Hein Groen
In herinnering Neigel Nicolson (1917-2004)
Uit de necrologieën in de toonaangevende Engelse kranten komt Nigel Nicolson naar voren als een buitengewoon beminnelijk mens: bescheiden, genereus en ontwapenend eerlijk. Hij beschikte over een aristocratische zelfverzekerdheid die hij voornamelijk inzette om anderen op hun gemak te stellen.
De zoon van Vita Sackville-West en Harold Nicolson werd 87 jaar; hij stierf op 23 september jl. In de herdenkingsstukken was dankbaar gebruikgemaakt van Long Life, Nicolsons in 1997 verschenen memoires.
Ook het oordeel dat hij wellicht te veel in de schaduw van zijn familie had geleefd, is uit dat boek afkomstig.
Hij was na de oorlog door zijn broer voorgesteld aan de energieke George Weidenfeld, van wie hij de partner werd in de uitgeverij die hun beider naam zou dragen. Door toedoen van zijn vader, een diplomaat, begaf hij zich in de politiek, een avontuur dat zeven jaar duurde, maar verder hield hij zich toch voornamelijk bezig met het bezorgen van de literaire nalatenschap van zijn ouders. Sinds de dood van Vita Sackville-West in 1962 woonde hij op Sissinghurst Castle in Kent, met een tuin die door zijn ouders was gecreëerd en door hem als hun belangrijkste kunstwerk werd beschouwd.
Voor sommigen is Nigel Nicolson het beroemdst door zijn Portrait of a marriage (1973), dat gebaseerd is op de nagelaten
bekentenis van zijn moeder over een driejarige lesbische relatie tijdens haar huwelijk. Door Nigel Nicolson kwam die verhouding – anders dan in de bbc-serie die ervan gemaakt is – nadrukkelijk in het perspectief te staan van haar vijftig jaar durende, gelukkige huwelijk met de eveneens homoseksuele Harold Nicolson.
Voor anderen is zijn reputatie vooral gebaseerd op de voorbeeldige manier waarop hij samen met Joanna Trautmann de zesdelige correspondentie van Virginia Woolf heeft geredigeerd. Over één aspect van zijn leven wordt in een van de kranten opvallend afwijkend bericht: zijn houding tegenover de 200.000 bezoekers die jaarlijks de tuin van Sissinghurst betreden. Door successierechten en onderhoudskosten gedwongen zat er in 1967 niets anders op dan het huis en de tuin aan de National Trust te schenken, onder het beding dat hij er mocht blijven wonen. Volgens de Daily Telegraph (van 24 september 2004) hing hij soms uit zijn raam om een praatje met bezoekers te maken, ze zelfs op de thee te nodigen. In The Guardian (van diezelfde dag) is daarentegen sprake van minachting voor de hordes die zich voor zijn hek verdrongen.
Dat laatste past niet in het beeld, maar tussen die twee uitersten zal hij ongetwijfeld gependeld hebben. Wie voor het eerst het ademstokkend mooie landweggetje naar Sissinghurst Castle is afgereden en er de splendid isolation verstoord ziet door de enorme hoeveelheid bussen en drentelende toeristen, begrijpt niet hoe iemand die de helft van het jaar op die manier overspoeld wordt, daar wil wonen. Ik maakte de eerste keer in ieder geval rechtsomkeert. Geen zin om een uur lang uitgeleverd te zijn aan detheemutssfeer van souvenir- en teashop. Zo lang moet je er namelijk vaak wachten, er mag maar een beperkt aantal bezoekers tegelijk naar binnen. In het verleden zijn al te veel paden en perken platgetreden.
Tot ik op een dag zelf in een bus als toerist kwam aanrijden. Met een groep mensen die net als ik geen toerist wilden zijn en niet van groepsreizen houden. Toen peinsden we er niet over om terug te keren, hoewel het weer dat op een nietsontziende manier leek af te dwingen. Het regende zo onwaarschijnlijk hard dat een tuinbezoek volkomen ridicuul was, maar we zetten door, uit pure, ordinaire nieuwsgierigheid. Nigel Nicolson zou ons namelijk zelf rondleiden. Hoe ging hij zich hieruit redden?
In het kielzog van twee boeken die bij Uitgeverij Bas Lubberhuizen waren verschenen, Oxbridge Blues en De ruimte van Virginia Woolf, hadden we de huizen van de Bloomsbury Groep in Zuid-Engeland bekeken, na eerst in Oxford en Cambridge te zijn geweest. Als samenstelster van de Oxbridge–
bundel had ik Nigel Nicolsons herinnering aan zijn studietijd in Oxford mogen opnemen. Zo was ons contact ontstaan. Ik had hem geschreven hoe jammer het was dat Sissinghurst al op 15 oktober dichtging, omdat wij onze reis door Engeland eind oktober met een bezoek aan de tuin hadden willen afsluiten. Hij schreef terug dat de National Trust hem toestond buiten het seizoen vrienden rond te leiden, ‘so I instantly nominate you as friends’.
Als we naar buiten keken, was het alsof we ons onder water bevonden, zo massief stroomde de regen langs de ruiten toen de bus zich het landweggetje naar Sissinghurst in boorde. De chauffeur wist op een of andere manier de parkeerplaats te bereiken, maar nog voor we daarop zwenkten, zagen we hoe er een druipnatte figuur vanachter het grijze regengordijn opdoemde. Het was Nigel Nicolson, in een veel te krappe, korte regenjas, zonder paraplu. Door Noblesse oblige, een oubollig boekje dat zich met U en Non-U taalgebruik en gewoontes bezighoudt (de U staat voor Upperclass), wist ik dat dit een zuiver voorbeeld van U was. De aristocratie gebruikt op het platteland geen paraplu, alleen in de stad.
Hij was ons tegemoet gelopen om ons te verwelkomen. Durfden we onze status kenbaar te maken door paraplu’s op te zetten? Dat durfden we, maar door het opspattende water stonden ook wij even later behoorlijk druipend in het deel van het huis dat door hem werd bewoond. Er brandde een vuur in de grote zitkamer. Hij verontschuldigde zich dat hij geen thee of koffie kon aanbieden, hij woonde alleen en wij waren met z’n vijfentwintigen. ‘Sit down, sit down,’ drong hij aan toen hij onze aarzeling zag om te gaan zitten, ‘it will dry again.’ Voor we de tuin ingingen, zou hij ons eerst iets over zijn ouders en het huis vertellen.
‘It was on a wet day like today, in 1930, that we first saw the place, I was thirteen,’ begon hij, en zo kregen we in grote lijnen het verhaal van het huis en de tuin zoals het in Long Life is opgeschreven. De tuin noemde hij ‘a portrait of my parents’ marriage’; de klassieke symmetrie was van Harold, de overbloesemde romantiek van Vita. Als de rozen over de paden groeiden, snoeide zij die niet terug, dan moesten de bezoekers maar bukken, want ook in hun tijd werd de tuin al opengesteld. Weliswaar niet door de National Trust, daar wilde zijn moeder niets mee te maken hebben, maar ook zij waren al van mening dat je zo’n gebenedijde plek niet helemaal voor jezelf mocht houden.
Na ongeveer een half uur gingen we de tuin in, hij deed gewoon alsof het niet regende. Zo nu en dan bukte hij zich om een bloem af te plukken en die aan een van de dames aan te bieden. Ongetwijfeld had hij dat al honderden keren gedaan.
Toch was dat charmante gebaar vanuit die natte, krappe regenjas het beeld dat ik voor me zag bij het lezen over zijn dood en die aristocratische zelfverzekerdheid. Inderdaad, als die wordt ingezet om anderen op hun gemak te stellen, is er niets mis mee.