Jan Paul Hinrichs+
De meester van de balzaal
Jan Erik Bouman (1947-2010) en de exclusieve pers Hugin & Munin
In september 2009 ontving ik een mailtje van de mij onbekende Utrechter Jan Erik Bouman die zich voorstelde als bibliofiel drukker. Hij was een bewonderaar van de poëzie van de Russische dichter Valeri Perelesjin (1913-1992) die ik, als net afgestudeerd slavist, in de jaren tachtig van de vorige eeuw had vertaald. Hij vroeg me een paar gedichten van Perelesjin te vertalen voor zijn bijdrage aan een ‘vriendenboek’ ter ere van een collega-drukker. ‘Het maken van zulke nogal exclusieve “vriendenboeken” is een traditie onder een groep literair geïnteresseerde looddrukkers’, legde Bouman uit. ‘De bedoeling is dat iedere deelnemer zo zelf eenmaal aan de beurt komt. Aanleiding was vaak iemands vijftigste verjaardag. De deelnemers leveren in de afgesproken oplage, in dit geval 50 stuks, hun blad of dubbelblad in en krijgen daarvoor, net als de jubilaris, op de feestdag een handgebonden exemplaar van alle inzendingen uitgereikt.’ Los daarvan wilde Bouman een apart uitgaafje van Perelesjins gedichten laten verschijnen. Dit gebeurde allemaal onder het impressum Hugin & Munin, zijn pers die mij ook onbekend was.
Hoewel ik al lang geen poëzie meer vertaalde, nam ik de uitdaging aan. Ik waarschuwde Bouman wel dat mijn oude gewoonte om berijmde verzen onberijmd te vertalen onder ‘professionele vertalers’ als niet erg serieus gold, maar dat vond hij geen bezwaar. Hij hoopte op sonnetten over ‘de nacht, eenzaamheid, verval, het boek, ontmoetingen op straat, vriendschap, de dood etc.’ en die kreeg hij. Zo ontving ik in het voorjaar van 2010 een stapeltje van het uitgaafje Dag en nacht: vijf verzen uit Ariël. Naast de vijftig exemplaren voor het peperdure vriendenboek Sub rosa waren twintig exemplaren met een op de verguldpers gestempeld omslag los verschenen.
De boekjes kreeg ik van een vriend van Bouman die meldde dat hij in het ziekenhuis lag. Enige tijd later schreef Bouman me dat hij niet meer zou herstellen. Begin augustus 2010 ontmoette ik hem voor het eerst. Achter de Maliebaan woonde hij op de benedenverdieping van een veredeld studentenhuis waarvan hij zei
ooit een van de eigenaars te zijn geweest. Zijn behuizing bestond uit één grote hoge kamer met een keuken in de hoek. Aan alle wanden stonden donkere boekenkasten waarin me planken met Franz Kafka, Joseph Roth en vertaalde Chinese poëzie opvielen. Een bed verschool zich achter een kast in het midden van de kamer. In een hoek stond een proefpersje. Aan de wanden hing fraaie kunst, waaronder een paar houtsneden van Jan Mankes en een Kavafis-ets van David Hockney. Overal lagen mappen en stapels. Dit was het bomvolle domein van een fanatieke lezer, collectioneur en looddrukker waarbij de buitenwereld in het niet viel.
Bouman was verzwakt maar in goede stemming. Hij zei dat hij longkanker had en rondliep met een levensvooruitzicht van tussen drie en acht maanden. Onlangs was hij hertrouwd met de vrouw van wie hij decennia eerder was gescheiden. Over zijn leven vertelde hij verder niet veel. Ik begreep dat hij werkzaam was geweest in de sociale sector. Ondanks zijn ziekte draaide hij het ene shagje na het andere.
Ik weet niet hoe Bouman op de naamgeving van zijn pers is gekomen. In de Noordse mythologie zijn Hugin(n) (gedachte) en Munin(n) (geheugen) de raven van oppergod Odin die dagelijks over alle negen werelden vliegen en aan het eind van de dag terugkeren om Odin al het nieuws in te fluisteren. Nieuwsgierig naar de achtergronden van de dingen die hij mooi vond, was Bouman zeker. Uit de correspondentie die ik met hem rond de Perelesjin-uitgave voerde, maakte hij de indruk van iemand met een groot vermogen voor bewonderen en inleving (‘ik hoor de dichter, parlando, hij is heel nabij’) gepaard aan extreem perfectionisme. Dat gold niet alleen de typografie. Heel precies was hij ook als het ging om de inhoud en stijl
van wat hij drukte. Een vijftal voorstellen voor verbetering van mijn vertalingen nam ik moeiteloos over. Van Perelesjin wist hij verder alles wat hij, het Russisch niet machtig, kon weten. Ook specialistische Engelstalige publicaties had hij gelezen.
Bouman deed zijn drukkerswerk als een geroepene maar makkelijk ging het hem kennelijk niet af. Zo schreef hij me: ‘Ik stel dat ik nooit in opdracht druk. En dat is ook zo, al bezweek ik eenmaal, uit ijdelheid, toen ik een tekst van Gerard Reve mocht drukken (La Grâce – enige aanwijzingen [Utrecht, André Swertz & Cie, 2002], in 100 nog net gesigneerde exemplaren). De voor mij belangrijkste uitgaven waren echter teksten van Kees Ouwens en James Purdy. Gemakkelijk valt het drukken mij niet, want het is een krankzinnig dievenwerk, vooral wanneer je je realiseert dat die proefpersjes ooit alleen maar voor de zetterij bedoeld waren, om de drukker schoon zetsel te kunnen leveren. Ze hebben een heel beperkt inktwerk, terwijl je snakt naar perfectie. En dan, de computer en de kleurenprinter verschaffen inmiddels in een oogwenk prima resultaten. Nu nog met loden letters drukken is een soort vendelzwaaien. Als het eenmaal klaar is, foutloos?, dan slaak ik de diepste zucht van verlichting.’
De drang om iets te drukken leek bij Bouman vooral met contacten in de vriendensfeer samen te hangen. Veel van zijn uitgaven ontstonden voor ‘vriendenboeken’ (feitelijk soms ‘vriendendozen’) als het genoemde Sub rosa, uitgegeven door Sub Signo Libelli. Zelf kreeg Bouman in 2007 ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag van een aantal collega-drukkers het in dertig exemplaren gedrukte ‘vriendenboek’ Kafka in de Ballroom aangeboden, een bundel met werk van en over Kafka dat verscheen bij de Haagse Statenhofpers. De titel verwijst naar Boumans behuizing annex drukkerij, een voormalige balzaal.
We spraken nog een keer af. Het plan was dat ik dan ook alle uitgaven van Hugin & Munin door mijn handen zou laten gaan om er een lijst van te maken. Bouman liet me weten dat de tijd drong, maar hij zegde de afspraak voor half september 2010 niet af. Ik trof op zijn kamer zijn vrouw en andere familieleden aan. Een lijst met namen en adressen lag op tafel. Hij lag in bed en ik kon hem nog de hand schudden, maar praten lukte hem nauwelijks meer. Hij was wel zeer helder. Ik had voor hem het affiche meegebracht van de Leidse Perelesjin-tentoonstelling uit 1986: een rokende halfblinde dichter uit Rio de Janeiro die ons had samengebracht, keek vanaf het blauwe papier met zijn ene oog ironisch toe. Hij kon er nog om glimlachen.
Op verzoek van Bouman kreeg ik drie platte dozen overhandigd waarin hij privé-exemplaren van zijn pers bewaarde. Die kon ik meenemen en thuis inzien. ‘Dat was zijn hele leven’, zei een van de familieleden over die dozen. Bouman deed bij leven afstand van zijn kostbaarste bezit: een exclusief oeuvre dat buiten de kring van twee dozijn looddrukkers niet bekend is, verliet misschien voor het eerst zijn huis, en wel in handen van iemand die hij eerder maar één keer een halve middag had ge-
zien en die eigenlijk niets van hem wist. Het duurde allemaal geen tien minuten maar de regie leek van Bouman te zijn geweest. De volgende dag is hij overleden, drieënzestig jaar oud.
Thuisgekomen zette ik alle boeken chronologisch op een rij, dertig centimeter subliem handwerk. Het waren meestal de nummers 1 en I van zijn uitgaven, de gebonden naast de gebrocheerde edities, soms op afwijkend papier, soms voorzien van bijzondere opdrachten of losse handschriften, correspondentie, foto’s en prospectussen waarmee het Utrechtse antiquariaat Hinderickx & Winderickx ze op de markt bracht. In dit antiquariaat zijn ook enkele van de uitgaven gedrukt. Blijkens de colofons besteedde Bouman het zetwerk ook wel eens uit.
Enige uitgaven ontbraken die mij uit andere bron bekend waren, maar in de dozen zaten wel twee veelzeggende oeruitgaven die niet van Hugin & Munin waren. In 1993 had Bouman onder het impressum ‘From the Ballroom’ Purdy’s Kitty Blue: a fairy tale laten drukken. Als toegift staat in dit boek een gedicht van Purdy voor ‘The master of the ballroom’, dus Bouman zelf. Het handschrift van dit gedicht lag ook in het boek. Het jaar daarop gaf de Avalon Pers Purdy’s verhaal Reaching Rose uit gecombineerd met een losse editie van de Nederlandse vertaling Terug naar Rose. De vertaling is van de hand van Bouman, een van de weinige vertalingen van zijn hand die zich lieten traceren. In beide uitgaven staat een fragment uit een brief van Kees Ouwens aan Bouman waarin deze commentaar geeft op deze meesterlijke schets van een eenzaam leven. Weer een jaar later, in 1995, begon Bouman het impressum Hugin & Munin, met dezelfde Purdy – die Johan Polak al eens in 1973 uitgaf – en Utrechter Ouwens als belangrijkste auteurs. Hun boeken zijn ook de omvangrijkste en stevigste uitgaven van de pers. In engere zin zullen ook deze een soort ‘vriendenboeken’ zijn geweest.
Eenzaamheid, nacht, vriendschap, dood – de sfeer die Jan Erik Bouman van Perelesjin verwachtte, spreekt meestal ook uit de andere uitgaven van Hugin & Munin. Het lijkt geen toeval dat we Kavafis twee keer aantreffen. Hoe verborgen en beperkt van omvang ook, het fonds heeft wel een eigen gezicht.
Fondslijst Hugin & Munin (1995-2010)
Kees Ouwens, Voorbereidselen tot de reis naar de zeearmen. 1995. Opl. 60 ex. |
Franz Kafka, Zurück Brüder. 1996. Opl. 27 ex. |
Kees Ouwens. Je leven. 1996. Opl. 75 ex. |
Kees Ouwens, In memoriam patris. 1996. Opl. 15 ex. |
Kees Ouwens, Van de verliezer en de lichtbron. 1996. Opl. 76 ex. |
Henk van Dijk, De liefhebber. 1997. Opl. 10 ex. |
Georg Heym, De boom (vert. Paul van den Hoven). 1997. Opl. 40 ex. [Gedrukt voor Hans van Eijk.] |
James Brockway, Cold encounter. 1997. Opl. 36 ex. |
Jan Hanlo, Wat zal ik voor je kopen zoon. 1997. Opl. 36 ex. [Gedrukt voor Gijs Schipper.] |
Jacob Israël de Haan, Een jongen met één oog. 1998. Opl. 110 ex. |
Alfred Kossmann, Nacht van de slechte slaper. Nikolaus Lenau, De drie zigeuners (vert. Paul van den Hoven). 1999. Opl. 60 ex. [Gedrukt voor Pim Witteveen.] |
James Purdy, Kitty Blue: ein Märchen (vert. Tanja Schmidt). 1999. Opl. 60 ex. |
James Purdy, Brawith: a story. 1999. Opl. 75 ex. |
K.P. Kavafis, De kat: twee gedichten (vert. Marko Fondse). 2000. Opl. 47 ex. [Gedrukt voor Hester Verkruissen.] |
James Clarence Mangan, The dying enthusiast to his friend: a poem. 2000. Opl. 66 ex. [Gedrukt voor Kees Thomassen.] |
Po Chü-I, On a box containing his own works (vert. Arthur Waley). 2000. Opl. 100 ex. [Gedrukt voor Jan Keijser.] |
Lu Kai, Toen ik een bode trof naar het noordwesten… (vert. W.L. Idema). 2001. Opl. ca. 80 ex. [Gedrukt voor Frans de Jong.] |
Kees Ouwens, Etgroen. 2002. Opl. 99 ex. |
K.P. Kafavis, Kunstbloemen: zeven vertalingen (vert. Leo Gillet e.a.). 2003. Opl. 72 ex. [Gedrukt voor Kitty Keijser.] |
Omer K. de Laey, Zworte schimmen. 2004. Opl. 60 ex. [Gedrukt voor Ernst Willem Boissevain.] Uit het dagboek van C.O. Jellema, eerste helft jaren negentig. 2004. Oplage onbekend. [Gedrukt voor Frans den Breejen.] |
Jacob Israël de Haan, Regenende morgen. 2004. Oplage onbekend. [Gedrukt voor Marijke Stapert-Eggen.] |
Rainer Maria Rilke, De schaal met rozen (vert. Peter Verstegen). 2005. Opl. 36 ex. [Gedrukt voor Marlies Louwes.] |
Jac. van Looy, De dood van mijn poes. 2005. Opl. 44 ex. [Gedrukt voor Jaap Schipper.] |
James Purdy, The blue house: twenty-four poems. 2005. Opl. 80 ex. |
Paul van Ostaijen, Alpenjaegerlied & der Pleitejazz. 2007. Opl. 70 ex. [Gedrukt voor René Hesselink.] |
Valeri Perelesjin, Dag en nacht: vijf verzen uit Ariël (vert. Jan Paul Hinrichs). 2010. Opl. 70 ex. [Gedrukt voor Ger Kleis.] |
Met dank aan René Hesselink
- +
- Jan Paul Hinrichs (1956) is vakreferent Nederlands, Oost-Europa en Duits op de Leidse Universiteitsbibliotheek. In 2011 verschijnt bij Uitgeverij Bas Lubberhuizen in de Oog in ’t Zeil-stedenreeks onder zijn redactie een geactualiseerde herdruk van Ah Triëst… en, van zijn hand, De mythe van Odessa.