Laagwater
Twee beren in een groen knollenland
Marco Entrop
Wat Kan kan kan Kan alleen. Dat staat nog maar te bezien. Bij zijn optreden op het Boekenbal van 1961 kreeg Wim Kan de lachers op zijn hand met zijn persiflage op het bekende kinderliedje ‘Ik zag twee beren broodjes smeren’. In een hilarisch uitgesponnen tweegesprek tussen de eigenaardirecteur van een dierentuin en oppasser Flipse doet Kan het ontstaan van het versje uit de doeken. Later dat jaar nam hij ‘Twee beren’ als conference op in Herexamen, de jubileumshow van zijn ABC-cabaret. Van de opname verscheen in 1966 ook nog eens een grammofoonplaatje.
De tekst voor Kans conference leverde Simon Carmiggelt. In de Kronkel ‘Een wonder’, verschenen in Het Parool van 29 november 1960, vertelt hij over het zingen van kinderliedjes – het sinterklaasfeest nadert – met zijn kleinzoon. Aangekomen bij het liedje van twee beren, vraagt Carmiggelt zich af wat de tekst in hemelsnaam te betekenen heeft. Waarschijnlijk, vervolgt hij, hebben we hier te maken met een berijmd verslag van een in Artis gevoerd gesprek, dat plaatsvindt aan het einde van de werkdag. De directeur van de dierentuin wil van een van de oppassers weten of er die dag nog wat bijzonders is gebeurd. De man antwoordt:
Carmiggelt kan er met zijn pet niet bij dat de oppasser helemaal niets deed toen hij voor zijn ogen dit wonder zag voltrekken. Hem lijkt het een volstrekt legitieme reden tot onmiddellijk ontslag.
In 1962 bundelde Carmiggelt deze Kronkel onder de titel ‘Zingen’ in Dag opa. Avonturen met een kleinzoon. Dat jaar maakte ook Remco Campert een keuze uit de stukjes die van hem waren verschenen in diverse dag- en weekbladen. In dat bundeltje, Het paard van ome Loeks, trekt één verhaaltje onze bijzondere aandacht. Het heet ‘Het verschrikkelijke buitenleven’ en is het relaas
[pagina 157]van een vriend van de schrijver die bang is voor de natuur. Het vreedzame landleven heeft van hem een wrak gemaakt. Hij slaapt slecht, eten krijgt hij nauwelijks door zijn keel omdat hij niet naar buiten durft. Er is geen boom die hij vertrouwt. Op een dag raapt hij alle moed bijeen en waagt een wandelingetje. Onderweg passeert hij een groen, groen, groen, groen, knollen, knollenland. En wat ziet hij?
Is hier sprake van toeval, wederzijdse beïnvloeding of misschien wel ideeënroof? Eén ding is duidelijk: Carmiggelt en Kan gingen er met de poet vandoor. Maar was dat terecht? Carmiggelts Kronkel is uit 1960. Voorin Het paard van ome Loeks vermeldt de uitgever wel de periodieken waarin de stukjes van Campert waren verschenen, maar niet wanneer. Na enig speurwerk komt boven water dat ‘Het verschrikkelijke buitenleven’ afkomstig is uit Vrij Nederland van 21 juli 1956. Als toenmalig medewerker van Vrij Nederland zal Carmiggelt het stukje ongetwijfeld hebben gelezen. Maar vier jaar wachten om dezelfde toon aan te slaan? Hoe dan ook: wat Kan kan kan Campert ook.
Het grotemeisjesboek of het hemelse broodje
René Franken
Tijdens de voorbereidingen van de Campert-tentoonstelling Jagen, leven, herinneren (Demian, Antwerpen 2009) kwam een flinterdun dossier boven water. Het bevat de aanzet tot Het grotemeisjesboek of het hemelse broodje, een gezamenlijk boek van Remco Campert en Rudy Kousbroek. Een krantenknipsel, twee brieven in doorslag van Campert aan Kousbroek, een lijstje met inhou-
[pagina 158]delijke voorstellen en twee kladjes zijn de bescheiden overblijfselen van een project dat nooit werd uitgewerkt.
Begin 1994 schreef wetenschapsfilosoof en hoogleraar psychologie Jaap van Heerden een column voor NRC Handelsblad over proza waarmee je meisjes vangt. Prominente schrijvers in deze bespiegeling zijn Remco Campert en Rudy Kousbroek. Campert zou volgens Van Heerden mogelijk het échte proza schrijven waarmee je meisjes vangt, ook al zou hij zich gedragen alsof hij zich daarvan niet bewust is. Kousbroek wordt ingeschat als een egoïstische meisjesvanger.
Na het lezen van Van Heerdens stuk schreef Campert Kousbroek een bevlogen brief (27 januari 1994), waarin hij een groots meisjesplan ontvouwt:
Beste Rudy, deze brief belooft geld, veel geld, en ook plezier, veel plezier – profit and pleasure en gelach in het donker. Ik kwam op het idee door het stukje van Jaap van Heerden waarin we zo mooi en terecht bij elkaar worden gevoegd als schrijvers van wie het schrijven bij uitstek meisjes zou kunnen bekoren. Jij zou ze bij je houden en ik zou me nergens van bewust zijn. Ik weet niet wat beter is, maar dat doet er niet toe, want namelijk het volgende: Binnenkort verschijnt het grotemeisjesboek of het hemelse broodje samenge-[pagina 159]
steld door rudy kousbroek en remco campert (rijkelijk geïllustreerd) Uitgeverij De Bezige Bij – Deze kans mogen we niet missen, doctor honoris! Als ik morgen naar de Bij loop hebben we een contract, maar daar gaat het niet om. Eerst moet jij het willen. Ik kan me niemand anders voorstellen dan jij om zo’n boek mee te makenGa naar voetnoot*, sterker nog, zonder jou zou ik het niet willen maken. Dan kan ik het alleen nog als ‘projekt’ verkopen en dat wil ik ook niet. Rudy, echt, dit moeten we doen! Tienduizenden meisjes en jongens, vaders en moeders, opa’s en oma’s smeken erom. Daarvan vooral de meisjes, de vaders en de opa’s. Ik vind deze brief zo belangrijk dat ik er een doorslag van heb gemaakt op Pelikan-carbonpapier. Antwoord me! (Snel, want ik wil de titel vastleggen).
Een geschreven reactie van Kousbroek is niet in het dossier opgenomen, maar uit de tweede brief van Campert (3 februari 1994) valt op te maken dat er samen verdere plannen worden gemaakt.
De ondertitel Het hemelse broodje is een verwijzing naar een fragment uit Troubles, een roman van James Farrell, waarin een van de mannelijke personages het bed deelt met twee meisjes, een toestand beschreven als ‘heavenly sandwich’. Deze passage staat bovenaan de door Kousbroek opgestelde lijst met voorstellen betreffende de inhoud van het Grotemeisjesboek. Een lange rij meisjes uit de wereldliteratuur, van Lolita tot Joop ter Heul, zou hebben gefigureerd in deze zinnenprikkelende bloemlezing, waarin schrijvers als Kawabata, Nabokov, Joyce, maar ook Campert en Kousbroek zelf, met hun ‘meisjeswerk’ zouden zijn vertegenwoordigd.
Het boek kwam er dus niet. Gestrand in overige werkzaamheden? Aan motivatie kan het alleszins niet hebben ontbroken. Campert en Kousbroek zijn de meisjes, hoe onbereikbaar ook, altijd trouw gebleven.
Over dit hoofdstuk/artikel
titels
auteurs
over Remco Campert
over S. Carmiggelt
over Wim Kan
over Rudy Kousbroek
- voetnoot*
- Er zal ook veldwerk en onderzoek moeten worden gedaan. Daar zijn vast wel fondsen voor die we kunnen aanboren.