem geboren en getogen was en haar familie daar woonde.
Dèr Mouw bouwde tijdens zijn Doetinchemse jaren een vriendschappelijke relatie op met een aantal van zijn leerlingen. Hij behandelde ze als zijn gelijken en aarzelde niet hen te confronteren met dezelfde levensvragen en filosofische problemen als waar hij zelf mee worstelde. Zijn collega’s maakten daar regelmatig bezwaar tegen, zoals blijkt uit een latere, ongedateerde brief aan Victor van Vriesland:
Vroeger, toen ik nog leeraar was, hebben m’n collega’s, wanneer ze m’n manier om met jongens om te gaan, zagen, dikwijls tegen me gezegd: ‘je behandelt de jongens als groote menschen; dat moet je niet doen. Je spreekt tegen hen, alsof ze je gelijken waren, dat zijn ze niet. Ze begrijpen niets van al die dingen.’8
De belangrijkste van deze leerlingen was Max Schwartz (1884-1973), zoon van de rector, die in 1903 voor zijn eindexamen was geslaagd, maar nog steeds zeer regelmatig bij zijn vroegere leraar aan huis kwam. Ook met Hubertus Karel (‘Jo’) Mijer (1881-1968) kon Dèr Mouw het goed vinden. Mijer, telg uit een aanzienlijk Haags geslacht, was een leerling van elders die in Doetinchem het gymnasium had bezocht. Hij had bij Schwartz in huis gewoond en was een vriend geworden zowel van de rector als van Max. Samen met Max deed hij in 1903 examen, waarna hij geneeskunde ging studeren in Leiden. Dèr Mouw beschouwde Jo Mijer, wiens interesse vooral uitging naar sport, niet bepaald als een intellectueel hoogvlieger, maar had een grote genegenheid voor hem.9 En dan was er nog Hendrik Jan Bulten (1873-1967),10 een hoefsmid die de vurige wens koesterde om predikant te worden en daarom pogingen deed om het gymnasiumdiploma te halen. Bulten stond aan het gymnasium ingeschreven als extraneus en had al in 1902 en 1903 examen gedaan, beide keren zonder resultaat. De al genoemde H.J. de Groot herinnerde zich dat Bulten tijdens de lessen van Dèr Mouw opviel, omdat hij, gedreven door zijn orthodox-christelijk geloof, de enige was die Dèr Mouw tegensprak wanneer deze tegenover zijn leerlingen het christendom hekelde.11 Dèr Mouw, die ondanks of misschien wel dankzij hun discussies sympathie voor Bulten had opgevat, hielp hem bij zijn studie door hem gratis bijles te geven.
Ondanks deze vriendschappelijke relaties met leerlingen zal Dèr Mouw zich in Doetinchem niet gelukkig hebben gevoeld. Werkelijk geestelijk contact had hij er maar met een paar. Slechts met één collega, de classicus Pieter de Koning, die hij waarschijnlijk nog uit zijn Leidse tijd kende, was hij bevriend. Met zijn overige collega’s kon hij niet goed opschieten en aan docentenvergaderingen nam hij in de regel geen deel.12
Daarnaast kampte Dèr Mouw met psychische problemen. Redeker spreekt van ‘hevige aanvallen van algehele wanhoop en overspanning’ in die jaren.13 Dèr Mouw had volgens de informanten van Redeker een flesje chloraal, een zware slaapdrank, in huis, verborgen in de slaapkamer, zodat hij een einde aan zijn leven
zou kunnen maken als hij niet meer opgewassen zou zijn tegen de kwellingen van het bestaan.14
Dèr Mouws isolement in Doetinchem werd nog versterkt door het feit dat hij door een deel van de bevolking met argusogen werd gevolgd. Dat hij er voor een leraar wel heel onverzorgd bijliep – hij weigerde categorisch om een hoge boord en een geklede jas te dragen – was al niet overeenkomstig het verwachtingspatroon van de Doetinchemmers. Ook zijn onwil om deel te nemen aan het sociale leven in het stadje maakte hem niet populair. Maar wat hem vooral kwalijk genomen werd, waren zijn onconventionele, tegen de religieuze en maatschappelijke denkbeelden van zijn stadgenoten ingaande overtuigingen die hij op zijn leerlingen wilde overdragen en de ongebruikelijke vriendschappelijke verhouding die hij met een aantal van de aan hem toevertrouwde jongemannen opbouwde. Hij had in het stadje dan ook de reputatie zowel homoseksueel als communist te zijn,15 een in sociaal opzicht dodelijke combinatie van twee kwalificaties die hem elk op zichzelf het leven in het kleinsteedse Doetinchem al niet gemakkelijk zouden hebben gemaakt.
De verhouding tussen Dèr Mouw en rector Schwartz was in de eerste jaren van Dèr Mouws Doetinchemse tijd nog uitstekend. Maar echte vrienden, zoals Schwartz later zou beweren, waren ze zeker nooit geweest.16 De relatie tussen rector en docent verslechterde snel toen er een hechte vriendschap ontstond tussen Dèr Mouw en Max. Schwartz vreesde voor zijn gezag als vader en ergerde zich aan de wijze waarop Dèr Mouw zijn eigen levensbeschouwelijke inzichten op Max overbracht. Uit Schwartz’ brochure blijkt dat hij volledig op de hoogte was van de geruchten over Dèr Mouws seksuele geaardheid. Het ligt dan ook voor de hand dat hij vreesde voor een al te intieme vriendschap.
Er is een aanwijzing dat Dèr Mouw inderdaad erotische gevoelens voor Max koesterde. In het voorjaar van 1914 schreef hij een lange brief aan Victor van Vriesland. Zoals onder meer uit deze brief blijkt had Dèr Mouw enkele jaren daarvoor ook voor Van Vriesland een hevige verliefdheid opgevat. Daar blikt hij in 1914 op terug, waarbij hij ook over Max en de affaire in Doetinchem komt te spreken:
Ja, die Doetinchemsche débâcle heeft me lang door m’n hoofd gespookt. Ik hield zoo veel van de zoon van Schwartz; wanneer de herinnering eraan opkomt, golft allerlei weer naar boven, dat rustig gezakt was naar de bodem. Hij is ook een van de grootste liefdes van m’n leven geweest, net zooals jij et was. Hij stond toen tusschen z’n vader en mij; […].17
Of de vrees van rector Schwartz terecht was en in hoeverre de vriendschap tussen Dèr Mouw en Max een erotisch karakter had, is achteraf niet meer vast te stellen. Het is in ieder geval een feit dat dit aspect van de Doetinchemse affaire in de officiële en juridische afhandeling ervan geen enkele rol heeft gespeeld, hoeveel er ook in de Doetinchemsche binnenkamers en aan de bittertafels over gespeculeerd zal zijn.18
De uitbarsting
Tegen deze achtergrond van misstanden en spanningen kwam het in juni 1904 tot een knallende uitbarsting. Op een zondag kort voor het begin van het examen vertelde Max Schwartz aan Dèr Mouw dat hij verwachtte dat de leerling Frits Roessingh, die op dat moment bij de familie Schwartz in huis woonde en privélessen Latijn van de rector ontving, zou slagen. Dèr Mouw had ook van Bulten al gehoord dat Roessingh, zoon van een kantonrechter uit Terborgh, niet of nauwelijks zijn Latijnse thema’s had geoefend, een examenonderdeel waarmee Bulten zelf net als veel andere leerlingen grote moeite had. In het bijzijn van Max suggereerde Dèr Mouw vervolgens dat Roessingh de opgaven van tevoren zou krijgen, een zware beschuldiging aan het adres van Max’ vader.
De avond voor het examen beging Dèr Mouw een fout die hem in het schandaal dat zou volgen veel schade zou berokkenen. Bulten had met docent Van Bakergem een afspraak gemaakt om bijlessen Duits en Engels te nemen. Hij moest daarvoor
het buitensporig hoge bedrag van honderd gulden betalen, maar kreeg als tegenprestatie wel de opgaven van het examen mee naar huis. Bulten vroeg en kreeg Dèr Mouws hulp bij het prepareren van de vertalingen. Dèr Mouw was daarbij op de hoogte van de illegale manier waarop zijn leerling aan de opgaven was gekomen.19
Dèr Mouw, die in de voorafgaande dagen nog meer aanwijzingen had ontvangen dat Roessingh op ongeoorloofde wijze door Schwartz geholpen zou gaan worden, besloot om nog een stap verder te gaan en voor zijn protégé Bulten dezelfde voorkeursbehandeling af te dwingen als Roessingh zou krijgen. Op maandag 20 juni, toen het examen inmiddels bezig was, ging hij rond 11 uur ’s ochtends naar de lerarenkamer van het gymnasium. In het gesprek dat daar plaatsvond, beschuldigde hij Schwartz ervan te hebben gefraudeerd en sommeerde hem om ook Bulten aan een voldoende te helpen. Anders zou hij de zaak aanhangig maken bij de gecommitteerden.
Van het verloop van deze woordenwisseling zouden Schwartz en Dèr Mouw in hun brochures later elk hun eigen versie geven.20 Een cruciaal verschil daarbij was, dat volgens Schwartz Dèr Mouw had gezegd: ‘U doet alles voor de dubbeltjes.’ Dèr Mouw echter zou dat later ontkennen; volgens hem waren zijn woorden geweest: ‘Daar zal wel een fooi op overschieten.’ De eerste uitspraak kan moeilijk anders worden opgevat dan als een rechtstreekse beschuldiging van omkoopbaarheid, terwijl de tweede veel vager is en duidt op een ongeoorloofde handelwijze – in de woorden van Dèr Mouw – ‘in de vage hoop dat er wel een tegen beleefdheid op zou volgen’.21
Bij het gesprek waren geen getuigen geweest. Schwartz ondernam naar eigen zeggen in de daaropvolgende dagen geen actie, om het examen niet te verstoren. Dèr Mouw echter vertelt dat hij kort na het gesprek bezoek van Bulten kreeg, die kwam informeren wat er was gebeurd. Schwartz had Bulten namelijk bij zich geroepen, hem gevraagd of hij alle uitdrukkingen uit de door Schwartz uitgezochte examenopgave kende, uitgelegd waarom hij hem hielp en ten slotte erop aangedrongen dat Bulten zijn best zou doen om Dèr Mouw ertoe over te halen er verder geen werk van te maken.
De volgende dag, dinsdag 21 juni, werd duidelijk dat zowel Roessingh als Bulten gezakt was. Via zijn zoon Max liet Schwartz aan Bulten weten dat hij een herexamen aangevraagd had en zou proberen om hem zelf te examineren over een makkelijk stukje tekst. Roessingh kreeg een herexamen Grieks.
Tot op dat moment leek het geval met een sisser af te lopen. Woensdag 22 juni escaleerde de zaak echter, waarschijnlijk als gevolg van het optreden van Jo Mijer, die op verzoek van Dèr Mouw vanuit Leiden naar Doetinchem was gekomen. Mijer voerde gesprekken met Dèr Mouw en Schwartz en verzekerde de laatste dat Dèr Mouw niet bedoeld had hem van fraude te beschuldigen en zijn dreigement om naar de gecommitteerden te stappen niet zou waarmaken.
Hierdoor gerustgesteld ging Schwartz in de tegenaanval. Tijdens de vergade-
ring van de examencommissie, waarvan Dèr Mouw geen deel uitmaakte, werd bepaald dat Bulten definitief was gezakt en geen herexamen kreeg. Tegen de regels in kreeg Roessingh, die al een ‘stil’ herexamen Grieks had gehad, nog een herkansing voor wiskunde. Aan het slot van die vergadering stelde Schwartz de aanwezige gecommitteerden en docenten op de hoogte van het feit dat Dèr Mouw hem van omkoopbaarheid had beschuldigd. Zeven van de aanwezige docenten stelden vervolgens een brief aan Dèr Mouw op, waarin zij hem sommeerden zijn in hun ogen ‘lasterlijke beschuldigingen’ te bewijzen; zo niet, dan zou van een vriendschappelijke omgang met hen geen sprake meer kunnen zijn.
Na lezing van deze brief spoedde Dèr Mouw, in eigen woorden ‘te geëmotioneerd om rustig te kunnen nadenken’,22 zich naar het huis van Schwartz. In het daar volgende gesprek ontkende hij dat hij Schwartz van omkoopbaarheid had beschuldigd. Hij begon bovendien, zoals hij later in zijn brochure zou schrijven, te twijfelen aan zijn eigen beweegredenen om Schwartz hard aan te pakken. Verder realiseerde hij zich dat hij nu het risico liep Max’ vriendschap te verliezen. Het gesprek eindigde met de afspraak de zaak op zijn beloop te laten en de twee mannen namen met een handdruk afscheid.
Dèr Mouw had echter buiten zijn collega’s gerekend. Als er iets duidelijk wordt uit de gebeurtenissen in 1904, is het wel dat vele docenten aan het Doetinchemse
gymnasium een hekel moeten hebben gehad aan hun buitenissige collega. Toen Schwartz hen op de hoogte had gebracht van het verloop van zijn gesprek met Dèr Mouw drongen zij er op aan de zaak niet zomaar te laten rusten. Groot moet dan ook Dèr Mouws verbazing zijn geweest toen hij nog dezelfde avond een brief van Schwartz kreeg waarin deze terugkwam op de eerdere afspraak en op een dreigende toon een onderzoek in het vooruitzicht stelde.
Na een doorwaakte nacht ging Dèr Mouw de volgende ochtend, donderdag 23 juni, tijdens de pauze naar de docentenkamer, waar hij in aanwezigheid van een aantal collega’s met Schwartz sprak. De laatste trok flink van leer en noemde Dèr Mouw ‘een fielt’, omdat hij hem tegenover zijn zoon Max en zijn vriend Jo Mijer had beschuldigd. Toen Dèr Mouw dit ontkende, liet Schwartz Max halen en vroeg hem in het bijzijn van alle aanwezigen om de woorden van Dèr Mouw letterlijk te herhalen. Max, volgens Dèr Mouw zeer ontdaan, werd dus gedwongen te kiezen tussen een bevriende leraar en zijn eigen vader en koos, niet onbegrijpelijk, voor de laatste.23 Dat het Schwartz in dit conflict er ook om te doen was om een einde te maken aan de invloed van Dèr Mouw op zijn zoon, blijkt uit de woorden die hij volgens Dèr Mouw daarna sprak:
Zie zoo. Hij heeft nu vier jaar lang onder zijn invloed gestaan: die invloed zal nu wel gebroken zijn.24
Zelfmoordpoging
Daarmee was de vernedering voor Dèr Mouw compleet. Hij gaf nog een uur les, nam met een cryptische formulering afscheid van zijn leerlingen, ging naar huis om het flesje chloraal op te halen en fietste vervolgens naar ‘s-Heerenberg. Daar nam hij zijn intrek in een logement. Hij schreef drie afscheidsbrieven, aan zijn vrouw, aan Schwartz en aan Max. De brief aan Schwartz bevatte felle beschuldigingen en verwijten. Omdat hij naar eigen zeggen bang was dat het zelfverwijt bij Schwartz achteraf te groot zou zijn, stuurde hij deze brief niet rechtstreeks naar de geadresseerde, maar sloot hij hem in bij die aan zijn vrouw. Zij moest maar uitmaken of het verantwoord was om Schwartz het epistel ter hand te stellen. De brief aan Max was heel anders van toon:
Dag Maxje – vergeef me et verdriet, dat ik je heb aangedaan. – Ik heb bij je geïnsinueerd tegen je vader. Dat was ploerterig. Ik weet niet hoe et kwam. Et was ’n langzaam sterker wordende obsessie. Ik heb je vader verdacht. – Maar ik ben geen fielt. – O Maxje, ik had vanmorgen zoo’n medelijden met je, toen je daar stond met je bleeke gezicht. – Et was alles voor Bulten; om hèm te redden, beschuldigde ik je vader. – Maxje, je vergeeft me wel. Je moet voelen, dat ik niet slecht ben. J.25
Het was Dèr Mouws bedoeling om in deze brief Max te ontzien en zijn vader niet nog verder te beschuldigen:
Toen ik hem schreef, verklaarde ik dus niets, en spaarde me zelf niet. Ik had er een pijnlijk genoegen in, mijzelf harder te vallen dan ik wist dat hoefde. Ik hoopte door die boete te verdienen, dat hij me vergeven zou, dat hij geholpen had me te vernederen, en dat ik, door zijn vader te verdenken, hem verdriet had gedaan.26
Strikt genomen staat in het briefje aan Max niet dat de beschuldigingen aan het adres van zijn vader onjuist waren.27 Maar de toon was zodanig dat het briefje wel zo uitgelegd kon worden. Na het schrijven van de brieven nam Dèr Mouw het chloraal in, samen met een glas oranjebitter om de smaak wat te verzachten.
Voor de gebeurtenissen in de daaropvolgende uren zijn we aangewezen op Redeker. Volgens zijn verslag kwam Dèr Mouws vrouw thuis, merkte dat haar man afwezig was en zag dat het flesje chloraal niet meer in de kast stond. Ze vermoedde wat er aan de hand was, waarschuwde enkele vrienden en ging naar een kennis die bij de post werkte. Deze gaf haar de brieven, die de volgende ochtend bezorgd hadden moeten worden. Op die manier kwam ze achter de verblijfplaats van haar man, die net op tijd door een arts gered kon worden. Volgens Redeker werd Dèr Mouw nog dezelfde avond teruggebracht naar zijn huis; volgens Dèr Mouw zelf gebeurde dat pas de volgende dag.28 Thuis werd hij door zijn vrouw en enkele oud-leerlingen
– Mijer met Wim de Bas en Jan Thoden van Velzen – verzorgd. Hij bleef echter om zijn dood vragen en smeekte het gezelschap om hem het vergif te geven. Na overleg besloten de aanwezigen dit te doen. Dèr Mouws vrouw diende haar man de drank toe, waarna de overige aanwezigen beneden in de kamer gingen wachten tot hij overleden zou zijn.
Terwijl in Doetinchem inmiddels het gerucht ging dat Dèr Mouw gestorven was, overleefde hij ook deze nieuwe zelfmoordpoging, mogelijk omdat de doorwerking van de eerste dosis chloraal ervoor zorgde dat de tweede dosis geen effect had. Op gezag van de met de familie bevriende huisarts W.W. Huber Noodt werd hij overgebracht naar het Elisabethsgasthuis in Arnhem, waar hij enkele weken in strikte afzondering werd verpleegd. Hij bleef suïcidaal en was bij vlagen zeer agressief. Redeker vertelt dat Dèr Mouw telkens wanneer hij in zijn ziekenkamer een over het nabijgelegen spoor passerende trein hoorde, hij opsprong en zich ervoor wilde gaan gooien.29
Het was nu niet langer mogelijk om de affaire binnen de muren van Doetinchem te houden. Op zondag 26 juni publiceerde Het Volk een bericht over de gebeurtenissen. Wie vanuit Doetinchem de socialistische krant benaderd had, is niet meer na te gaan, maar achteraf gezien ligt het voor de hand dat de tipgever aan de kant van Dèr Mouw stond. Het bericht in Het Volk besteedde vooral aandacht aan de politiek-sociale kant van de affaire; de nadruk kwam te liggen op het bevoordelen van scholieren van rijke komaf en Dèr Mouw werd voorgesteld als een klokkenluider avant la lettre. Andere landelijke kranten namen dit bericht over.
Landelijke aandacht
Schwartz leek aanvankelijk niet erg onder de indruk van Dèr Mouws zelfmoordpogingen. Niet alleen zocht hij geen enkel contact met de familie, maar het verhaal ging zelfs dat hij toen hij de leerlingen van de gebeurtenissen op de hoogte stelde, een grap maakte over het feit dat Dèr Mouw bij het innemen van de slaapdrank een glas oranjebitter had genomen.30 Schwartz wilde naar eigen zeggen aanvankelijk ook niet reageren op berichtgeving in de kranten, maar werd van verschillende kanten onder druk gezet om het nu ontstane beeld recht te zetten. Daarom maakte hij een afspraak met Dèr Mouws zwager Gerrit van Enst met de bedoeling om de familie van Dèr Mouw zover te krijgen het bericht in de kranten te weerleggen.
Toen hij bij de familie Van Enst kwam, werd hij daar niet door de zwager ontvangen (er was sprake van een misverstand) maar door iemand die vanaf dat moment ook een hoofdrol zou spelen in de affaire, namelijk mr. Johannes Jacobus van Gorkom (1875-1959), zoon van de predikant van de Evangelisch Lutherse Kerk in Doetinchem, advocaat, kandidaat-notaris, oud-leerling van het gymnasium, voor de liberalen lid van de gemeenteraad van Doetinchem en bevriend met Dèr Mouw.31 Van Gorkom zou in de daaropvolgende maanden degene zijn die in de affaire de leiding op zich nam bij Dèr Mouws verdediging.
Volgens Schwartz beschuldigde Van Gorkom hem tijdens het gesprek ervan de oorzaak te zijn van Dèr Mouws wanhoopsdaad. Daarop brak Schwartz het gesprek af en ging naar De Koning, de met Dèr Mouw bevriende collega. Terwijl rector en leraar met elkaar in gesprek waren, voegde ook Van Gorkom zich bij hen. Schwartz merkt op dat diens toon nu een stuk vriendelijker was en dat hij zijn pijlen nu vooral richtte op twee andere docenten van het gymnasium, conrector Levenkamp en Van Bakergem, die hij van het verkwanselen van examenopgaven beschuldigde.
Ondertussen had de zaak ook in Den Haag de aandacht getrokken. Ministerpresident Abraham Kuyper, verantwoordelijk voor onderwijs, stuurde op 29 juni een brief naar C.J. Eggink, inspecteur der gymnasia, met het verzoek een onderzoek in te stellen naar de Doetinchemse gebeurtenissen. Schwartz moet in de gaten hebben gekregen dat de zaak uit de hand dreigde te lopen en dat het tijd werd om in te grijpen. Om te beginnen liet hij de eindexamenkandidaten van dat jaar een verklaring tekenen waarin ze aangaven dat ze op geen enkele manier van tevoren van de opgaven op de hoogte waren geweest. Slechts twee kandidaten, onder wie Bulten, tekenden niet. In de NRC van 30 juni verscheen vervolgens een bericht, afkomstig van de Doetinchemse correspondent, waarin stond dat de weergave van de gebeurtenissen in Het Volk volstrekt onjuist was en dat de zelfmoordpoging het gevolg was van privéomstandigheden. Gerrit van Enst ging bij de betreffende correspondent Themans om opheldering vragen en vernam tot zijn verbazing dat Schwartz het stuk geschreven had en aan Themans gevraagd had het onder diens naam in te zenden. Dat Schwartz zich in het nauw gedreven voelde, blijkt ook duidelijk uit het daaropvolgende gesprek dat Van Enst met hem had. Dèr Mouws zwager gaf aan voorstander te zijn van een onderzoek naar de knoeierijen aan het gymnasium. Schwartz wees hem eerst erop dat ook Dèr Mouw zelf in het verleden leerlingen had geholpen bij hun fraudepogingen; een dergelijk onderzoek zou dus ook voor hem slecht kunnen uitpakken. Toen Van Enst daar niet van onder de indruk bleek, ontzag Schwartz zich niet om tot tweemaal toe te dreigen particuliere zaken die betrekking hadden op Dèr Mouw en zijn vrouw in de openbaarheid te brengen.32 Dit dreigement zou hij ook nog eens tegenover Van Gorkom herhalen.
Op 5 juli verscheen in de NRC een bericht afkomstig van de familie van Dèr Mouw – waarschijnlijk van de hand van Van Gorkom – waarin werd meegedeeld dat het in werkelijkheid door Schwartz geschreven artikeltje uit de krant van 30 juni onjuist was en duidelijk de bedoeling had om de zaak in de doofpot te stoppen. Eveneens op 5 juli verscheen in de Opregte Haarlemmer Courant een anoniem artikel, waarin Dèr Mouw werd neergezet als iemand die geprobeerd had door intimidatie van de rector zijn favoriete leerling aan de opgaven te helpen. Opmerkelijk is het uiterst suggestieve slot van het stukje:
Aangezien er voorts nog andere juist niet eervolle handelingen van hem [Dèr Mouw] aan het licht kwamen, trachtte hij, ziende dat hij te D. een verloren man was, zich in wanhoop van ’t leven te berooven.33
Die niet nader aangeduide ‘andere juist niet eervolle handelingen’ zullen ongetwijfeld de geruchtenstroom in Doetinchem flink gevoed hebben. De naam van de schrijver van dit insinuerende stuk wilde de redactie niet bekendmaken; Schwartz zelf zou in zijn brochure ontkennen dat hij de auteur was.34
Dèr Mouw werd in deze dagen op gezag van zijn artsen zoveel mogelijk onkundig gelaten van de gebeurtenissen. Lezen en schrijven mocht hij niet. Na enige tijd mocht hij zijn geestelijke inspanningen langzaam wat opvoeren. Ook kreeg zijn vrouw toestemming om hem te bezoeken.
Ondertussen was inspecteur Eggink met zijn onderzoek begonnen. Van die kant had Schwartz weinig te vrezen; in het verleden was Eggink steeds op zijn hand geweest. Toch was er voor Schwartz weinig reden om gerust te zijn op een goede afloop. Hij had in Van Gorkom een geduchte tegenstander gekregen. En Van Gorkom was op één cruciaal punt in het voordeel: hij maakte deel uit van de gemeenteraad van Doetinchem, formeel de werkgever van Schwartz. Het lag dan ook voor de hand dat de affaire in de raad aan de orde zou komen. Van Gorkom nam daartoe in eerste instantie niet zelf het initiatief, maar liet dat over aan de fotograaf R. Velsink, die voor de socialisten in de raad zat en die volgens Redeker eveneens een
vriend van Dèr Mouw was.35 Velsink stelde op 27 juni schriftelijk vragen over de kwestie aan het College van B en W. Op 14 juli werd de zaak behandeld.36 Het college van B en W antwoordde in eerste instantie dat het zich niet met de affaire wilde bemoeien met als argument dat de examens onder de rijksoverheid vielen en het dus aan het ministerie van Binnenlandse Zaken was om op treden. Bovendien had het College van Curatoren van het gymnasium (waarvan burgemeester Van Lawick van Pabst zelf lid was) al geconcludeerd dat Dèr Mouw zijn beschuldiging had ingetrokken en dat de hele zaak bovendien moest blijven rusten tot Dèr Mouw in staat was om gehoord te worden. Daartegen voerde Velsink aan dat het hier gemeenteambtenaren betrof, die in laatste instantie verantwoording over hun gedrag schuldig waren aan het gemeentebestuur. Hij pleitte voor het instelling van een onderzoekscommissie uit de raad. Velsinks voorstel werd overgenomen door Van Gorkom, die een felle aanval deed op Schwartz. Volgens Van Gorkom werd er aan het gymnasium op grote schaal geknoeid en was dit algemeen bekend. Ook herhaalde hij nu in het openbaar de beschuldigingen tegen Levenkamp en Van Bakergem. Het is vermoedelijk Van Gorkoms opzet geweest om de aandacht af te leiden van het individuele geval Roessingh, waarbij de beschuldiging van Dèr Mouw niet onderbouwd kon worden, naar andere misstanden, die makkelijker te bewijzen waren. Die opzet slaagde, want de rumoerige vergadering eindigde met een opmerkelijk besluit. Er kwam inderdaad een commissie die onderzoek ging doen naar de eventuele misstanden, zowel recente als uit het verdere verleden, aan het gymnasium, met een wel heel opvallende samenstelling: Velsink en Van Gorkom, aangevuld met het raadslid C. Misset. Het is achteraf moeilijk verklaarbaar dat de meerderheid van de raad hiermee instemde, want als één ding vanaf het begin duidelijk was, dan was het dat de commissie in deze samenstelling nooit objectief kon zijn. Schwartz beklaagde zich hierover dan ook terecht in zijn brochure.
Dèr Mouw, die nog steeds in Arnhem werd verpleegd, schreef op 20 juli een brief aan de gemeenteraad, waarin hij verzocht om hem om gezondheidsredenen per 1 september ontslag te verlenen. Dit verzoek werd aangehouden en er ging een brief van B en W naar Eggink met het verzoek een advies te geven. Dèr Mouw vertrok een week later, op 26 juli, naar Bergen aan Zee, waar hij zijn intrek nam in een kleine vrijstaande atelierwoning aan de rand van het dorp. Echt goed ging het niet met hem. Hij stond onder voortdurend toezicht van Jo Mijer en Wim de Bas. Bij vlagen was hij nog steeds suïcidaal. Zijn doodsverlangen werd met name opgewekt door poëzie, die hij daarom niet lezen mocht, maar die hij uit zijn hoofd kende. Zijn verzorgers zouden zich later met name ‘The Cloud’ van Shelley herinneren als een gedicht dat Dèr Mouw hevig van streek maakte. Dèr Mouws vrouw verbleef in deze tijd in het naburige Egmond, samen met haar jongste zus Tine.37 Curieus is dat Hetty, het vierjarige pleegdochtertje van de Dèr Mouws, in Doetinchem was achtergebleven. Niet de familie Van Enst, maar enkele mannelijke oud-leerlingen zouden haar verzorgd hebben.38
Voor de buitenwereld was de rol van Dèr Mouw inmiddels naar de achtergrond verschoven; de strijd ging nu tussen Schwartz en Van Gorkom, met als onderwerp de misstanden aan het gymnasium. De affaire was duidelijk tot een politieke kwestie uitgegroeid, waarbij progressief (Van Gorkom, gesteund door Het Volk) en conservatief (Schwartz, gesteund door de Opregte Haarlemmer Courant) tegenover elkaar stonden. Schwartz bleef echter proberen om de zaak terug te brengen tot de onbewezen beschuldigingen van Dèr Mouw. In het begin van augustus publiceerde hij zijn brochure, waarin hij het rapport dat hij voor Eggink had opgesteld vrijwel integraal opnam. Zo kon iedereen kennisnemen van zijn insinuerende opmerking over Dèr Mouws omgang met zijn leerlingen:
Zeer opvallend was in hem [Dèr Mouw] de buitengewone, ziekelijke voorliefde voor sommige jongelieden, die hem, zooals ook thans weder, tot daden dreef, met zijne overigens hoogopgevoerde zedelijke beginselen geheel in strijd.39
Verder diende Schwartz een aanklacht in wegens smaad. Op 27 september werd deze zaak behandeld door de rechtbank in Arnhem. Tijdens een ondervraging door de officier van justitie moest Dèr Mouw toegeven dat hij Bulten geholpen had met de illegaal verkregen opgaven voor Duits en Engels en dat hij geen hard bewijs had voor zijn beschuldigingen aan het adres van Schwartz. De officier eiste een schuldigverklaring aan eenvoudige belediging en een boete van honderdvijftig gulden of dertig dagen hechtenis. Op 25 oktober wees de rechtbank vonnis en werd Dèr Mouw veroordeeld tot vijfentwintig gulden boete of 8 dagen hechtenis, een aanmerkelijk lichtere straf dan de officier geëist had.
Tot een hoger beroep, waarvan in eerste instantie sprake was,40 zou het niet meer komen, mogelijk omdat Dèr Mouw en zijn advocaat, de socialistische politicus Pieter Jelles Troelstra, inzagen dat er weinig kans was op een gunstiger vonnis en dat zelfs de mogelijkheid bestond dat de nu lichte straf dan een stuk zwaarder zou uitvallen.
De brochure die Dèr Mouw inmiddels had geschreven, werd nooit gepubliceerd. Volgens Dèr Mouw zelf had Troelstra hem dringend geadviseerd niet tot drukken over te gaan, omdat de wijze waarop Schwartz’ karakter erin beschreven werd, kon leiden tot juridische problemen.41 Redeker echter hoorde van zijn informanten dat Dèr Mouw van publicatie afzag, omdat Max hem letterlijk op zijn knieën gesmeekt had om het voor zijn vader vernietigende boekje niet uit te geven.42
Het verslag van de door de gemeenteraad aangestelde commissie, dat medio november gereed kwam, was vernietigend voor Schwartz, Levenkamp en Van Bakergem, maar ook Dèr Mouw werd niet gespaard.43 De commissieleden stelden voor om de drie eerstgenoemden te ontslaan. In het geval van Dèr Mouw, die im-
mers al zelf zijn ontslag had aangevraagd, kwamen ze met de aanbeveling om hem bij dat ontslag het predikaat ‘eervol’ te onthouden.
Op woensdag 21 december werd het verslag met de aanbevelingen in de gemeenteraad behandeld. Uit het verslag van deze vergadering krijgt men sterk de indruk dat er van tevoren afspraken waren gemaakt over de wijze waarop de raad de netelige kwestie zou moeten afhandelen. Er werd uiteindelijk een motie aangenomen waarin de hele affaire werd betreurd, maar de voorgestelde maatregelen werden niet uitgevoerd. Ook de drie leden van de commissie konden zich daarin vinden. En daarmee kwam een einde aan de hele affaire.
In de poëzie van Dèr Mouw zijn geen rechtstreekse verwijzingen naar het schandaal van 1904 terug te vinden, al zag Jaap Meijer in een aantal Latijnse en Griekse gedichten toespelingen op de affaire.44 Maar indirect staan de Doetinchemse gebeurtenissen aan de basis van zijn dichterschap. Aan zijn leraarsbestaan was een abrupt einde gekomen en hij moest op zoek naar een nieuwe levensvervulling. Aanvankelijk zocht hij die in de filosofie. Na enkele jaren kwam hij echter opnieuw in een geestelijke crisis terecht en verloor hij het vertrouwen in de wijsbegeerte als gids. En op dat moment, omstreeks 1912, begon hij aan de grote stroom gedichten die hem voorgoed een plaats zouden bezorgen in de Nederlandse literatuur.
Bibliografie
A.M. Cram-Magré, Dèr Mouw – Adwaita. Denker en dichter (Groningen 1962). |
Idem, ‘Biografische aantekeningen’. In: J.A dèr Mouw, Volledig dichtwerk (Amsterdam 1986), p. 799-823. |
J.J.C. van Dijk, ‘Van stedeke tot stad. Doetinchem 1814-1850: Van hetzelfde meer’. In: J.C. Boogman en S. Oosterhaven (red.), Geschiedenis van Doetinchem (Zutphen 1986), p. 275-293. |
H.J. de Groot, Meneer Der Mouw. In: Opwaartsche Wegen jrg. 18 (1940), p. 240-248. |
Idem, In dot gezonde apotheek (Zwolle z.j.). |
A.K. Kisman, Een eeuw gymnasiaal onderwijs te Doetinchem (Doetinchem 1979). Kisman 1979a. |
Idem, ‘Een veelzijdige loopbaan’ [over J.J. van Gorkom]. In: Archief. Orgaan van de Oudheidkundige vereniging De Graafschap [etc.] 1979, p. 34-36. Kisman 1979b. |
Idem, ‘De Doetinchemse eindexamenkwestie in 1904’. In: Jaarboek Achterhoek en Liemers 24 (2001), p. 7-13. |
Jaap Meijer, Het ivoren aapje. J.A. dèr Mouw en Victor van Vriesland (Heemstede 1976). |
Idem, Over het nut van biografische gegevens bij het lezen van gedichten van J.A. dèr Mouw (Heemstede 1979). |
Idem, Ook gij Brutus. J.A. dèr Mouw en de biografische methode (Heemstede 1980). |
Schandaal in Doetinchem 1904 Deel 1. Het verweer van Dr. J.A. dèr Mouw. Deel 2. Commentaar (Oosterbeek 1979/1980). Afgekort tot Dèr Mouw 1979/1980. |
De Eind-Examens aan het Gymnasium te Doetinchem. Rapport aan den raad der Gemeente Stad-Doetinchem uitgebracht door de commissie van Enquête [etc.] (Doetinchem 1904). |
Hans Redeker, Johan Andreas dèr Mouw. Een biografie (z.p, z.j.) [incompleet en beschadigd typoscript, bewaard in het Letterkundig Museum in Den Haag]. |
Co Roording, ‘Hendrik Jan Bulten (1873-1967). Een bijzondere Doetinchemmer’. In: Kronyck. Tijdschrift van de oudheidkundige kring Deutekom [etc.] jrg. 24, afl. 97 (september 2000), p. 2-25. |
G. Schlimme van Brunswijk, ‘Drama’s in Doetinchemse schoolkwestie’. In: Archief. Orgaan van oudheidkundige vereniging ‘De Graafschap’, Meester Hendrik Willem Heuvelstichting, G.A. van der Lugtstichting 1977, p. 129-133. |
Casper Vogel, radio-interview met mevr. Patijn-Dèr Mouw, 8 juli 1979 voor het Humanistisch Verbond. [banden bewaard in het Letterkundig Museum in Den Haag]. |
G.A. Wumkes, Leven en levenswerk van J. van Dijk Mzn, stichter der Doetinchemse Inrichtingen (Z.p., z.j.). |
- 1
- Zie bijvoorbeeld Cram-Magré 1962, Cram-Magré 1986, Kisman 1979a en Kisman 2001.
- 2
- Redeker sprak in ieder geval met J.J. van Gorkom en Jo Mijer. Het voor zover ik heb kunnen nagaan enige exemplaar – incompleet en beschadigd – van zijn biografie wordt bewaard in het Letterkundig Museum in Den Haag. Enkele fragmenten, die betrekking hebben op een vroeger deel van Dèr Mouws leven, zijn in 1953 en 1955 gepubliceerd in De Nieuwe Stem. Het probleem met het werk van Redeker is dat de door hem verzamelde gegevens, gebaseerd op gesprekken met betrokkenen, achteraf niet meer controleerbaar zijn. Bovendien bevat zijn werk veel aantoonbare onjuistheden; zo laat hij de Doetinchemse gebeurtenissen merkwaardigerwijze consequent plaatsvinden in 1903 in plaats van 1904.
- 3
- Deze brochure is twee keer uitgegeven. De eerste keer gebeurde dat in twee delen bij de Bosbespers in Oosterbeek onder de titel Schandaal in Doetinchem 1904 (1979/1980) en daarna nog een keer in 1986 onder de titel Dèr Mouw in Doetinchem bij uitgeverij A.P. ten Bosch te Zutphen. Beide edities bevatten de tekst van zowel de brochure van Schwartz als die van Dèr Mouw. In het vervolg zal ik telkens naar de eerste uitgave verwijzen. Weliswaar is die tot stand gekomen zonder toestemming van de rechthebbenden, maar ze bevat niet alleen een facsimile van de gecorrigeerde drukproef, maar ook een uitvoerige documentatie van de gebeurtenissen, samengesteld door Rody Chamuleau.
- 4
- Zie over Van Dijk Wumkes 1948.
- 5
- Daarnaast bereidde een klein aantal zich voor op een studie geneeskunde.
- 6
- Van Dijk 1986, p. 287.
- 7
- De Groot 1943 p. 48
- 8
- Deze brief bevindt zich in het Letterkundig Museum in Den Haag. Zie over dit confronteren van zijn leerlingen met zijn eigen levensvragen ook De Groot 1940 p. 242 en Redeker, p.103.
- 9
- Dèr Mouw 1979/1980, deel 1, p. 15.
- 10
- Zie over Bulten Roording 2000.
- 11
- De Groot 1940, p. 243-244. De Groot wekt in zijn herinneringen overigens de indruk dat Bulten bij hem in de klas zat. Dat lijkt uiterst onwaarschijnlijk; De Groot deed in 1890 eindexamen. Het zou in theorie mogelijk zijn dat Bulten rond 1890 inderdaad bij De Groot in de klas zat maar daarna zijn studie aan het gymnasium had afgebroken om die tien jaar later weer op te pakken. Waarschijnlijker echter is dat De Groot de verhalen over Bulten slechts van horen zeggen kende.
- 12
- Redeker, p. 101-102.
- 13
- Ibidem, p. 103.
- 14
- Volgens enkele van de zegslieden van Redeker had Dèr Mouw het flesje chloraal vooral in huis omdat hij bang was voor een ernstige ziekte (Redeker, p. 104).
- 15
- Redeker, p. 97. Dat Dèr Mouw door de Doetinchemsche bevolking als communist werd beschouwd (wat overigens niet klopte) had volgens Redeker toch vooral te maken met zijn manier van kleden.
- 16
- Dèr Mouw 1979/1980, deel 1, p. 8-9; voor Schwartz’ bewering dat Dèr Mouw en hij bevriend waren zie ibidem, deel 2, bijlage, p. 30.
- 17
- Deze brief wordt bewaard in het Letterkundig Museum in Den Haag.
- 18
- G. Schlimme van Brunswijk stelt dat tijdens het gesprek tussen Dèr Mouw en Schwartz op 23 juni Schwartz Max ook liet verklaren dat Dèr Mouw hem tot ongeoorloofde erotische handelingen had proberen te verleiden (Schlimme van Brunswijk 1977, p. 132). Hiervoor is echter nergens een bewijs of aanwijzing te vinden.
- 19
- Dèr Mouw zou dit zelf ook toegeven in zijn brochure. Omdat hij wel inzag dat deze bekentenis niet alleen hemzelf maar ook Bulten zou schaden, schrapte hij de betreffende passage in de drukproef. In de uitgave van de brochure is Dèr Mouws bevestiging onleesbaar; in het origineel is ze nog te ontcijferen (Dèr Mouw 1979/1980, p. 101): ‘Den avond vóór het eindexamen kwam Bulten bij me en zei, dat de Heer Van Bakergem hem les wilde geven voor honderd gulden, bij vooruitbetaling. Hij had de stukjes bij zich met de vertalingen [bedoeld zal zijn: de te vertalen opgaven]. Dat het niet in den haak was, de stukjes aan te nemen, spreekt vanzelf […].’
- 20
- Voor de versie van Schwartz zie Dèr Mouw 1979/1980, deel 2, p. 1-2; voor die van Dèr Mouw ibidem deel 1, p. 24-25.
- 21
- Ibidem deel 1, p. 29.
- 22
- Ibidem, p. 35.
- 23
- Zie noot 18.
- 24
- Dèr Mouw 1979/1980, deel 1, p. 49.
- 25
- Geciteerd naar Dèr Mouw 1979/1980, deel 2, bijlage, p. 6-7.
- 26
- Ibidem deel 1, p. 51.
- 27
- In zijn brochure zou Dèr Mouw dat ook zelf aantonen (Dèr Mouw 1979/1980, deel 1, p. 118).
- 28
- Dèr Mouw 1979/1980, deel 1, p. 84.
- 29
- Redeker, p. 111-112.
- 30
- Dèr Mouw 1979/1980, deel 1, p. 56.
- 31
- Zie over Van Gorkom Kisman 1979b.
- 32
- Dèr Mouw 1979/1980, deel 1, p. 67-68. Dèr Mouw citeert hierbij uit een brief van Van Enst aan hem.
- 33
- Geciteerd naar Dèr Mouw 1979/1980, deel 2, p. 6.
- 34
- Dèr Mouw zou later in zijn brochure suggereren dat conrector Levenkamp de auteur van dat stuk was.
- 35
- De brief van Velsink is opgenomen in Kisman 1979a, p. 36; voor de vriendschappelijke contacten tussen Dèr Mouw en Velsink (abusievelijk aangeduid als Veltink) zie Redeker, p. 98.
- 36
- In De Graafschapbode van 16 juli stond een uitvoerig verslag van de vergadering, dat door Schwartz volledig is overgenomen in zijn brochure (Dèr Mouw 1979/1980, deel 2, bijlage, p. 20-27).
- 37
- De gegevens over Dèr Mouws verblijf in Bergen ontleen ik aan Redeker, p. 116-117.
- 38
- Hetty Patijn-Dèr Mouw vertelde dit in 1979 in een radio-interview met Casper Vogel (Vogel 1979). Het is de vraag hoe betrouwbaar deze herinneringen van mevrouw Patijn-Dèr Mouw zijn; ze was in 1904 vier jaar oud.
- 39
- Dèr Mouw 1980, deel 2, bijlage, p. 7-8.
- 40
- In een bericht in Het Volk van 17 oktober, dus nog voordat vonnis gewezen was (zie Dèr Mouw 1979/1980, deel 2, p. 23.
- 41
- Dèr Mouw gaf dit aan in een verweerschrift, dat nooit verder is gekomen dan een concept, dat in het Letterkundig Museum wordt bewaard.
- 42
- Redeker, p. 113.
- 43
- Zie Rapport 1904.
- 44
- Zie Meijer 1976, Meijer 1979 en Meijer 1980.