Sein post
Hein Aalders
Schierbeek op Formentera
formentera – ‘Het eiland der rustigen’ werd het genoemd. Tegenwoordig is het er in de zomer net zo druk als op Ibiza of elk ander toeristisch Middellandse-Zee-eiland. Op Formentera had Bert Schierbeek (1918-1996) een huis. Een van zijn dichtbundels gaf hij de naam van dit eiland mee en in de rest van zijn werk keren de sporen van deze droge puist in het onmetelijk blauw van de Middellandse Zee met enige regelmaat terug.
Hij belandde ruim een halve eeuw geleden op Ibiza, in de zomer van 1957 in het voetspoor van Jan Gerhard Toonder, de eerste Nederlandse schrijver die zich op het Baleareneiland vestigde. Toonder, door Mulisch later ‘de goedaardige Godfather’ van het eiland genoemd, had de tip gekregen van de schilder Ernst Vijlbrief die er weer geregeld kwam op aanraden van de Duitse expressionistische schilder Heinrich Campendonk, sedert 1935 hoogleraar monumentale kunsten in Amsterdam.
Schierbeek was net voor de tweede keer getrouwd. Met stewardess Margreetje van Zutphen ging hij op huwelijksreis naar Spanje. Ze reden in het autootje van architect en vriend Jan Rietveld en diens vriendin Chrisje Voûte mee. Ook Rijk de Gooyer had gezegd dat ze naar Ibiza moesten gaan. Daar kwam het jonge echtpaar terecht in Villa Pityusa, met zo’n schitterend uitzicht ‘alsof God het zelf getekend had’, aldus Schierbeek. Cees Nooteboom zou enige maanden later hun voorbeeld volgen, toen hij er met zijn kersverse bruid Fanny Lichtveld neerstreek. Het bleek het begin van een stroom Nederlandse schrijvers en kunstenaars naar het eiland, van wie de bekendsten Claus, Mulisch en Jan Cremer waren.
Deze geschiedenis is al lang geschreven, het uitvoerigst door vn-journalist Gerard Mulder in Escritores y pintores holandeses en las pitiusas 1957-1964 (Ibiza 2002; Spaans-Engelse uitgave), eerder, minder uitgebreid, verschenen als Vrij Nederland-bijlage no. 23 van 9 juni 1984, later, uitgebreider, onder de titel Literair Ibiza (Amsteram 1989).
Een paar jaar later maakten Bert en Margreetje een uitstapje naar het kleine buureiland Formentera. Ze vonden het er ‘direct zó mooi, zo lieflijk… Er was toen nog vrij veel bos, overal zandweggetjes, héél primitief. Een bevolking van vissers en boeren. En maar één hotelletje: Fonda Pepe in San Fernando.’ Ze legden al hun geld bij elkaar om op dat stille eiland een eenvoudig huis neer
te zetten. In 1963 kocht Schierbeek voor een paar duizend gulden een stuk grond van 3000 m2, vlak bij San Fernando, en liet Jan Rietveld een ontwerp maken. In de volksmond kreeg het huis de naam Ca’n Xirnbeck. Niet lang daarna volgde zijn uitgever en werkgever Geert Lubberhuizen – Bert was redacteur van uitgeverij De Bezige Bij – door een paar kilometer richting Es Pujols een huis te laten bouwen door Han Wessing, met zowel binnen als op het buitenterras een open haard. Bert wijdde aan de bouw daarvan een gedicht: ‘de wens wordt getekend met vensters en deuren/ alles open en dicht/ vuur van binnen/ vuur van buiten/ de wens wordt gebouwd vol vensters en deuren’. Ook televisieregisseur Erik de Vries en zijn vrouw, de balletpedagoog Hans Snoek, vestigden zich op het isla tranquila.
De rest van de Nederlanders, voor het merendeel afkomstig uit de scene van het Amsterdamse Leidseplein, bleef voor kortere of langere tijd op Ibiza. De meesten kwamen daar vakantie houden, brachten hun grote ego mee en gedroegen zich en groupe niet veel anders dan de gemiddelde Nederlander die plezier maakt aan welke kust van de Middellandse Zee ook. Maar waar de meesten aangetrokken werden door de zon, de ongelooflijk lage kosten in het levensonderhoud en de pittoreske aanblik van het eiland en zijn bewoners, en het daarom niet langer dan één bezoek of hooguit een paar jaar uithielden, viel Schierbeek op Fermentera voor de ruigheid van het landschap en bleef er tot zijn dood elk jaar terugkomen. Hij was van dat Spaanse droge landschap, nu omsloten door de steeds weer andere kleur van de zee, gaan houden en had besloten er zich een deel van het jaar te vestigen om er te werken, meestal ’s winters. In Amsterdam kon hij zich tussen al zijn vriendschappen niet goed concentreren. Werken
deed hij dus op Formentera. ’s Ochtends zwemmen, ’s middags schrijven. Met de stapel aantekeningen die hij in Amsterdam had gemaakt ging hij aan de slag. Volgens de collagetechniek vlocht hij ongelijksoortige tekstfragmenten aan elkaar. Willekeurig, zo lijkt het op het eerste gezicht, maar na verloop van tijd ontdek je een zekere structuur. Een criticus omschreef hem eens als een morgenster die in de vroege ochtend de vuilnisbakken afschuimt naar materiaal dat hij kan gebruiken. Proefondervindelijk proza noemde hij het zelf.
Het was niet voor het eerst dat Bert Schierbeek Spaanse grond bezocht. Met een vriend uit het verzet, Arnold de Bijll Nachenius, was hij al in 1951 naar Sevilla gegaan, min of meer om zijn eerste huwelijk met Frieda Koch te vergeten. Hij had zelfs al drie boeken over het land geschreven, Op reis door Spanje (1952), met pentekeningetjes van Lotte Ruting, Spanje, land en volk (1955, met foto’s van Nico Jesse) en Hart van Spanje (1956, foto’s van Cas Oorthuys). Bij zijn bezoek aan Granada was hij gevallen voor de lyriek van Lorca. Zijn Spaanse indrukken had hij literair verwerkt in De andere namen (1952): ‘Vicente Garcia deed open […]/ hij lachtte en bood mij de wijn van een vuur en een warm bed/ er was een gesprek/ hij knikte en zei Goya woonde hier ook’.
Maar Spanje was in die tijd een dictatuur. Hoe was het mogelijk niet alleen een fascistisch land als het Spanje van generaal Franco te bezoeken, maar vooral er te gaan wónen, ook al was het niet het hele jaar? Schierbeeks antwoord luidde: ‘Dit volk is door geen regering klein te krijgen en het is dit volk dat mijn hart volledig heeft.’ Hij en andere eilandbewoners uit het noorden verzekerden dat de Pityusen, zoals de tweekleinste Baleareneilanden Ibiza en Formentera worden genoemd, een ballingsoord voor de gevangenen van Franco waren. Er woonden dus voornamelijk goede mensen. Toch hadden er zich ook mensen met een duister verleden gevestigd. Jan Cremer leerde op Ibiza Otto Skorzeny kennen, de Oostenrijkse ex-ss-officier die in opdracht van Hitler Mussolini had helpen ontsnappen, en verkocht een paar schilderijen aan hem. Op Formentera woont nog steeds de Duitse ex-ss-er Cactus John, in onmin samen met zijn dochter. Er vestigden zich ook Amerikaanse legerdropouts, met een crimineel verleden.
Schierbeek had sinds zijn eerste bezoek aan het Iberisch schiereiland zichzelf Formaterenc geleerd, net als het Ibizenco (of Eivissenc) een dialect van het Catalaans. Hij kon zich nu makkelijk met de eilandbewoners in hun eigen taal verstaan. De klankgevoelige dichter genoot van die gesprekken en zoog de taal als een spons in zich op.
Het Catalaans is trouwens weer helemaal terug op het eiland, waar het onder Franco verboden was. Openbare aanduidingen in het Formaterenc zag je dan ook niet. Nu is het de eerste taal en staat alles er in het Spaans achter, San Ferran / San Fernando, San Francesc / San Francisco, ca’n / casa.
Rond 1960 was het toerisme nog niet op Formentera gearriveerd. De bevolking leefde van visvangst, landbouw en zoutwinning. Veel mannen waren naar de vaste wal vertrokken, op zoek naar werk. De achtergebleven vrouwen namen veel werk over. In hun donkere rokken, getooid met grote rieten hoeden waaronder een zwarte doek over weer een donker jak viel, putten ze water, leidden de muilezels en bestierden de zoutwinning. Elektriciteit en gas waren er niet, men kookte op houtskool. Cees Nooteboom, die het eiland eens vanuit zijn tijdelijke domicilie op Ibiza bezocht, berichtte op 1 maart 1958 in Elseviers Weekblad dat op Formentera de elektriciteit in handen was van een priester, die als enige over een motor beschikte die elektriciteit kon opwekken. Pepe de eigenaar van de herberg Fonda Pepe, naast de kerk, wilde ook graag stroom hebben maar hij bleef zijn carbidlampen ophangen zolang de vete tussen hem en de pastoor voortduurde. De geestelijke wou
eten in ruil voor elektriciteit, ‘gelijk oversteken, maar Pepe wou niet, vandaar het carbid’.
Bert en Margreetje kregen zo nu en dan een groot blok ijs om hun etenswaar koel te houden. De man die het ijs op z’n fiets kwam brengen werd dan uitgenodigd voor een glaasje van het een of ander en als hij dan eindelijk weer verder wilde met z’n ijs, resteerde enkel nog een plas water onder z’n bagagedrager.
Terwijl er niet veel uit de handen van de Nederlandse schrijvers op Ibiza kwam dat het publiceren waard was, op een paar dagboekfragmenten van Mulisch (Het narrenschip), een magere roman van Claus (Schaamte) en Nootebooms roman De ridder is gestorven na, zette Schierbeek zich elke winter op Formentera aan het werk. Hij en Margreetje hadden geen zin om zich bij het literaire wereldje aan te sluiten. Cees wilde ’s ochtends al afspreken waar er ’s avonds gegeten ging worden. ‘Daar hadden wij geen zin in… Ik dacht eerst leven. En dan literatuur. Misschien.’ Zei Schierbeek.
Hij moet in het landschap van het eiland iets herkend hebben van de Oost-Gro-
ningse kleigronden waar hij opgroeide. Beerta werd Formentera, en de plattelanders uit zijn jeugd, zoals zijn opa en oma Cezar, oom Koos en tante Pie, beschreven in het tweede drieluik Weerwerk, Betrekkingen en Binnenwerk (1977-1982), kon hij moeiteloos inruilen voor de landelijke types waartussen hij ging wonen en met wie hij bevriend raakte, de fietsenmaker, de visser, buurvrouw Eulalia. ‘Misschien dat mijn goede contact met Spanjaarden, die toch voor stug en terughoudend doorgaan, te maken heef met mijn boerenafkomst!’ Hugo Claus zei over Schierbeeks poëzie: ‘Soms is zijn poëzie doeltreffend, aangrijpend, maar soms ook blijven het karige woordverschuivingen. Armoede en soberheid liggen dicht bij elkaar.’
Zijn werk met de vele anekdotes doet mij denken aan de vertelpoëzie van Cesare Pavese. In diens Werken is vermoeiend wordt het leven op het land op een zelfde manier opgeroepen, in langzame, rustige verhalen, miniatuurtjes. Pavese beschrijft in het bekende ‘De zeeën van het zuiden’ een avondwandeling heuvelopwaarts. Twee mannen kijken terug op hun leven, ook letterlijk naar beneden: op hun dorp, en naar de toekomst: ‘van de top kun je in heldere nachten/ de weerschijn zien van de verre vuurtoren/ van Turijn. “Jij die in Turijn woont…”/ zei hij “… maar je hebt gelijk. Je moet je leven leven/ ver van het dorp: je plukt er de vruchten van, je geniet/ en later, als je terugkomt, zoals ik toen ik veertig was,/ is alles nieuw”’. In De andere namen van Schierbeek lees je bijvoorbeeld: ‘de Spanjaarden hadden honger en geloof en mooie namen: Calderon de la Barca heette een gewone locomotief/ en wat er omging in de gebogen schouders der schrale boeren/ de honger binnen de isolatie der bergen/ de horizonver boven het zicht/ de wegen boven de zee/ en de vrouwen die vruchten aanboden en meereden/ seras un perfecto amigo zeide José Montes Navaza in de Rua Nueva/ en bij Tapia in Asturië is een hollands schip vergaan 16 jaar geleden/ de Woealkenburch zei Pedro met een mond vol jamón’.
In 1971, kort na het auto-ongeluk waarbij Margreetje om het leven kwam, nam hij filmer Johan van der Keuken mee, om hem het traditionele, rurale patroon van het eiland te laten zien, waar Van der Keuken naar op zoek was. Het leverde prachtige beelden voor de documentaire Bert Schierbeek/De deur op: Bert, zo vertelde de filmer later, ‘regelde verschillende locaties. De slager bracht achter op de brommer een schaap dat door Eulalia geschoren werd. Daarna werd het geslacht door een lief klein vrouwtje met kraaloogjes. Met een enorm mes sneed ze het beest koelbloedig de keel af. Op Cap Barbaria konden we opnames maken in een ouderwetse boerderij: primitieve melodieën neuriënd voedde de boerin haar kind.’
Schierbeek was er voor het eerst weer, sinds de dood van Margreetje. Als in shock schreef hij het boek Inspraak (1970) af, in de beproefde collagetechniek die hij sedert Het boek Ik hanteerde. Het slot hiervan staat in
het teken van het ongeluk, dat hij steeds opnieuw, telkens anders, beschrijft. Maar daarna kon hij lange tijd geen pen meer op papier krijgen. Op Formentera bezocht hij de plekken waar hij samen met zijn vrouw kwam. Hij beschreef het in het gedicht ‘de boom’: ‘toen ik deze zomer hier kwam/ zag ik dadelijk dat die ene pijnboom/ waaronder wij altijd zaten/ geknakt was/ door een valwind, zei Juan/ en ik dacht die zal wel doodgaan/ maar Pepe zei/ die blijft wel leven/ pijnbomen sterven heel moeilijk/ hij leeft nog’.
Toen verscheen De deur (1972), in feite Schierbeeks poëziedebuut, werk dat als een stop van de fles was geschoten. Verzen waarin hij het verlies en zijn herinneringen aan Margreetje onder woorden probeerde te brengen. De bundel betekende een nieuwe doorbraak bij een groter publiek. Een gedicht als het litanieachtige ‘maar we zouden niet vergeten’ zal daar zeker toe bijgedragen hebben. Er verschenen nog twee bundels poëzie. ‘Het schrijven van poëzie heeft mij veranderd,’ vertelde hij ooit aan Jan Brokken. Hij ging geconcentreerder schrijven, de eigenzinnige, rommelige, zelfbedachte typografie verdween.
In 1984 verscheen de dichtbundel Formentera, waarin behalve natuurindrukken ook weer de personages uit eerder werk terugkeren. Zo is daar de fietsenmaker: ‘zeg je dag/ zegt hij dag/ een glinstering in/ zijn ogen en ziet hij/ op al die pedalen/ totaal verlicht al die/ benen en vanaf het zadel/ al die dijen die opwaaiende/jurken en wat daaronder zit/ en hij vermoeden moet’. Er is de visser die hem aan A. Roland Holst doet denken: ‘de visser woont/ alleen/ met zijn schim/ zijn hond/ in een hut/ alleen/ aan zee’.
Ook in Door het oog van de wind (1988), dat de beproefde vorm van nevenschikkende poëzie- en prozateksten van Weerwerk en De andere namen weer opneemt, duiken de eilandbewoners van Formentera op. Het zijn personages in de wereld van Bert Schierbeek met wie hij samenleeft. Daar is José, die maar niet kan besluiten de zak katjes waarmee hij loopt in zee om te brengen, omdat hij sombert over zijn eigen gezondheid. En diens vrouw Eulalia, die heeft leren lezen schrijven van Berts huidige echtgenote Thea Tulleken. Hun dochter Pilar, directeur van twee scholen; ze knipt het haar van de dichter. Pep’ Tuet, de kapitein die jarenlang de veerboot Joven Dolores tussen Ibiza en Formentera voer. Ze gaan naar zijn sterfhuis: ‘je schudt de handen van de/ familie en je zegt zoals ze/ tegen jou zouden zeggen// “lo siento mucho” / ik condoleer u/ “y muchos años para Usted” / en nog vele jaren voor u’.
Al die personages hebben niet tot doel een excentrieke couleur locale aan het werk te verlenen maar dienen er toe de mens in al zijn facetten te leren kennen. Zelf omschreef Schierbeek het thema van zijn werk eens als volgt: ‘Schrijven is een vorm van mens-worden, schrijven is zelfrealisatie en je zelf zie je het best in verhouding met anderen.’ Het is ‘een ontdekkingstocht die ver voor het eigenlijke schrijven begint, schrijven is maar een klein deel van het leven en het leven is maar een klein deel gevuld met het handwerk schrijven’. Schrijven blijft een avontuur, het ene woord haalt het andere aan, de ene gedachte stimuleert de andere ‘en het enige dat je duidelijk voor ogen staat is de conceptie van het werk, maar die is pas verwezenlijkt als het boek klaar is’. Gevraagd naar de rode draad in zijn oeuvre antwoordde hij: ‘De adem, de stem van demens. Zijn levensritme op aarde. De cyclus die hij volbrengt vanuit de schoot van de moeder tot in de schoot van de aarde.’ In de ontwikkeling van zijn werk constateerde hij een steeds nauwer omcirkelen van het thema, reden waarom zijn boeken ook steeds geconcentreerder werden en ten slotte tot de ijle poëzie van Vlucht van de vogel (1996) leidden, een gang die niet los te zien is van zijn belangstelling voor het zenboeddhisme.
Halverwege het eiland staat Schierbeeks tweede huis. Na de dood van Margreetje vond hij troost bij hun vriendin Thea Tulleken, die bij hen in huis op de Koninginneweg in Amsterdam woonde na haar scheiding. Ze had ook een huisje op Formentera. Ze besloten het huis waar hij met Margreetje zoveel herinneringen deelde van de hand te doen. Thea werd zijn nieuwe vrouw en Bert trok in het huis halverwege het eiland. Je had er uitzicht tot alle hoeken van het ei-
land. Nu is er door begroeiing en muren nog maar weinig van dat uitzicht over. In de flinke tuin staan grote agaven, een bloeit er met een torenhoge bloemensteel, een ander is geknakt. Cactussen groeien overal, er staat een cisterna, het schaarse water komt hier uit de put. Van de weg klinkt het voortdurende geraas van verkeer: vrachtwagens, auto’s en vooral scooters met badgasten op weg naar een van de vele strandjes.
Binnen is het koeler dan op het terras. Rechts in de kleine woonruimte staat het bureau van Bert, met al z’n spullen er nog op, een rijtje boeken, pennen en parafernalia. Erboven Ed van der Elskens grote kleurenfoto van Schierbeek met Karel Appel uit A beast drawn man, zeven litho’s van Appel met teksten van Schierbeek uit Het dier heeft een mens getekend (1960) in een grote map uitgegeven door De Bij. Karel Appel haalde bij Geert Lubberhuizen het onderste uit de kan wat de financiële vergoeding betrof en gaf na de geslaagde transactie zijn aandeel aan Bert. Daarnaast een krantenknipsel met de paginagrote gelukwensen van een Spaanse krant voor de dichter Rafael Alberti die die dag 96 wordt, zoals alleen landen die trots zijn op hun schrijvers doen: ‘marinero en tierra, junto al mar; en su inmortal bahía gaditana’ (matroos op het land, dichtbij zee; in zijn onsterfelijke Baai van Cádiz). Op de deur hangt een poster van een gouache van Lotti van der Gaag met een citaat uit Weerwerk: ‘Soms blijft een vogel zitten / maar nooit lang / dan tikt ie met zijn vleugels tegen de lucht / en vliegt weg / hij valt niet / hij tikt / en weg is ie’. Boven de deur hangt en mooi klein werkje van Lucebert. In de boekenkast staan Berts boeken naast elkaar, maar in het goede gezelschap van Brodsky, Ter Balkt, Campert, Ponge, Shinto en Stitou.tou. Door het kleine raampje boven de gootsteen zie ik in de blikkerende zon het dorre land met daarachter het blauw van de zee. Ik kijk door het oog van de wind. In de bundel met die naam geeft Schierbeek aan het slot een mooi beeld van de manier waarop hij kijkt. ‘Toen er nog geen glas was maakte men een gat in de muur in de vorm van een oog. En omdat de wind erdoor naar binnen woei werd dat gat in het engels wind-eye genoemd. Later werd het window. In het Nederlands hebben we het oog van de windhoos: Het centrum van de slurf, waarin het windstil is. Men kan ook een schip op het oog van de wind leggen, met de neus in de wind. Vandaar: Door het oog van de wind.’
Over de okergele aarde van de onverharde weg peddel ik op het hete middaguur rustig van het huisje van Bert en Thea naar de villa onder de pijnbomen van Geert Lubberhuizen. Ik fiets langs een vreemd natuurlijk bouwwerk, een bosje vijgenbomen, bijeengebonden en gestut door palen, die dienst doen als schaduwdak voor de schapen en geiten:
In de verte glinstert de zee. De zee waarover Berts as verstrooid is. Thea heeft het beschreven. Zij en hun geliefden op het eiland, autochtonen en allochtonen, daalden het pad van hun huis naar zee af. ‘Iedereen nam een handvol as en strooide die uit. Soms waaide je terug, alsof je nog even blijven wilde. Maar eenmaal in het water nam een golf je meteen mee.
Toen strooiden we de bloemen achter je aan. De kinderen als eersten. Heel veel bloemblaadjes van de bougainvillea, zo mooi rood. Ze dreven af als een guirlande. En ineens sprong er een grote vis omhoog uit het water over de bloemen heen. We zagen het allemaal, zij die boven stonden en wij beneden.
We klauterden terug over de rotsen, nu zonder jou, en we gingen naar het terras van Eulalia en Pilar, waar we veel praatten in veel talen en herinneringen ophaalden en wijn dronken en tapas aten en de baby van Nicole knuffelden.
De duiven en meeuwen en andere vogels vlogen over ons heen, zoals altijd, en de kinderen speelden met de honden.
De volgende dagen ontmoette ik nog heel veel mensen die zeiden: “Lo siento mucho y muchos años para usted”.’
Met dank aan Thea Schierbeek, die ook de illustraties verschafte.