Jan Gielkens
Op de markt
Op 14 september 2006 overleed Harry Prick, de pleitbezorger van Lodewijk van Deyssel, de bezorger van veel van diens werk ook, en vooral de biograaf van Karel Alberdingk Thijm alias Van Deyssel. Maar Harry Prick was veel meer dan dat. Een kenner van de literatuur in zijn algemeenheid was hij, dat was te lezen in zijn geschriften, dat was te horen wanneer je met hem sprak, dat was ook te zien wanneer je hem bezocht in zijn indrukwekkende werkvertrek op de begane grond van zijn huis in Maastricht. Het laatste van mijn twee visites bij hem vond plaats op 6 juli 2005. Ik ging met mijn collega Hanneke van Kempen een brokje van het archief van Lodewijk van Deyssel ophalen: de brieven van Herman Gorter, die ik te leen kreeg om te kijken of ik mogelijkheden zag ze uit te geven. Het was het eerste deel van het archief-Van Deyssel dat huize Prick verliet – de bezitter was er een beetje emotioneel over. Ik vroeg Prick of hij een voorwoord bij het voorgenomen brievenboek wilde schrijven. Hij wilde dat wel maar vroeg zich, nota bene, af of hij er wel de geschikte persoon voor was, en ook of het hem nog wel gegeven zou zijn: hij was al zo oud en er was nog zo veel te doen, zo veel te lezen vooral. De hele Balzac moest nog een keer gelezen worden, de hele Jean Paul, ook de brieven van deze tijd- en taalgenoot van Goethe, maar er waren nog maar twee delen van deze brieveneditie verschenen – hij hoopte dat hij het einde van de reeks van acht nog zou meemaken.
Maar dat lukte dus niet, en ook het voorwoord bij de brieven van Gorter aan Van Deyssel werd niets, ook al omdat ík geen tijd had om concrete plannen te maken. De uitvaartmis in Maastricht was stemmig en katholiek. Bij dat katholieke hoorde ook het bidprentje dat werd uitgedeeld en dat traditioneel iets hoort te zeggen over de overledene. Maar het bidprentje zei niets over Harry Pricks core business: de literatuur. Op de voorkant staat een foto van Prick, in zijn hand heeft hij een geïllustreerd tijdschrift, binnenin het kaartje staat een versje van ‘Al Qino’ met de bronvermelding ‘spreuk stiltecentrum azM’. Een levende Harry Prick zou ongetwijfeld hebben achterhaald dat de auteur eigenlijk een Chinees was en Ai Qing heette en dat het gedicht in allerlei uit het hoofd geciteerde versies op het internet te vinden is. En dus op de muur of in een drukwerkje van het Academisch Ziekenhuis Maastricht. Een bidprentje zou Harry Prick – Haary zei de priester die de uitvaartmis leidde op zijn Maastrichts – vermoedelijk wel in orde hebben gevonden, maar in deze vorm, zonder Van Deyssel, zonder literatuur? Vreemd is het.
Vreemd vond ik ook dat al acht maanden na de dood van Prick zijn prachtige bibliotheek werd geveild. In mei 2007 bestond een deel van het aanbod van veilinghuis Bubb Kuyper in Haarlem uit boeken uit de Maastrichtse schatkamer. Een lot met Jean Paul-publicaties, waaronder twee brievendelen, bleef onverkocht. Twee jaar eerder was op dezelfde plek een deel van de collectie van Boudewijn Büch verkocht, met daarin ook allerlei zaken die eigenlijk van Prick waren, zoals hij ons in juli 2005, kort na de betreffende Büch-veiling, vertelde. Een van de eerste briefkaartjes van Lodewijk van Deyssel aan Herman Gorter ging voor €230, exclusief opgeld, naar antiquariaat
AioloZ in Leiden en van daar voor meer naar een verzamelaar. Büch had deze autograaf en een aantal andere ooit van Prick ‘geleend’ met de belofte ze ooit terug te bezorgen of, bij een eventueel eerder overlijden van de lener, via een codicil weer bij Prick terug te laten keren. Maar dat codicil kwam er nooit en de geleende spullen keerden nooit naar Maastricht terug.
Kort na de veiling, want zo gaat dat, verscheen het overschot van de Prick-verkoping, net zoals dat eerder met de Büch-resten was gebeurd, op de markt, letterlijk, want de wekelijkse boekenmarkt in Den Haag is daar de plek voor. Ik vond twee losse delen van de Verzamelde werken van Herman Gorter die nog in mijn reeks ontbraken, allebei met notities en aanstrepingen van Prick, ook De geschiedenis van het tijdschrift Vlaanderen van G.H. ’s Gravesande met diens opdracht aan Prick; ‘v.d.S’ kreeg Prick het proefschrift over Frans Coenen van K.F. Proost en uitgebreider was de opdracht aan Prick in Het festijn van Tachtig van Enno Endt: ‘Aan mijn feestdisgenoot sinds…, jaren vijftig is ’t niet?’ staat er op de Franse titelpagina. Veel liet ik ook liggen de maanden daarna, want af en toe verschenen er plukjes Tachtigers-literatuur met Pricks naam erin, series overdrukjes van publicaties van Prick in tijdschriften en andere dingen. Maar wat ik wel meenam was tim’s herinneringen van Aeg. W. Timmerman, de in 1938 bij Paris in Amsterdam verschenen autobiografische tekst van de Homerus-vertaler die bevriend was met veel Tachtigers, onder hen Herman Gorter en Lodewijk van Deyssel. Prick maakte in 1983 een nieuwe editie van tim’s herinneringen voor de serie Privé-domein van de Arbeiderspers, hij maakte voetnoten en schreef een nawoord. Op het schutblad van de voor €1 gekochte eerste druk van 1938 staat in een net handschrift: ‘H.G.M. Prick’. Verspreid over het boek staan notities, ook kruisjes, en een blik in de editie van 1983 (of in de digitale versie ervan in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren op www.dbnl.nl) toont dat die notities en kruisjes te maken hebben met de heruitgave. Waar een rood Prick-kruisje in het boek van 1938 staat, staat in de editie van 1983 meestal een voetnoot, correcties in door Timmerman verkeerd geschreven namen bijvoorbeeld staan overeenkomstig Pricks
aantekening in de heruitgave. Hoort zo’n boek niet bij het archief van Harry Prick, denk ik dan, in die zevenentwintig ongesorteerde dozen die nu bij het Letterkundig Museum in Den Haag liggen?
In het gekochte boek zat nog het een en ander, maar dat zag ik pas toen ik thuiskwam. Ten eerste een bedankkaartje van de familie Timmerman na het overlijden van ‘Tim’ in april 1941. Het kaartje zal aan Lodewijk van Deyssel, of beter aan Karel Alberdingk Thijm, gericht zijn geweest, want Harry Prick was toen nog niet met Van Deyssel bezig. Misschien was dit dus Van Deyssels exemplaar voordat het Pricks exemplaar was? Het eerste exemplaar van Tim’s Herinneringen, zo lezen we in Pricks nawoord van 1983, werd op 23 augustus 1938 in Kunstzaal Enzlin in Blaricum aan Timmerman ter gelegenheid van diens tachtigste verjaardag uitgereikt door een oud-leerling, jonkheer Ayzo Epeus van Humalda van Eysinga (1878-1958), die kunstschilder was geworden. ‘Ayzo’ was de naam waarmee Van Humalda van Eysinga in november 1924 een portret van Aegidius Timmerman ondertekende. Dit portret werd als briefkaart gedrukt. Een van die briefkaarten stuurde of gaf Timmerman ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag aan Van Deyssel. Hij schreef aan de adreszijde: ‘Ter herinnering / aan Tim / 23 Aug 28. / Wat heeft-ie veel / aan je te danken / Karel!’ En die briefkaart, dat mooie bewijs van een bijzondere relatie, lag en ligt in mijn exemplaar van Tim’s herinneringen. Literaire vriendschap, voor een euro te koop op de markt.