Laagwater
Dick Adelaar (1958) verricht onderzoek naar de relatie tussen literatuur en beeldende kunst uit het interbellum. Als gastconservator is hij werkzaam geweest voor diverse binnen- en buitenlandse musea. Begin dit jaar was hij medeorganisator van de tentoonstelling Surreële werelden in het Centraal Museum te Utrecht.
Dick Adelaar
De alleskunner
De collages van Lehmann
Louis Lehmann was een geweldig multitalent. Hij beoefende veel disciplines, de meeste onder de noemer Kunst en Wetenschap. Binnen de Kunst was hij behalve auteur van proza en poëzie, componist en uitvoerend musicus, fotograaf, schilder, tekenaar ook collagemaker. De collage, dé kunstvorm van de twintigste eeuw, is het middel waarbij de kunstenaar fragmenten uit kranten, tijdschriften en vellen papier tot een nieuw verrassend geheel samenvoegt. De kubisten (Georges Braque en Pablo Picasso) en de dadaïsten (Kurt Schwitters, Max Ernst, Hannah Höch en Raoul Hausmann) gaven in de eerste decennia de toon aan. Theo van Baaren nam in De Schone Zakdoek talrijke (dubbel)pagina grote collages op van filmsterren en sporters. Hoewel Lehmann door zijn bijdragen aan Van Baarens tijdschrift vertrouwd was met diens oeuvre, zijn de collages van Lehmann totaal anders, taboedoorbrekend en ook speelser.
Aanvankelijk gebruikte Lehmann de collage vooral in brieven die hij aan zijn vriend de fotograaf en filmer Emile van Moerkerken stuurde. Het ging daarbij in de eerste plaats om woordspelingen en -grappen. Samen hadden zij in 1938 de internationale tentoonstelling van het surrealisme bij Galerie Robert in Amsterdam bezocht en waren buitengewoon geraakt door het hier geëxposeerde materiaal. Naar aanleiding hiervan werd in de woning van Van Geel een expositie samengesteld met vergelijkbare kunstwerken, met name van (helaas verloren gegane) objecten en foto’s. Onder de titel Photocol toonde Galerie Le Canard in 1953 in haar dependance foto’s en collages van Theo van Baaren, Emile van Moerkerken, Louis Lehmann, Maurits Dekker, Ad Pieters, W.F. Hermans en A. van Brakel. Welke collages van Lehmann hier getoond werden, valt niet meer te achterhalen. Wel is er een zestal collages uit deze periode bekend.
De humor speelt een grote rol in de eerste collage. Een keurig geklede dame met hoed zegt, in een tekstballon: ‘in iedere katholieke dansgelegenheid verboden’ tegen een op de rug geziene blote dame, waarbij
[pagina 106]haar billen grotendeels bedekt zijn door de opdrachtgevers Mickey C. en Harry W. Tegen de muur staat een burgerlijk tafeltje, dat weerspiegelt wordt in de gladde vloer. Even raadselachtig is de tweede collage, waarin we rechtsonder lezen: ‘In de kantkloswereld is nogal wat haat en nijd.’ De meest brave wereld staat in vuur en vlam. Zes heren, van wie er een zijn handtekening onder een contract zet, spreken allen de tekst uit: ‘always’. Linksonder herhaalt een ‘Fremdkörper’ in de vorm van een leeuw deze uitspraak. Wat is hier aan de hand? Wordt de vrede getekend? Iedereen is het tekstueel in ieder geval met elkaar eens.
De wereld van de boekomslagen en -illustraties uit de science fiction staat centraal in de derde collage. Raketten, ruimtewezens en -vaarders en een verpakking van geneesmiddelen zijn de ‘sleutel-ideeën van onze tijd’. Coca-cola, televisie, popmuziek en sigaretten zijn karakteristiek voor deze fase.
In de collage Stupid bird! verwijst een richtingbord naar het Franse dorp Izernore (région Rhone-Alpes). Een ander bord met de titel duidt op een man die binnen een reusachtige raaf ziet, waarvan de snavel geopend is en de tong zichtbaar is. Het zou als het ware een affiche van Alfred Hitchcocks horrorfilm The Birds kunnen zijn.
Les oiseaux posthumes is de meest geslaagde collage. De zeemeermin linksboven bestaat uit een hoofddeksel, een net colbert en een getekende vin. Linksonder zit een man die laarzen draagt en handschoenen vasthoudt op een stoel. Slechts zijn onderlichaam is te zien. Rechts van de vrouw is een foto van een kanon afgebeeld. Rechts van de zittende man komt uit een machine een arm die naar een rode vrucht grijpt. In het midden is een dier afkomstig uit een Cobra-schilderij van Karel Appel of Asger Jorn, opgebouwd uit krantenpapier, waarin reclame voor een product van tandartsen en een bericht over Nederlandse architecten in New York leesbaar zijn. Aan de neus van het monster is een foto van een pijp rokende heer bevestigd. Deze kleurrijke collage is complex en gelaagd. Tekst en beeld versterken elkaar. Het kanon is gericht op de rode vrucht. Zal het schot volgen, dat het uit elkaar doet spatten? Er is een sprookjesachtige wereld in het leven geroepen in de vorm van een zeemeermin en een monster, maar ook de realiteit is aanwezig door middel van het kanon, de krant en de zittende man.
[pagina 107]De laatste collage, waarvan de titel niet bekend is, heeft wederom betrekking op het katholieke geloof. Tegen vijandige hoge rotsen is de Paus geplaatst, tegenovergesteld is een biddende vrouw. Zij verkeert op een liefelijk bloemrijk gebied rechtsonder. De tegenstelling overheerst. Het mannelijke en het vrouwelijke, bereikbaarheid en onbereikbaarheid, de autoriteit en de naïviteit worden hier tegenover elkaar gezet. Het zijn twee werelden die slechts moeilijk verenigbaar zijn.
In de laatste jaren van zijn leven maakte Louis Lehmann nog enkele grote collages, vergelijkbaar met de collages die Rob Scholte in dezelfde periode voor het Kruidvat maakte. De (platte) objecten zijn een weergave van wat Louis dagelijks beleefde, bijvoorbeeld wanneer hij met Alida op reis was.
Louis Lehmann heeft met zijn collages uit de jaren vijftig de kern van deze periode weten weer te geven. Zaken als oorlog, geloof, erotiek en moraal worden kritisch aan de orde gesteld. Het moest en zou anders, dat moest de kunstenaar weten te bewerkstelligen. Hieraan een bijdrage te kunnen leveren, daar ging het hem in de eerste plaats om.
[pagina 108]Wim Brands
Hee!?
Wim Brands (1959) is dichter, journalist en presentator. Voor de vpro-tv maakt hij het programma Boeken. Zijn meest recente bundel is ’s Middags zwem ik in de Noordzee (2014).
Niemand die zo mooi zijn verbazing kon verwoorden als Louis Lehmann. Eigenlijk zou het woord dat ik dadelijk opschrijf even aangeraakt moeten kunnen worden om te klinken zoals Louis het uitsprak.
Hee – achter dit woord moet u ook een uitroepteken en een vraagteken denken die om elkaar heen dansen. Een kleine tango.
Als Louis zich verbaasde over een verhaal, een anekdote, een feit was het niet ver:
Hee!?
Waarbij u zich moet bedenken dat niemand zoveel wist als Louis. Hij beschikte over zoveel parate kennis dat je tegenover hem niet kon beginnen over bijvoorbeeld de Argentijnse literatuur zonder wedervragen te krijgen over welke literatuur uit welk deel van Argentinië je het had en over welke tijd.
Even belangrijk was intussen zijn nietweten. Zo herinner ik me dat hij tijdens een van zijn voordrachten in het literaire programma Music-Hall dat ik samen met Wim Noordhoek maakte op een avond een wonderschoon gedicht voorlas over een trap. Ik hoorde het gedicht en voelde hoe de jaloezie naar m’n hoofd steeg.
Ik ga dit gedicht niet analyseren. Ik ga niet zeggen dat het wellicht wel onbedoeld een schitterend zelfportret is. Ik zie nu het boze hoofd van Louis al. Het is overigens ook geen gedicht dat dat toestaat – zo mooi is het. Het staat er voor de eeuwigheid. Net als de steen van Carlos Drummond de Andrade.
Overigens vind ik het gedicht van Louis mooier; het is intuïtiever. Of laat ik het anders zeggen: De Andrade wist zeer goed dat hij door het beschrijven van die doodnormale steen iets uitzonderlijks deed. En Louis? Louis zag op een parkeerplaats tegenover het huis van zijn vriendin Alida een trap staan om de parkeerplaats vrij te houden. Maar hij wist niet dat mensen dat deden, hij snapte het niet en daarom zag hij iets anders.
[pagina 109]Piet Calis
De dans van Louis
Piet Calis (1936) is literatuurhistoricus.
Het moet een herinnering aan zijn jeugd zijn geweest, waarin zijn vader, die scheepskapitein was, hem meenam op tochten naar de havens van Hamburg, Antwerpen en Londen en hem vertelde over de reizen die hij geregeld naar Zuid-Amerika maakte. Die reizen riepen bij de opgroeiende Louis Lehmann dromen op over een andere, meer opwindende wereld dan waarmee hij in zijn woonplaats Overschie te maken kreeg. In zijn vers ‘Buenos Aires voor het gebruik’, opgenomen in de bundel Vluchtige steden (en zo) (1996), schrijft hij:
Een veelzeggend sonnet! Wat Louis Lehmann zich uit de verhalen van zijn vader herinnerde, waren de huisnummers tot op kosmische hoogte en andere verschijnselen uit het dagelijks leven van Buenos Aires, en daarnaast vooral de tango die een eigen wereld lijkt te vertegenwoordigen. Geen wereld van alleen sensualiteit, van zwoele blikken en opwaaiende jurken, maar ook van ‘pampa’s, paarden, treurnis en veel wind’. Die vermenging van zinnenlust, vitaliteit en de tragiek van het bestaan, zo typerend voor de tango, zal Louis Lehmann enorm hebben geboeid.
In latere jaren kwam ik hem op allerlei feestjes tegen, waar hij graag met zijn geliefde Alida Beekhuis danste. Hij deed dat met een ernstig gezicht – heel anders dan ikzelf die me graag in uitgelaten plezier verlies. Voor hem was de dans duidelijk een ritueel! Die ernst tijdens het dansen deed me denken aan de tango’s die ik op de dansvloeren van Buenos Aires had bewonderd, waarbij soms mannen van zeventig, tachtig jaar hun partners in een spel van onnavolgbare bewegingen op het obsederende ritme van de muziek naar een andere wereld lijken te loodsen.
Louis danste graag. Tot op hoge leeftijd heb ik hem met hartstocht zien dansen. Pas de laatste keer, kort vóór zijn dood, moest hij zittend de hulde die hem en zijn poëzie gebracht werd, in ontvangst nemen.
Zijn uitvaart in januari 2013 was typerend voor hem. Ook die verliep volgens een ritueel op de wijze van de dans: geen zware woorden of gebaren, maar alles in een ritme dat de verborgen passie van zijn persoonlijkheid op onvergetelijke wijze accentueerde.