Hans Plomp
Louis Lehmann in Ruigoord
Hans Plomp (1944) is schrijver, dichter en vertaler. Lange tijd was hij een van de drijvende krachten achter de kunstenaarskolonie Ruigoord.
Het zal niet vaak gebeurd zijn dat Louis Lehmann zich thuis voelde bij een groep kunstenaars. Een zekere verwantschap misschien, zoals met het surrealisme, maar toch niet in die mate dat hij zich surrealist noemde.
Volgens Laurens van Krevelen, die een fijne neus heeft voor surrealisten die zich daar zelf nauwelijks van bewust zijn, en die een sleutelfiguur is in het springlevende internationale surrealisme, is ‘het einddoel van het surrealisme niet het maken van kunst, maar kunst als middel om surrealistisch te kunnen leven’.
Louis Lehmann was niet slechts ‘kunstenaar’, hij was levenskunstenaar. Eigenlijk een geleerde man, die door zijn creatieve kant zijn bijzonder gecompliceerde persoonlijkheid kon realiseren. Voor het buitengewone een bloeiend leven scheppen, daar gaat het om. ‘Gewone mensen’ reageerden vaak merkwaardig op deze buitengewone man. Op 20 mei 2005 schreef Alida mij: ‘Louis ligt ter observatie in het ziekenhuis, afdeling geriatrie. We hadden het met opzet uitgesteld tot na jullie festival Vurige Tongen. Laten zij hun licht er nu maar eens over schijnen, hoewel L. natuurlijk een gecompliceerde persoonlijkheid is, waar alleen een echt intelligente man/vrouw iets over kan zeggen. Ik schrok wat toen een verpleegster mij gister zei het bij de psych. te willen aankaarten dat hij zijn kleren achter zich liet vallen in plaats van ze netjes op de ene stoel in de kamer te leggen. Toen ik zei dat hij dat al 80 jaar doet wilde ze weten waarom dan. “Omdat z’n moeder het hem niet geleerd heeft.” Als dat het niveau is heb ik er een hard hoofd in. Ook werd Louis gevraagd hoeveel 2 × 2 is…’
Roem en winstbejag speelden nooit een rol. Louis was een homo ludens, een speels, creatief mens. Dat is een grote zeldzaamheid in de Nederlandse literatuur, waar het surrealisme al door Ter Braak en Du Perron werd afgedaan als onzin.
Louis overbrugde vele generaties. Hij zag tal van bewegingen komen en gaan. Maar in elke generatie herkende hij geestverwanten. Dan werkte hij samen, zoals in het tijdschrift Barbarber, of bij de vpro.
Maar hij bond zich nergens aan.
[pagina 130]Een Nederlandse Antonin Artaud
Ik maakte voor het eerst kennis met hem, toen ik in de late jaren zestig recensent was bij Vrij Nederland en De Nieuwe Linie. Daar werd over Louis gesproken als een interessante echterik, een Antonin Artaud van de Amsterdamse scene. Hij leidde in die tijd een teruggetrokken bestaan, meer dan spartaans, in een slooppand op het Waterlooplein. Als ik het mij goed herinner was de enige vrije stoel een oude kruiwagen, waar je in kon liggen.
In wezen was Louis een subtiele anarchist, even rebels als zijn onvergetelijk excentrieke tijdgenoten als Nicolaas Kroese, Fritzi Harmsen van Beek, Bart Hughes, Phil Bloom, Robert-Jasper Grootveld, Theo Kley, Louis van Gasteren, Aat Veldhoen en vele anderen met ‘surrealistische’ aspecten.
Hij was een revolutionair, zoals Shelley verwoordde: ‘De meest revolutionaire daad die een individu kan plegen, is een poëtisch leven leiden.’
Onder zijn aristocratisch uiterlijk ging een speelse rebel schuil. Zoals in zijn levensgezellin Alida Beekhuis een aristocratische rebel leeft. Louis deed mij ook denken aan William Burroughs, telg en zwart schaap van de Amerikaanse elite. Met zijn perfecte kostuum en bekakte stem slingerde deze de meest provocerende suggesties de zaal in: ‘I say, bugger the queen…’
Maar Louis was veel milder, speelser; ook al was hij uiteindelijk genadeloos in zijn oordeel over lelijkheid, vooral wat betreft de meest publieke aller kunsten: bouwkunst. Over het station van Haarlem: ‘Het interieur van het station is waardig, maar buiten is nu de entree verpest.’
Hij liet zich niet onder één noemer vangen. Een profeet, die ook de spot met zichzelf dreef:
Het geluk is met de dwazen
Ergens in de jaren negentig van de vorige eeuw ontdekte Louis de kunstenaarsgemeenschap Ruigoord. In dit dorp, ontstaan aan het einde van de Provotijd, trof Louis geestverwante vrije geesten als Theo Kley, Gerben Hellinga, Yvonne van Doorn, Herbert Curiel, Niels Hamel en Guus Boissevain. Hij voelde zich thuis op dit voormalige eiland, ooit basis van de watergeuzen in hun strijd tegen spaansgezind Amsterdam.
Al vanaf de vroege jaren zeventig werd Ruigoord een speelplaats van kunstenaarsverenigingen als De Keerkring en Universal Moving Artists, van De Nieuwe Wilden en ludieke bewegingen als de Insektensekte en het Amsterdams Ballon Gezelschap. Hier vonden zij een plek om plannen te realiseren.
Inmiddels experimenteert de homo ludens hier al meer dan veertig jaar. Er is geen ideologie, geen uitgesproken identificatie, al zijn er verwantschappen. In wezen is de Ruigoordse gemeenschap een verbond van individualistische kunstenaars.
Behalve het feit dat een negentiende-eeuws dorpje zich verzette tegen vernietiging en vervanging door olietanks, schoonheid tegen lelijkheid, wat sowieso op Louis’ sympathie kon rekenen, vond hij hier een vorm van anarchisme die hem zeer beviel. Tussen de dreadlocks en de hanenkammen, Afrikaanse drummers en oude provo’s voelde hij zich thuis. Met veel plezier trad hij regelmatig op in het ‘heidense’ kerkje. Daar droeg hij voor, speelde piano en danste zijn onnavolgbare ‘Tango is weif’lend lopen met veel twijfel’. In de kerk hing het gedicht ‘The little vagabond’ van William Blake, dat de sfeer treffend weergeeft:
En boven de hoofdingang hangt het motto Fortuna Favet Fatuis: het geluk is met de dwazen. Dat was Louis op het lijf geschreven.
In 2004 kreeg Louis de Ruigoord Trofee, die elk jaar wordt toegekend aan een woordkunstenaar die een bijdrage levert aan deze ‘culturele vrijhaven’. Na Simon Vinkenoog was hij de tweede auteur die dit eerbewijs ontving. Na hem volgden onder anderen Diana Ozon, Hans Verhagen, Willem de Ridder en Tosca Niterink, non-conformisten die Ruigoord in woord en daad steunen.
[pagina 132]Met zijn onafscheidbare gezellin Alida Beekhuis kwam hij graag naar dat merkwaardige voormalige eiland. Het contrast tussen deze negentiende-eeuwse oase en de omringende zware industrie is overweldigend en sprak hem aan. In de winter van 2005 schreef hij me: ‘Beste Hans, Hierbij een soort gedicht over Ruigoord. Ik hoop er nog vaak te komen en het nog eens ter plaatse voor te lezen.’ Hetgeen geschiedde. Dit ‘soort gedicht’ hangt sindsdien als een lofzang aan de muur van Ruigoords kerk:
Over het gehele werk
auteurs
over L.Th. Lehmann
Over dit hoofdstuk/artikel
auteurs
beeld van L.Th. Lehmann
beeld van Alida Beekhuis
plaatsen
over Ruigoord