Laagwater
Marco Entrop
Een 5 voor Gide
Als toneelschrijver behaalde André Gide in de laatste jaren van zijn leven nog een paar aardige successen. De schrijfster Jo Boer was voor Vrij Nederland speciaal naar Parijs gereisd om hem hierover te interviewen. ‘Het Parijse toneelseizoen,’ begon zij haar verslag in het nummer van 4 januari 1947, ‘staat in het teken van André Gide. Niet alleen dat zijn Hamletvertaling en adaptatie weken van te voren is uitverkocht, maar thans wordt ook Franz Kafka’s werk door hem ten tonele gebracht en wel “Het proces” en “Het Kasteel”. Tevens opent het Theater du Maine met een Gide-vertaling van Rabindranath Tagore’s “De brief van den Koning” en te verwachten valt, dat ook de Comédie Française, het Franse Staatstheater, in de loop van de winter nog enkele voorstellingen zal geven van “Anthony and Cleopatra”, eveneens in de Gide-vertaling.’
Kafka werd door Gide onder handen genomen in nauwe samenwerking met Jean-Louis Barrault, sinds zijn rol van de mimespeler Baptiste in Marcel Carnés filmklassieker Les enfants du paradis een alom bekend acteur. Gezamenlijk hadden zij ook de bewerking van Hamlet gedaan. Barrault kwam in de eerste week van mei 1947 met een speciale Baptiste-act naar Nederland om voorstellingen te geven in Utrecht, Den Haag en Amsterdam. Hij zou aanvankelijk Hamlet spelen, maar dat optreden ging ‘met té veel moeilijkheden en met té veel geldelijke bezwaren gepaard’, gaf hij in Vrij Nederland van 3 mei 1947 tegenover Jo Boer toe. Daarmee liet dé acteur dé kans liggen om Gide hier op het toneel te introduceren. Van zijn kwaliteiten als schrijver, vertaler en bewerker van toneelstukken was in Nederland tot dan toe niets te zien of te lezen geweest. Uit Gides dramatisch oeuvre is overigens nog steeds geen enkele titel in het Nederlands beschikbaar.
Jef Last was dichter bij een primeur. Voor de eerste naoorlogse pinksterconferentie van de Vrijzinnig Christelijke Jeugd Centrale (vcjc) bewerkte hij de novelle Le retour de l’enfant prodigue tot een toneelstuk. Dat wil zeggen: hij dramatiseerde de vertaling die hij al in 1941 voor uitgeverij De Driehoek had gemaakt en schreef er zelf twee nieuwe bedrijven bij. Op 16 mei 1948, pinksterzondag, werd De terugkeer van de verloren zoon onder regie van Abraham van der Vies door een groep enthousiaste vcjc-leden opgevoerd in het openluchttheater van Ommen. Meer dan vierduizend jongeren, afkomstig uit alle delen van het land, waren getuige van
deze (eenmalige) voorstelling, die over het geheel genomen toch meer het geesteskind was van Last dan van Gide.
Een jaar na de dood van Gide kwam het er dan toch nog van. Op donderdag 4 december 1952 gaf het Delftsch Studenten Tooneel Gezelschap (dstg) in de Stads Doelen een uitvoering van Les caves du Vatican, een toneelstuk naar Gides gelijknamige schelmenroman uit 1914.
Het dstg stond erom bekend bij zijn jaarlijkse gala-uitvoering voor de dag te komen met opmerkelijke stukken in een even opmerkelijke opvoering. Daarnaast liet het een voorkeur blijken voor eigentijds Frans drama. In 1949 was Le bal des voleurs van Anouilh opgevoerd, in 1950 La machine infernale van Cocteau en in 1951 Ondine van Giraudoux. Gide paste dus in een traditie. Zijn ‘Farce en trois actes (dix-neuf tableaux)’,
zoals de ondertitel luidde, was bovendien een van de hoogtepunten van het Parijse theaterseizoen 1950-1951 geweest. De Comédie-Française speelde Les caves du Vatican in de door Gide zelf voor het toneel bewerkte versie, in de regie van Jean Meyer en met een piepjonge Jeanne Moreau in de rol van de prostituee Carola Venitequà. Het was ook meteen Gides laatste toneeltriomf, binnengehaald op de valreep. Twee maanden na de première overleed hij.
Het succes van Les caves du Vatican op het Parijse toneel heeft waarschijnlijk de doorslag gegeven bij de keuze voor dit stuk. In de race voor de galavoorstelling van 1952 waren ook nog Roger Vitracs Le sabre de mon père en Vogue la galère en Lucienne et le boucher, allebei van Marcel Aymé. Maar nadat het dstg op 17 oktober 1952 bij Le Figaro de in die krant verschenen artikelen over de opvoering door de Comédie-Française had opgevraagd, was de kogel door de kerk. De Stichting Doneto (Documentatie in Nederland op Toneelgebied) regelde met de rechthebbenden in Frankrijk dat Les caves du Vatican in Delft op de planken mocht worden gebracht, waarna het dstg aan de slag kon.
Het stuk moest nog wel worden vertaald. Dat gebeurde inderhaast, op basis van de toneeltekst die in 1950 bij Gallimard in boekvorm was uitgegeven. Een getypt exemplaar van de vertaling bevindt zich in de collectie van het Theater Instituut Nederland. Wie het stuk in het Nederlands heeft vertaald, wordt uit de beschikbare gegevens niet duidelijk. Waarschijnlijk kwam de vertaling met vereende krachten tot stand, zoals bij het dstg wel vaker het geval was. De Franse titel werd gehandhaafd; die kon in elk geval op meer herkenning bij het publiek rekenen dan De kelders van het Vaticaan. Gides roman was nog niet in het Nederlands verschenen. Die kwam pas uit in 1967, in de vertaling van Jef Last.
Via een intekenlijst konden leden van het dstg zich aanmelden voor een rol in het toneelstuk. Voor de invulling van de vrouwenrollen richtte het bestuur de blik naar Leiden. Zoals ieder jaar werden de actrices gerekruteerd uit de gelederen van de Tooneelclub van Vrouwelijke Studenten te Leiden.
Op 25 oktober 1952 kwam iedereen in de boveneetzaal van de studentensociëteit Phoenix bijeen voor de eerste repetitie. De 27-jarige acteur Luc Lutz, oud-Delftenaar en verbonden aan de Haagsche Comedie, was gevraagd de regie te doen. Het betekende zijn debuut als regisseur.
Lutz stond voor de niet eenvoudige opdracht het als ingewikkeld bekend staande toneelstuk te ensceneren tot een begrijpelijke en vlotte voorstelling. Behalve ingewikkeld was het ook nog eens een tamelijk moeizaam stuk. De dubbele intrige vergde nogal wat dramaturgische behendigheid. De eerste intrige is die waar de beroepsoplichter Protos een goedgelovige katholieke familie een poot uittrekt door haar wijs te maken dat de paus door vrijmetselaars gevangen is genomen. De tweede intrige speelt zich af rond de jonge bastaardzoon Lafcadio, die een moord zonder motief pleegt en daarmee wegkomt.
In het programmaboekje stelde Lutz de toeschouwers een boeiende uitvoering in het vooruitzicht. Zij die Gide kenden als de auteur van La porte étroite of La symphonie pastorale, zouden nu een andere Gide leren kennen, ‘wiens superieur schrijverstalent tussen deze uitersten zijn veelzijdigheid bewijst.’ Daarom alleen al vond hij het een
verdienste dat het dstg had besloten Les caves du Vatican op te voeren. Het getuigde ook van moed, volgens de preses van de Amsterdamsche Studenten Tooneel Vereeniging. Hetzelfde stuk was lange tijd ‘candidaat-object’ voor hún lustrumspel van 1952. Zij hadden een opvoering echter niet aangedurfd. Dat hun vrees niet onterecht was geweest, zou weldra blijken.
Dit keer hadden de Delftse studenten te hoog gegrepen. De welwillendste recensenten gaven Gide hiervan de schuld, zoals de criticus van de Delftsche Courant (5 december 1952): ‘De verantwoordelijkheid voor de matige waardering die deze voorstelling vermag weg te dragen berust niet in de eerste plaats bij spelers of regisseur, maar bij de auteur.’ Gide was een magistraal literair talent, maar een toneelstuk schrijven kon hij niet.
De Telegraaf (5 december 1952) en Het Vaderland (6 december 1952) waren eveneens van mening dat Gide een onspeelbaar stuk had afgeleverd. De studenten deden weliswaar hun best, maar het lag ver boven hun krachten er iets goeds van te maken. ‘Er werden te veel lesjes opgezegd en vrijwel geen rol kwam los van de leestoon,’ oordeelde de Haagsche Courant (5 december 1952) over de acteerprestaties. ‘Innerlijk een tekst beleven was iets dat niet voorkwam.’ Beroepsspelers zouden met dit stuk ook moeite hebben, troostte nog De Telegraaf, die de voorstelling maar langdradig en onbeholpen had gevonden.
Regisseur Luc Lutz werd door de kritiek
gespaard. Gezien de omstandigheden had hij er nog het beste van weten te maken. Het stuk was door hem uitstekend in scène gezet, maar hij had kennelijk niet kunnen voorkomen dat tussen de vele taferelen – van de oorspronkelijke negentien waren er al twee geschrapt – langdurige changementen noodzakelijk bleken. Naar het schijnt was de voorstelling, die om half negen begon, omstreeks half twee ’s nachts pas afgelopen. Te laat voor de recensent van de Nieuwe Rotterdamse Courant in ieder geval die, om de trein te kunnen halen, de laatste vijf taferelen moest missen. Wat zal Anne Teenstra van Het Vaderland hem hebben benijd; zij snakte na een paar scènes al naar het einde. Haar oordeel over Les caves du Vatican was dan ook vernietigend: een regelrechte mislukking.
Vriendelijker woorden waren er na afloop van collega-verenigingen. Traditiegetrouw woonden vertegenwoordigers van andere corpora de jaarlijkse gala-uitvoering bij. In hun bedankbrieven lieten zij zich echter vooral lovend uit over het aansluitende souper dansant in de Stads Doelen. Over de toneelvoorstelling van die avond hulde men zich over het algemeen in beleefd stilzwijgen.
Voor het dstg was het even slikken en weer doorgaan. Op de rol stond alweer een nieuw stuk, dat de viering van het xxi ste lustrum in 1953 luister bij moest zetten. Maar van Gide waren de studenten nog niet helemaal af.
Met het oog op een internationaal festival van het studententoneel, dat in het kader van het Holland Festival zou worden gehouden, was een commissie van deskundigen in het leven geroepen die de prestaties van het Nederlandse studententoneel moest beoordelen. Deze bracht vervolgens advies uit over de voorstellingen die voor een opvoering tijdens dat festival in aanmerking konden komen. De commissie bestond uit de dichter Eric van der Steen en de toneelcritici Pieter Verdoes (nrc) en Ben Stroman (Algemeen Handelsblad). Eind augustus 1953 deden zij verslag van hun bevindingen, na het bijwonen van dertien toneeluitvoeringen.
De toeschouwers die het boek van Gide niet hadden gelezen, zullen er weinig van begrepen hebben, rapporteerde Verdoes over Les caves du Vatican: ‘Een trage, vele uren durende voorstelling zonder veel contact met het publiek, voor zover het de 17 taferelen heeft uitgezeten.’ Ongeschikt voor een festival, luidde dan ook zijn conclusie.
Van der Steen zette zijn beoordeling kracht bij met een cijfer. De Delftenaren gaf hij een 5. Ze hadden veel te hoog gegrepen, ‘voor zo ver men naar kelders te hoog kan grijpen,’ voegde hij er lollig aan toe. Alleen het optreden van de Utrechtsche Studenten Tooneel Vereeniging werd door hem nóg lager gewaardeerd. Dat kreeg een 3.
De gala-uitvoering van 1952 was er een die het dstg maar het beste snel kon vergeten. Gide was niet zijn fort geweest. Van geen enkel toneelgezelschap trouwens, want voorzover bekend heeft niemand zich in Nederland daarna nog aan Gide gewaagd. De studenten uit Delft waren de eersten en bleven de eersten, toch een prestatie om geboekstaafd te worden. Ere wie ere toekomt tenslotte.
De brieven en documenten die voor dit artikel zijn gebruikt, bevinden zich in het Archief van het Delftsch Studenten Tooneel Gezelschap, 1881-1970, Regionaal Historisch Centrum Delft (inventaris nr. 498). Met dank aan ir. E.J. Vles (Rhoon), oud-preses dstg.