Judith Schuyf+
Elk moedig mens mishaagt
Brieven van Anna Blaman
In augustus 1949 las Anna Blaman het toen juist verschenen Le deuxième sexe van de Franse schrijfster Simone de Beauvoir (1908-1986) en was er diep van onder de indruk. Vrijwel direct vatte ze het plan op het boek in het Nederlands te vertalen en deed ze een voorstel aan haar uitgever Meulenhoff.1 Om onbekende reden is dit plan echter niet doorgegaan.
Anna Blaman was op dat moment verreweg de bekendste (lesbische) schrijfster in de Nederlandse letteren. Ze werd op 31 januari 1905 in Rotterdam geboren als Johanna Petronella Vrugt. Haar vader – aan wie zij volgens haar zuster een hekel had – overleed toen zij twaalf was, waarna haar moeder de fietsenzaak verkocht en een pension opende. In dit pension zou Anna Blaman, die een zwakke gezondheid had en gebukt ging onder een ernstige nierkwaal, tot aan haar dood verblijven en geruime tijd door haar vriendin en grote liefde, Alie Bosch, verpleegd worden. In haar romans Vrouw en Vriend (1941), Eenzaam Avontuur (1948), Op leven en dood (1954) en De Verliezers (1960), en in haar verhalenbundel Overdag en andere verhalen (1957) is de erotiek alom aanwezig als diepste menselijke drift, die vaak leidt tot verwarring van gevoelens en onontkoombare eenzaamheid. In 1957 werd haar, als eerste vrouw, de P.C. Hooftprijs toegekend. Toen zij in 1960, 55 jaar oud, plotseling aan een hersenembolie overleed, was zij een omstreden maar gevierd schrijfster.2
Na lezing van Le deuxième sexe hield Blaman talloze lezingen over De Beauvoir – die zij overigens nimmer ontmoet heeft – met name voor allerlei vrouwenverenigingen en afdelingen van het Humanistisch Verbond. Die lezingen vormden een aanzienlijk deel van haar inkomen. De belangen- en ontspanningsvereniging voor homoseksuelen coc beklaagde zich erover dat Anna Blaman wel zeventig gulden voor een lezing vroeg, een groot bedrag in die tijd. Ook schreef ze enkele recensies over het boek.3 Met name de emancipatorische inhoud van Le deuxième sexe interesseerde Blaman. Zo schreef zij in het tijdschrift Litterair Paspoort: ‘Wie wel eens heeft gediscussieerd over de vraag of de vrouw al of niet inferieur is aan de man, weet dat men,
hoe democratisch de gezindheid ook mag wezen, toch vaak slechts een formele gelijkheid tussen de sexen erkent, maar dat wezenlijk nog vaak van een verregaande psychologische en zelfs sociale discriminatie sprake is.’ Kernpunt van De Beauvoirs werk was volgens Blaman ‘de concrete kans die er voor het individu bestaat om zijn mogelijkheden te verwerkelijken, of om het in termen van de existentialistische moraal te zeggen, om zijn immanentie te ontstijgen en tot een voortdurend nieuwe transcendentie te komen.’ De Beauvoir betoonde zich, aldus Blaman, afkerig van psychologie en psychoanalyse, die zij een te mannelijke invalshoek aanwreef.4 In plaats daarvan zocht zij haar toevlucht in het ‘historisch materialisme’, dat volgens haar een belangrijke bijdrage had geleverd aan het begrijpen van sociologische factoren in de machtsverhouding tussen de seksen. Het was echter vooral het tweede deel van Le deuxième sexe – ‘Geleefde Werkelijkheid’, met daarin de beschrijving van het dagelijks lot van de vrouw – dat het boek voor Blaman ‘nog belangwekkender’ maakte. Overigens valt het in deze recensie op dat Blaman in het geheel niet verwijst naar de opmerkingen die De Beauvoir in haar boek over de lesbische vrouw maakt – hoewel daarin toch veel zat waarover Blaman wellicht een andere mening gehad zal hebben.
Van De Beauvoirs romans hield ze niet. ‘Ze romantiseert als ze een roman schrijft, ze weet de dingen maar kent ze niet. Dat komt ervan als je je ervaringen en innerlijke belevenissen opvangt in een wijsgerig systeem. Dat is levensgevaarlijk voor een romancier, niet voor een essayist natuurlijk,’ schreef zij op 13 september 1950 aan Sonja Witstein.
Een van Blamans lezingen over Simone de Beauvoir kreeg een staartje in de pers. Het Haagsch Dagblad (de Haagse editie van Het Parool, die tot 1964 is verschenen) plaatste op 27 februari 1953 een verslag van de lezing die zij had gehouden voor de afdeling Voorburg-Rijswijk van het Humanistisch Verbond. De verslaggever meende dat Anna Blaman zich had uitgesproken voor het vrije huwelijk en voor verhoudingen buiten het huwelijk, wanneer de erotiek binnen het huwelijk zoals te verwachten viel ‘niet meer een spontaan en wederzijds verlangen zou zijn, maar zou dreigen te ontaarden in een kwestie van rechten en plichten’. Blaman was daarover zo geërgerd, dat zij een artikeltje naar het Haagsch. Dagblad stuurde, waar het op 14 maart in de rubriek ‘Moet U eens hóren’ werd afgedrukt. Daarin preciseerde zij dat De Beauvoir weliswaar de conclusie trekt dat de erotiek vrij dient te zijn, maar dat zij – Blaman – nadrukkelijk meent ‘dat alleen moreel zeer hoogstaande mensen een dergelijke vrijheid zouden kunnen dragen’. Ze is ook dan ook zeker niet tegen het huwelijk, met ‘zijn grote beschavingswaarde’. ‘Mag het dan al zijn dat de erotische liefde in het huwelijk niet naar willekeur levend gehouden kan worden, daar staat dan toch de volgende waarheid tegen-
over: het hangt van de innerlijke kwaliteit van de huwelijkspartners af, wat zij aan elkaar beleven. Immers, de oppervlakkige mens is meestal schrikbarend vlug op een ander “uitgekeken”, maar de mens met het vermogen zich liefdevol in een ander te verdiepen vindt in zijn partner een hele wereld. En wat tenslotte de beschavingswaarde van het huwelijk betreft: het elkaar leren begrijpen, het rekening houden met elkaar, het samen delen van lief en leed, en de oprechte poging tot volledige wederzijdse loyauteit vormen met elkaar zonder twijfel een karakterveredelende levensstijl.’
Deze reactie – toch tamelijk opvallend voor een schrijfster die er juist door de kritiek op werd aangesproken, in haar werk de seksualiteit zo’n overwegende rol te laten spelen – werd Blaman ingegeven door zowel persoonlijke als literaire motieven. In haar privé-leven had zich rond die tijd een verandering voltrokken. Na het echec van haar verhouding met Alie Bosch had ze zich aan het eind van 1948 in een wild avontuur gestort met de schrijfster Marie-Louise Doudart de la Grée. Eind 1950 was het Anna duidelijk geworden dat dit ‘sensuele experiment’, zoals ze het wel omschreef, niets voor haar was. Eigenlijk wilde ze vooral vastigheid in haar leven. Op het literaire vlak had Blaman zich diep gekwetst gevoeld door de kritiek op haar werk, met name op Eenzaam Avontuur. Het verwijt dat zij onbeschaamd de laagste gevoelens van de mens uitbeeldde, had haar pijnlijk getroffen. Zij zag daar – terecht – een miskenning in van de filosofische achtergrond van haar werk, het existentialisme.
Het was Joke Kool-Smit die, pas in 1964, als eerste wees op het verband tussen Blamans morele opvattingen en het existentialisme. Zij meende dat Blaman zich vooral door Camus sterk had laten beïnvloeden, vooral in zijn opvatting ‘één te zijn met de slachtoffers’. Blamans centrale thema zou dat van de ruggengraat, de houding, zijn. ‘Zij is op dezelfde manier gevoelig voor de onveiligheid die het leven samen met anderen inhoudt. “L’enfer c’est les autres” is een zin die Anna Blaman had kunnen schrijven als zij ooit de behoefte had gehad expliciet te zijn,’ aldus Joke Kool-Smit, in een verwijzing naar Sartres beroemde uitspraak uit zijn toneelstuk Huis Clos.5 Latere critici menen dat Blaman vooral onder de indruk is geweest van de nadruk die in het existentialisme gelegd werd op ‘het menselijk tekort’ (la condition humaine): de onmogelijkheid van de ene mens om de ander werkelijk te raken.6 Ongetwijfeld is eenzaamheid een van de centrale thema’s in het werk van Anna Blaman.
Pas nu – in onze dagen – is goed vast te stellen hoe opmerkelijk ‘verlicht’ Blaman in haar mening over De Beauvoir en het feminisme is geweest. We zagen al hoezeer het vraagstuk van het menselijk bestaan, in het bijzonder dat van de vrouw, haar heeft beziggehouden. Het existentialisme leek antwoord te geven op haar vragen. Toch bleef Anna Blaman ten diepste wezen ingebed in het Hollands moralisme. Haar opmerking over het huwelijk toont nog eens dat Blaman een diep-morele schrijfster was, zij het niet volgens de katholieke moraal waarin zij was opgevoed (De tweede sexe werd nog in 1956 op de rooms-katholieke index van verboden boeken
geplaatst) en evenmin volgens de moraal zoals die door een groot deel van de bevolking op dat moment aangehangen werd. Haar opvatting van het huwelijk als een kameraadschap van twee gelijkgestemde zielen vormt veeleer een voorafschaduwing van latere algemene meningen daarover.
En wat Blamans kritiek op De Beauvoirs ‘vrijheid blijheid’-opvattingen betreft, heeft de geschiedenis een verrassende wending genomen. Begin jaren negentig werden brieven en dagboeken van Simone de Beauvoir gepubliceerd, alsmede een aantal nieuwe biografieën, waaronder die van Deirdre Bair. Haarscherp komt daarin uit dat De Beauvoir haar leven als ‘een mooi verhaal’ heeft geconstrueerd, waarvan de realiteit meestal niet in overeenstemming was met de ‘de schone schijn’ die naar buiten werd getoond. Zo heeft De Beauvoir er alles aan gedaan om de illusie in stand te houden dat Sartre en zij samen een volmaakt leven hadden, waarin de ‘amour nécessaire’ tussen hen beiden veel belangrijker was dan de ‘amours contingentes’ die zij zich permitteerden met derden. Uit de recente publicaties komt echter het beeld naar voren van een conventionele relatie, waarin Sartre met de ene na de andere vrouw het bed induikt en De Beauvoir alles maar moet zien te redderen en te regelen. Vaak is zij jaloers als Sartre behalve met mooie ook een enkele maal met slimme vrouwen vrijt. De Beauvoir bekende haar biografe dat zij haar eerste orgasme pas aan het eind van de jaren veertig, met haar Amerikaanse minnaar Nelson Algren, had beleefd. En dat zij haar lesbische betrekkingen met Sartres vriendinnen (‘alleen hierboven, nooit daar beneden’) voornamelijk onderhouden had om hem te plezieren.7 De geschiedenis heeft Blaman uiteindelijk gelijkgegeven ‘dat alleen moreel zeer hoogstaande mensen een dergelijke vrijheid zouden kunnen dragen’.
De naam Simone de Beauvoir duikt ook op in een – tot nu toe ongepubliceerd gebleven – briefwisseling van Anna Blaman met een familie in Voorburg. In de biografieën van Anna Blaman wordt gesuggereerd dat zij haar hele leven bij haar moeder in de De Vliegerstraat 50a in Rotterdam heeft gewoond. Haar nogal pessimistische kijk op de morsige jaren veertig en vijftig in Nederland lijkt dan in overeenstemming met de foto’s die we van haar kennen: Blaman zittend achter haar bureau in het hoge achtervertrek, waar zij uitsluitend op de tuin keek en niets hoefde te merken van wat zich op straat afspeelde. Hoewel haar moeder haar ‘geaardheid’ wel accepteerde, zit er ook iets verstikkends in het nauwe samenleven van de moeder, Anna en haar zus Corrie met haar man Jan Lührs.
Toch heeft zij ook wel ergens anders gewoond. Tijdens de bezetting – wanneer precies is niet bekend – verbleef Anna enkele jaren als huurster bij de familie Klomp, aan de Laan van Heldenburg 30 te Voorburg, met wie zij nog jaren daarna, zij het sporadisch, in contact bleef. Ze schreef brieven aan hen8 en kwam af en toe langs. Hoe Anna de familie Klomp heeft leren kennen, is niet duidelijk. Het meest waarschijnlijk is dat zij elkaar hebben ontmoet op een bijeenkomst van het Humanistisch Verbond, waarvan zij enthousiaste leden waren. Volgens de overleve-
ring verbleef Anna bij de familie Klomp in de periode dat zij bezig was haar akte mo-b Frans aan de Haagse School voor Taal- en Letterkunde te halen. Daarmee kon ze zich enig inkomen met lesgeven en vertalen verwerven. Anna studeerde tussen oktober 1940 en december 1943 voor deze akte en slaagde, na problemen tussen de bezetter en de examencommissie over de instelling van de Kultuurkamer, uiteindelijk in 1945 voor het examen. Vermoedelijk waren de vermoeienissen van de reis Rotterdam-Den Haag en terug in oorlogstijd de aanleiding om een pied-à-terre dichterbij te zoeken. Misschien kende Anna Pieter Klomp ook wel uit de – nog altijd bestaande – forenzenvereniging van de trein tussen Voorburg en Rotterdam v.v. In huize Klomp was iedereen welkom. Ook gedurende de oorlogsjaren was het er overvol – onderduikers, familie, vrienden, ja zelfs een ongehuwde moeder die in nooddruftige staat bij een bushalte was aangetroffen -, iedereen kon er in geval van nood een onderkomen vinden.
Pieter en Emmy Klomp waren mede-eigenaar van de drukkerij Klomp & Bosman in Rotterdam, die sinds de jaren dertig met wisselend succes draaiende werd gehouden. Pieter Klomp maakte zich geliefd bij enkele ongetwijfeld armlastige schrijvers – behalve de brieven van Anna bevindt zich bij voorbeeld ook een brief van Harriët Freezer in de collectie – door hen fraai gedrukt briefpapier met enveloppen te bezorgen tegen een geringe (of meestal zelfs geen) vergoeding.
De eerste brief van Anna Blaman aan de familie Klomp dateert van 9 maart 1953. In groene inkt bedankt Anna voor het nieuwe postpapier en voor enkele boeken en een kalender die ze had ontvangen:
Het allermeest hebben me uw opdrachten in de beide boeken goed gedaan. Die moest ik telkens weer lezen omdat er zo’n grote warme waardering uit spreekt, en die vormt meer dan een tegenwicht voor de teleurstellende reacties die ik natuurlijk ook beleef. Simone de Beauvoir schrijft in haar boek: de eerlijke en moedige schrijver mishaagt. En ik zou er aan willen toevoegen: zoals elk mens die eerlijk en moedig is en probeert te blijven mishaagt. Maar U weet natuurlijk, juist de depreciatie van hele categorieën mensen bewijst vaak dat je ’t bij het rechte eind hebt. En Uw appreciatie heeft me een gelukkig week-end bezorgd. Tot het schrijven van een artikeltje om die misverstanden in die critiek te weerleggen kwam ik nog niet. Daaraan kom ik pas dinsdag toe. Vandaag bereid ik een lezing over literatuur voor voor vanavond in Amsterdam (voor de Amsterdamse vrouwenvereniging).
Met de ‘misverstanden’ doelde Blaman op het eerder genoemde verslag van haar lezing uit het Haagsch Dagblad. In een volgende brief, van 22 maart 1953, stuurde Anna een knipseltje mee van haar ingezonden reactie in het Haagsch Dagblad. Voorts merkte zij in die brief op:
Over die andere kwestie (voor of tegen abortus) ben ik maar niet begonnen: het stuk zou te lang geworden zijn als ik moreel had moeten verantwoorden dat ik ervoor ben zonder dat ik daarmee bedoel dat ik zou wensen dat iedereen ‘z’n gang maar kan gaan’.
Deze opmerking over abortus kwam niet uit de lucht vallen. Juist in maart 1953 was de discussie over abortus opnieuw hevig opgelaaid. ‘Het bevolkingsvraagstuk’ was een van de ‘kwesties’ die in het begin van de jaren vijftig tot grote politieke verdeeldheid leidden. Geboortebeperking werd door de progressieven gezien als het middel bij uitstek om de gevreesde bevolkingsgroei tegen te gaan, maar de meeste kerken (met uitzondering van de Nederlandse Hervormde, die in 1952 voorzichtig ‘om’ ging) wezen anticonceptie resoluut af. Abortus werd door hen op één lijn gesteld met anticonceptie. In een geruchtmakende zaak werd op 26 maart 1953 de voorzitter van de nvsh, de arts W.F. Storm, door de Amsterdamse rechtbank veroordeeld tot een half jaar gevangenisstraf wegens het uitvoeren van een abortus. Deze affaire, die nog pikanter werd doordat uitgerekend Storm zich het sterkst verzet had tegen bemoeienis van de nvsh met de abortusproblematiek, had de hele discussie hevig doen oplaaien.9
Anna Blamans standpunt week ongetwijfeld af van de mening van de overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking, die abortus nog steeds afwees. Maar het kwam overeen met wat progressieve nvsh-leden als Van Emde Boas vonden, namelijk dat de feitelijke abortuspraktijken zo afschuwelijk waren dat abortus maar het beste gelegaliseerd kon worden, onder gelijktijdige uitbreiding van de mogelijkheden tot anticonceptie. Zo zou het uiteindelijk ook gebeuren, zij het pas na vijfentwintig jaar. Moderne gezins- en huwelijksproblemen waren bij het echtpaar Klomp een niet ongewoon gespreksonderwerp. Beiden hadden de – sociaaldemocratische en humanistische – overtuiging dat de zeer grote gezinnen, waaruit zij zelf nog afkomstig waren, geen goede zaak vormden en dat hiertegen iets gedaan kon en moest worden.
In de jaren die volgden, bleef de correspondentie van Anna’s kant beperkt tot het zenden van een nieuwjaarsgroet, al dan niet in antwoord op een relatiegeschenk van de drukkerij. Daarbij liet ze niet na de zegeningen van haar fraaie postpapier te bezingen (‘het geeft me cachet!’]. In januari 1955 schreef zij een nieuwjaarsgedicht voor de familie Klomp, als dank op het kerstgeschenk – een boekje met citaten – dat ze van hen had ontvangen. Een jaar later schreef zij:
Ikzelf heb een 1955 vol pech achter de rug. In maart van dat jaar kreeg ik plotseling hartthrombose en een infarct (drie maanden liggen, daarna heel voorzichtigjes aan, en nu werk ik voorlopig nog op halve kracht). Dat was allemaal erg moeilijk, maar nu leef ik wel weer prettig; ik bedoel, ik ben blij dat ik er nog ben en ik heb nu wel geleerd me aan te passen aan een rustiger tempo van leven.
In 1957 stuurde Anna zelf een geschenk, bedoeld voor de kleinkinderen van de familie Klomp: een kinderboekje dat haar zuster Corrie Lührs zojuist had gepubliceerd onder haar meisjesnaam Corrie Vrugt (‘dat bewijst dat het schrijven wel een beetje in de familie zit’). Het ging vergezeld van een verzoek om nieuw briefpapier: ‘Als ik nu beloof dat ik jullie altijd op de hoogte zal houden van onze litteraire producten, zou het dan nog een keer kunnen dat ik zulk mooi imponerend briefpapier krijg? Ik hoop het.’ Over zichzelf meldt Anna ‘wel tevreden’ te zijn:
Langzaam maar zeker kan ik er weer beter tegenop – Wel moet ik nog erg verstandig leven (niet teveel werk, niet naar buiten met dit genre weer, de dagen in tweeën kappen, dus ’s middags rusten), maar nu heb ik dan ook al veel minder last dan een jaar geleden.
Daarnaast waren er af en toe bezoekjes – men trof elkaar op bijeenkomsten van het Humanistisch Verbond. Soms, wanneer het weer en haar gezondheid het toelieten, reed ze langs voor een ‘kletsmiddag’ of een gezamenlijk autoritje. Begin 1959 ging Anna het echtpaar Klomp tutoyeren. Van Corrie stuurde zij nog twee kinderboeken, uit 1957 en 1960. Van eigen hand schonk zij de bundel Overdag en andere verhalen. Het was vooral Emmy Klomp die de ontvangen boeken van Anna las. Van Pieter
Klomp kwam ooit de verzuchting: ‘Anna, ik vind je een best en aardig mens, maar verwacht niet dat ik je boeken lees, want ik duik niet uit mijn vrije wil een open riool in!’
De laatste brief dateert van 27 februari 1960. Anna Blaman overleed op 13 juli 1960.
Met dank aan Marjorie de Grooth en in herinnering aan Emmy de Grooth-Klomp.
- +
- Judith Schuyf (1951) is historica en archeologe. In 1994 is zij gepromoveerd op Een stilzwijgende samenzwering. Lesbische vrouwen in Nederland 1910-1970.
- 1
- Brief aan Emmy van Lokhorst, 8 augustus 1949.
- 2
- Zie J. Schuyf, Een stilzwijgende samenzwering. Lesbische vrouwen in Nederland 1920-1970 (1994) (diss.), alwaar ook een bibliografie.
- 3
- ‘Naar het einde van een mythe’, in: Litterair Paspoort 5 (1950), p. 60-61. ‘Ook vrouwen kunnen wel eens iets verstandigs zeggen’, in: De Groene Amsterdammer, 10-6-1950.
- 4
- Toch is het interessant om te zien dat De Beauvoir in Le deuxième sexe de vraag opwerpt naar de mogelijkheden die de vrouw heeft om een eigen bestaan op te bouwen als zelfstandig subject, d.w.z. zonder de mannelijke blik. Tijdens het schrijven van haar boek was zij bij toeval in contact gekomen met de filosoof Lacan, voor wie dit een belangrijk onderwerp was. Zie D. Bair, Simone de Beauvoir; Biografie (1990), p. 453.
- 5
- J. Kool-Smit, ‘Anna Blaman, existentialiste’, in: De Tijd, 15-2-1964.
- 6
- Zie bijv. A. Meinderts, ‘“Geluk op het drijfzand der illusie”. Kanttekeningen bij Blamans existentialisme en haar roman Op leven en dood.’, in: Anna Blaman – Informatie en herinneringen (1985).
- 7
- Zie o.a. het interview met Bair, door H. Goedkoop en A. van der Zijl, in hp/De Tijd, 12-4-1991.
- 8
- De correspondentie (zes brieven, een kaart en een gedicht) werd door het echtpaar Klomp zorgvuldig bewaard en ten slotte aan hun dochter, mevr. drs. E. de Grooth-Klomp, overgedragen. Die gaf ze in 1994 aan mij. Haar gezondheid was toen al slecht en helaas overleed ze korte tijd later, zodat ik op vragen over de brieven geen antwoord meer kon krijgen.
- 9
- Zie Jan de Bruijn, Geschiedenis van de abortus in Nederland (1979), p. 153.