Laagwater
Ronald Spoor
Elsschots aap uit de mouw
Toen de bekende Britse vertaler Paul Vincent in september 1991 zijn vertaling van Elsschots klassieke romandebuut Villa des roses (1913) met inleiding en verklarende noten bij de redactie van de reeks Penguin Twentieth Century Classics had ingeleverd, kreeg hij van de hoofdredacteur Paul Keegan het verzoek om een aanvullende noot over ‘Soleilland’. Madame Brulot overstelpt haar aap Chico met een hele reeks koosnaampjes. Elsschot geeft er een incomplete opsomming van veertien van. ‘Zij maakte ook gebruik van gelegenheidsnamen, zoals “Clémenceau” wanneer Chico bijzonder knap was en “Soleilland” als hij zich onzedelijk gedroeg. De aap antwoordde “tsiep, tsiep” wanneer het kauwen hem een ogenblik verpozing liet en het gerucht dat beide maakten klonk als het roedekoekoe van een paar tortelduiven.’ (hfdst. xvii). Na enig gezoek in studies over Villa des roses en over Elsschot was het Paul Vincent duidelijk dat daarin een verklaring voor de gelegenheidsnaam Soleilland niet te vinden was. Omdat de uitgever haast had, belde hij mij uit Londen op met de vraag of ik hem wilde helpen met het vinden van een antwoord. Ik had Villa des roses in 1960 gelezen in de derde uitgave van het Verzameld werk van Elsschot uit 1957 in één deel. De simpele vraag van Paul Keegan had ik mij toen niet gesteld, en het antwoord wist ik ook niet. Ik wendde mij onmiddellijk tot de Nederlandse Elsschot-kenners Vic van de Reijt en Karel van het Reve. Ook zij stonden voor een raadsel. In Den Haag was net het poëziefeest ‘Dichters aan huis’ aan de gang. Ik ging er inmiddels vanuit dat de sleutel tot Soleilland in Vlaanderen zou liggen. Aan Nederlandse dichters uit Vlaanderen van alle generaties – van Christine d’Haen tot en met Stefan Hertmans – heb ik de vraag voorgelegd. Hertmans had een interessante hypothese: een Vlaams parochieblad uit het begin van deze eeuw. Marc Somers van het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven maakte mij duidelijk dat dit Soleilland nog niet bestond, toen Villa des roses verscheen.
Niemand wist meer wat Soleilland betekent. Dat is niet te rijmen met Elsschots heldere stijl, die de lezer geen raadseltjes voorschotelt. Het gelegenheidsnaampje Clemenceau (of de spelling Clémenceau in het citaat uit het Verzameld werk corrupt is, moet nog blijken) levert voor de tegenwoordige lezer geen probleem op. Bij twijfel is Clemenceau zonder enige moeite terug te vinden in eenvoudige naslagwerken. Paul Vincent volstond met de aantekening: ‘Georges Clemenceau (1841-1929), French statesman, Prime Minister of France 1906-1909’. Elsschot definieerde voor zijn lezers de
exacte betekenissen van beide gelegenheidsnaampjes als schrander en onzedelijk. Zijn nauwkeurige omschrijving is er ongetwijfeld de oorzaak van dat generaties lezers over de hen onbekende naam Soleilland heen gelezen hebben.
In zijn boek Willem Elsschot: het ridderspoor gaf Johan Anthierens in 1992 een overzicht van de zoektocht naar de betekenis van Soleilland. Ten eerste de hypothese van Marc Somers, die mij schreef dat hij aan het waspoedermerk Soleil dacht, dat in het begin van deze eeuw in België een begrip was. En Elsschot/Alfons De Ridder was een reclameman. Anthierens noteerde ook een suggestie van Elsschots dochter Ida De Ridder. Zij dacht aan een variant op Zonneklopper (een mooi Zuid-Nederlands woord voor lanterfanter). Alfons De Ridder behoorde in zijn jonge jaren tot de groep rond het tweemaandelijks tijdschrift Alvoorder. De jeugdige nieuwlichters waren in de ogen van tijdgenoten zeker losbollen. Volgens Johan Anthierens neigde de meerderheid van gealarmeerden [in Vlaanderen] tot ‘een allusie op en verbasteren van de naam Soleiman El-Halébi, een drieëntwintigjarige Turk, student rechten en theologie, fanatiek islamiet, die op 14 juni 1800 in Caïro de Franse generaal Jaen-Baptiste Kléber vermoordde, een vermetele daad die Frankrijk met stupeur sloeg. En dat heeft de jonge Soleiman (of Soliman, Soleman, Soleïman) geweten. Hem werd eerst de rechterhand verbrand, vervolgens werd hij – er kwam geen klacht over zijn lippen – op een speer (of paal) gespietst. Het doorboorde lichaam werd aan de roofvogels gevoerd en het skelet van Soleiman valt nog te bezichtigen in het antropologisch museum van de “Jardin des Plantes” in Parijs. Om aan te geven hoe geschokt de Franse natie op de aanslag reageerde. Het is dus aannemelijk dat honderd jaar na het gebeuren de gehate “gelegenheidsnaam” als boeman in zwang bleef, een eigen scheldleven leidde.’ Na het toetsen van deze drie mogelijke verklaringen gaf ik de voorkeur aan de hypothese van Ida De Ridder. Die leek mij het minst gewrongen en het meest in de richting van Elsschot. Overtuigd was ik evenwel niet. Ook Paul Vincent noteerde: ‘Soleilland: the allusion remains obscure.’ Hij citeert vervolgens de veronderstellingen van Marc Somers en Johan Anthierens, maar hij besluit: ‘However, conclusive proof of these or any
other explanation has yet to be provided.’
Toen stilte, en serendipiteit. In het voorjaar van 1996 maakte ik een ontwerp voor het register op de Brieven 1888-1961 van Alexander Cohen. Zijn boeken verschenen tijdens zijn leven zonder register, evenals de herdrukken van zijn memoires In opstand en Van anarchist tot monarchist in de Stoa-reeks van G.A. van Oorschot. Het register op de Brieven 1888-1961 zal aangeven of persoonsnamen en titels ook eerder in werk in boekvorm van Cohen voorkomen. De lezer kan daarmee zicht krijgen op dwarsverbanden en samenhang in zijn werk. Daardoor kwam ik Soleilland in een Parijse correspondentie uit 1907 tegen, het jaar dat Elsschot in Parijs woonde. In Uiterst rechts: journalistiek werk 1906-1920 publiceerde Max Nord Cohens artikel ‘Argumenten vóór de doodstraf’ uit De Telegraaf van 15 februari 1907 opnieuw:
Een gevaarlijke krankzinnige, die Soleilland, die een hem toevertrouwd twaalfjarig kind schendt en vermoordt – of vermoordt en schendt – het lijkje gepakt in zakken-linnen, deponeert, tegen ontvangst van een reçu, aan het bagage-bureau van een spoorstation, dàn naar huis tramt – hij had voor de goedkoopte een “overstapje” genomen – èn, éérst aan zijn eigen conciërge, vervolgens aan de eigen conciërge van de ouders van het vermoorde kind gaat vragen of de kleine Marthe soms al thuis was? Hij, Soleilland, was het meisje kwijt geraakt, verteld’-ie, in het gedrang aan den ingang van het café-concert, waar hij haar mee naar toegenomen had.
Een gevaarlijke krankzinnige, dien men wijs zal doen buiten omloop te brengen en te houden, en die, achter een stevige omheining of geïnterneerd op een kinderloos eiland, te algemeenen nutte zou kunnen worden bestudeerd door weetgierige aliënisten en soortgelijke vakmannen.
Maar dien kerel de kop afslaan, zooals de bijna-unanimiteit der reactionaire kranten eischt en de overgroote massa der krantenlezers verlangt?
Alexander Cohen, tegen wil en dank kinderloos en levenslang kinderminnaar, besluit toch zijn artikel met de gevolgtrekking dat de doodstraf niet op zijn plaats is.
Daarmee is op slag helder dat Elsschot in 1910 de naam Soleilland als metafoor had gebruikt, een naam, toen even bekend als Clemenceau, en als die van Marc Dutroux nu, de Waal die van meervoudige moorden op jonge kinderen met zedenmisbruik wordt beticht. Soleilland is na een grote naamsbekendheid volstrekt in vergetelheid getaakt. Slechts de grootste misdadigers leven voort, zoals Jack de Ripper en Landru. Ida De Ridder, Johan Anthierens en Wieneke ’t Hoen van het Constantijn Huygens Instituut zijn het met mij eens, dat Elsschot deze zedenmoordenaar op het oog had.
Elsschot woonde ten tijde van deze moord in Parijs. Hij zal het verhaal in de Parijse bladen gelezen hebben of in zijn pension gehoord. Ida De Ridder sluit niet uit dat Elsschot De Telegraaf werd opgezonden. Eerder dan een Nederlander in Parijs, zal een Vlaming belangstelling voor Nederlandse kranten hebben gehad, meent zij. Net als tegenwoordig zal De Telegraaf in de Parijse krantenkiosken ook te koop zijn geweest. Het is dus denkbaar dat Elsschot Cohens artikel in Parijs onder ogen heeft gehad. Ik ga er echter vanuit dat Elsschot rechtstreeks geïnformeerd was over de spraakmakende zedenmoord van Soleilland. (In april 1996 liet Ida De Ridder mij nog weten dat de achternaam Soleilland ontleend kan zijn aan het gehucht Les Soleillants in de Provence. Het is een vlek in de omgeving van Fontaine-de-Vaucluse.)
Dit microthema Soleilland bevestigt voor een deel de uitspraak van Kees Fens: ‘Het is niet overdreven te zeggen, dat met de dood van de contemporaine lezers een literair werk sterft. Het zal nooit meer zo verstaan worden als zij het lazen, in hun cultuur, taal en literaire context.’ Fens schreef dit – in de Volkskrant van 18 november 1996 – naar aanleiding van de poëzie van Jan Frederik Helmers (1767-1813), maar het gaat ook op voor een klassiek-moderne auteur als Willem Elsschot.