Laagwater
Marco Entrop
Misdaad & Mondriaan
Het schilderij De Boom van Piet Mondriaan, dat op 25 september 1998 uit het Zeeuws Museum in Middelburg werd gestolen, hangt inmiddels weer op zijn plaats. De daders, afkomstig uit Sittard, wilden de verzekeringsmaatschappij dwingen tot het betalen van losgeld. Toen een van hen het schilderij te gelde probeerde te maken, liep hij tegen de lamp. Op zijn aanwijzingen vond de politie de Mondriaan ten slotte terug in een woning in Antwerpen.
Kenden deze dieven hun klassieken? Een tweetal varianten op de Zeeuwse schilderijenroof is immers terug te vinden in de misdaadliteratuur. De Amerikaanse detectiveschrijver Lawrence Block (Buffalo, New York, 1938) gebruikte een schilderij van Mondriaan als een soort corpus delicti in een van zijn Bernie Rhodenbarr Mystery’s.
Bernie Rhodenbarr is de hoofdpersoon in de zogenaamde Burglar-serie van veelschrijver Block. Hij is weliswaar de inbreker uit de titelreeks, maar geenszins een ordinaire ruitentikker. Hij is een bezeten bibliofiel, die thuis is in Spinoza, hele passages Rudyard Kipling uit zijn hoofd kent en verstand heeft van beeldende kunst. Overdag is hij een achtenswaardige antiquaar in de New-Yorkse wijk Greenwich Village, maar ’s nachts bewandelt hij de duistere paden des levens door inbraken te plegen.
In het in 1983 verschenen deeltje The burglar who painted like Mondrian raakt Rhodenbarr betrokken bij een ongewone ontvoeringszaak, waarbij een werk van Mondriaan in het geding is. De ontvoerders eisen een Mondriaan – een museumstuk – als losprijs voor een door hen gekidnapte poes! Rhodenbarr komt op het lumineuze idee de misdadigers niet het origineel maar een kopie in handen te spelen. Hijzelf kwijt zich van de taak een niet van het echte Mondriaanschilderij te onderscheiden imitatie af te
leveren. De dieven trappen in de val en alles komt weer op zijn pootjes terecht, de poes incluis.
De Duitse schrijver Jürgen Ebertowski (Berlijn, 1949) situeerde tien jaar na Block eveneens een misdaadroman rond een schilderij van Mondriaan. De plot van Esbeck und Mondrian is niet minder absurd, maar het verhaal kent een hoog werkelijkheidsgehalte doordat Ebertowski goed thuis lijkt te zijn in het oeuvre van de kunstenaar.
De hoofdpersoon in het boek is Klaus Esbeck, een Duitser met een Nederlandse familieachtergrond. Esbeck werkt als vertaler in Japan en is als lector verbonden aan het Goethe-Institut in Tokio. Bij toeval komt hij een ingenieuze schilderijenzwendel op het spoor. Het brein erachter blijkt de yakuza, het Japanse misdaadsyndicaat, geholpen door Nederlandse criminelen.
Dat spoor begint in Duitsland, waar Esbeck geniet van een korte vakantie in het Rhön-gebergte. De kunstminnaar Esbeck is speciaal daarnaartoe gereisd om in het – werkelijk bestaande – Kunststation van Kleinsassen, een dorpje aan de voet van de Milseburg, een tentoonstelling rond het thema ‘Bomen’ te bezoeken. Er zal daar ook werk te zien zijn van Mondriaan – schilderijen, schetsen en voorstudies.
In de jaren rond 1908 maakte Mondriaan een serie schilderijen met boommotieven, waaronder De Boom uit het Zeeuws Museum. Het zou een aardig toeval zijn geweest als dat schilderij deel had uitgemaakt van die expositie, maar Ebertowski schrijft dat al het tentoongestelde werk van Mondriaan afkomstig is uit de collectie van het Haags Gemeentemuseum. Bovendien speelt het verhaal in 1990. De Boom was toen nog in particulier bezit en werd pas vier jaar later door het Zeeuws Museum verworven.
Het schilderij waar het allemaal om draait in Esbeck und Mondrian (1993), is het landschap Bos bij Oele (1908). Helaas krijgt Esbeck geen kans het te bewonderen, doordat er enkele uren na de feestelijke opening van de tentoonstelling een brandbom ontploft in de zaal met de Mondriaans. Twee boomstudies en Bos bij Oele gaan daarbij in vlammen op.
Eenmaal terug in Japan wacht Esbeck echter een verrassing. In het atelier van zijn buurman, een amateurschilder die van het kopiëren van Mondriaans zijn specialisme heeft gemaakt, ziet Esbeck tot zijn stomme verbazing het als verloren beschouwde Bos bij Oele staan, volkomen intact. De Japanner verzekert hem dat het schilderij een kopie is, niet van zijn hand maar van Engelse makelij. Het is, vertelt hij, eigendom van de directeur van een chemiebedrijf in Yokohama, een hartstochtelijk Mondriaan-liefhebber (maar evenzeer een genadeloze gangster), die hem de opdracht heeft gegeven van deze kopie weer een kopie te vervaardigen. Esbeck neemt deze verklaring voor waar aan – die Japanners maken per slot van rekening alles na.
Esbeck begint pas aan de woorden van zijn buurman te twijfelen wanneer hij leest wat er in Duitse en Nederlandse kranten over de museumbrand wordt geschreven. Materiaalonderzoek heeft namelijk aangetoond dat het verbrande schilderij niet het origineel maar een knappe vervalsing is geweest. Esbeck krijgt een vermoeden waar de echte Mondriaan zich thans bevindt. In een onbewaakt ogenblik lukt het hem de zogenaamde kopie van Bos bij Oele bij zijn buurman nader te bekijken. En inderdaad, op de achterzijde van het schilderij treft hij een
stempel aan: ‘Eigendom van het Gemeentemuseum, Den Haag’. Esbeck neemt onmiddellijk contact op met de deskundige die in Duitsland de expertise heeft verricht. Samen met hem steelt hij het schilderij en smokkelt het de grens over. De yakuza heeft het nakijken.
Maar het verhaal krijgt nog een staartje. Ook het Haags Gemeentemuseum blijkt om de tuin geleid, al weet niemand dat. De Nederlandse handlangers van de yakuza belazerden niet alleen hun opdrachtgevers. Van het oorspronkelijke schilderij lieten zij niet één maar twee vervalsingen maken! Eén met en één zonder museumstempel. De eerste ging naar Japan (en daarna ‘terug’ naar Den Haag), de tweede naar Kleinsassen. Het door Mondriaan geschilderde Bos bij Oele hangt volgens Ebertowski nu boven een schouw, ergens in een Amsterdams grachtenpand. Wanneer de Limburgse kunstdieven eerst de moeite hadden genomen de literatuur er eens op na te slaan, hadden zij wellicht de perfecte misdaad kunnen plegen.