Laagwater
Marco Entrop
‘Jacques, dat werk deugt niet’
Begin dit jaar kwam het Letterkundig Museum met een dodenlijst. Een commissie van deskundigen zette honderd overleden schrijvers in chronologische volgorde – van Henric van Veldeke tot Frans Kellendonk -, aan wie vanaf eind 2008 het Pantheon, de nieuwe vaste opstelling van het Letterkundig Museum, zal zijn gewijd.
Aan canons in Nederland geen gebrek. Vijf jaar geleden kozen de leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde de honderd (en nog wat) meest klassieke literaire auteurs. Doordat achttien schrijvers van de lijst op dat moment nog in leven waren – Gerard Reve is inmiddels overleden – werd deze canon geen mortuarium, hoewel het merendeel wel op leeftijd verkeert. Arnon Grunberg is de jongste op de lijst, gevolgd door Thomas Rosenboom en A.F.Th. van der Heijden. Over het ‘dodental’ bestaat tussen de Top 100 van het Letterkundig Museum en de Canon van de Maatschappij nagenoeg volledige consensus. Het zou ook raar zijn als dit niet zo was geweest.
Op zoek naar iets anders stuitte ik onlangs op een heuse literaire canon uit 1951. Ter gelegenheid van de Boekenweek had de kunstredactie van De Telegraaf de vraag opgeworpen wie de beste schrijvers en schrijfsters waren uit vijftig jaar vaderlandse letterkunde. Halverwege de (twintigste) eeuw gekomen, wilde men vastleggen welke auteurs, dode én levende, tussen 1900 en 1950 het gezicht van de Nederlandse literatuur hadden bepaald. Dat moest een jury van onafhankelijke letterkundigen maar eens uitmaken.
Op een koude februaridag kwam ten kantore van De Telegraaf een select gezelschap bijeen. Het waren de schrijfster Top Naeff (1878-1953), ‘wier spitse geesten helder oordeel de discussie stuwden’, J.C. Bloem (1887-1966), ‘dichter van een fameuze belezenheid en een fabuleus geheugen’ en J.W.F. Werumeus Buning (1891-1958), ‘criticus par excellence en sinds jaren een der meest gelezen dichters in den lande’. Aan tafel schoven bij de redacteuren Jan Heyn jr. en Jan Spierdijk, die luisterden, vroegen en schreven. Hun ‘getrouw verslag’ van de totstandkoming van de lijst verscheen in de krant van woensdag 28 februari 1951. ‘Men discussieerde urenlang, soms lachend, soms heftig.’ Dat zal wel. Het is de uitkomst die interessanter is.
Eerst wordt het terrein verkend. Werumeus Buning stelt voor een fiftyfiftyverdeling te maken tussen proza en poëzie, of be-
ter: twee afzonderlijke lijsten. Hij zal gedacht hebben: Bloem komt sowieso op die lijst, dan kunnen ze mij niet passeren. Maar Bloem laat zich niet tot dit opzetje verleiden en gaat mee in het voorstel de opdracht te beperken tot de categorie verhalend proza, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen Nederlanders en Vlamingen. Aan het einde van de rit wil men uitkomen op ten hoogste twaalf namen.
Top Naeff neemt het voortouw en kandideert als eerste Lodewijk van Deyssel. Volgens de anderen speelde hij zijn leidende rol als romancier grotendeels vóór 1900, wat hem in feite buiten het kader plaatst. Als even verderop in de discussie Marcellus Emants wordt genoemd, die zijn belangrijkste romans toch ook vóór 1900 publiceerde, vindt niemand het een bezwaar dat hij op de lijst komt. Over Couperus is iedereen aan tafel het snel eens. Hij geldt onbetwist als de beste prozaschrijver. Frans Coenen krijgt het voordeel van de twijfel.
Daarentegen worden hun generatiegenoten Herman Robbers, Jacobus van Looy, Johan de Meester, Frans Erens en Ary Prins te licht bevonden.
Als de naam van Du Perron valt, reageert Top Naeff als door een wesp gestoken: ‘Du Perron is sterker overschat dan Ter Braak.’ Dat de mannen van Forum de boeken van ‘Tante Top’ altijd hadden geminacht, zat de schrijfster kennelijk nog steeds hoog. Ze komen niet op de lijst.
Met de weging van zijn eigen tijdgenoten heeft het drietal toch al de nodige moeite. Tussen Vestdijk en Bordewijk kan het geen keuze maken. J. van Oudshoorn, vreemd genoeg ook niet voorkomend op de lijst van het Letterkundig Museum, wordt door Werumeus Buning tegengehouden: ‘Het is mijn klimaat niet.’ Gelukkig kan Slauerhoff worden overgeheveld naar de dichters. Over de nominatie van Nescio bestaat geen twijfel (‘van bijzondere kwaliteit’), maar wie van de Vlamingen gaan door: Gerard Walschap, Marnix Gijsen of Willem Elsschot? De lijst komt vol Vlamingen, vreest Top Naeff, want er moet ook nog een beslissing genomen worden over de kandidatuur van Stijn Streuvels, Herman Teirlinck, Cyriel Buysse en August Vermeylen.
Er zijn dan al heel wat namen voorbij gekomen, maar niet één van een vrouw. Werumeus Buning oppert unverfroren Top Naeff. De schrijfster wijst het voorstel resoluut van de hand. Als lid van de jury kan zij onmogelijk op die lijst gaan staan. Haar voorkeur gaat uit naar Margo Scharten-Antink of anders Ina Boudier-Bakker, Er klinkt bijval noch protest.
Ook de moderne auteurs komen er bekaaid vanaf. Werumeus Buning beveelt tot
twee keer toe tevergeefs Erik of het klein insectenboek van Bomans aan, ‘een der schaarse meesterwerkjes die ons land in deze tijd heeft te bieden.’ De naoorlogse debutanten wil men zelfs volledig negeren. Bloem doet dat nog pragmatisch: ‘Ik zou Van ’t Reve en Anna Blaman willen weglaten, nu wij aan twaalf auteurs zijn gebonden.’ Werumeus Buning doet dat meedogenloos, ‘Jacques, dat werk deugt niet’. Top Naeff doet daar nog een schepje bovenop: ‘Ze deugen niet als schrijvers. Als je elke zin goed bekijkt, zie je hoe slecht alles geconstrueerd is.’ Nee, dan Alie Smeding, bij haar verbleekt Anna Blaman volkomen.
Het is tijd voor de definitieve lijst. Er wordt besloten geen volgorde te bepalen, maar de gekozen auteurs alfabetisch te rangschikken. Na nog wat getouwtrek (‘We hebben Vlamingen genoeg’) en gesoebat (‘We hebben Elisabeth Zernike vergeten’) komt het drietal tot ‘De Ere-lijst’: Bordewijk, Coenen, Couperus, Elsschot, Emants, Nescio, Scharten-Antink, Van Schendel, Streuvels, Teirlinck, Vestdijk en Walschap. Van iedere schrijver is het portret afgebeeld, behalve van Nescio. Hij had geweigerd zich te laten fotograferen.
De canon van De Telegraaf was anno 1951 weliswaar geen dodenlijst, maar er staat niet één auteur op die na 1900 werd geboren. Vestdijk en Walschap, allebei van 1898, zijn de jongsten. Dat de hedendaagse schrijvers qua aantal ondervertegenwoordigd waren, vond Bloem geen bezwaar. Het ging erom wat de laatste vijftig jaar van belang was geweest. ‘Dat is een recapitulatie, dat heeft niet in de eerste plaats betrekking op mensen van nu.’ Die mensen van nu van toen hebben de canon inmiddels lang en breed bereikt. Ze staan er zij aan zij met de uitverkorenen van Bloem en de zijnen. Eerlijk is eerlijk, die hadden hun werk niet slecht gedaan. Negen van de twaalf door hen gekozen schrijvers zijn terechtgekomen in zowel de Top 100 van het Letterkundig Museum als in de Canon van de Maatschappij. Alleen Frans Coenen, Margo Scharten-Antink en Herman Teirlinck behoren niet tot ‘onze honderd grootste dode schrijvers’. Top Naeff en Werumeus Buning evenmin.