Hans Olink
Berliner Beobachter
Russische emigrées
Hans Olink (1949) was medewerker van het vpro-radiopragramma ovt. Hij publiceerde onder meer een biografie van A. den Doolaard, Dronken van het leven (2011). Dit is de vierde aflevering van een serie berichten uit de Duitse hoofdstad, waar Olink regelmatig vertoeft.
Ooit sprak ik Vladimir Kaminer. Dat moet in de jaren negentig zijn geweest. Het was tijdens een dansavond in Café Burger, een bij jongeren populair café aan de Torstrasse in Berlin-Mitte. Kaminer draaide destijds met een zekere regelmaat plaatjes voor een overwegend Russisch publiek. Die avonden waren zo drukbezocht en zo succesvol dat hij een fenomeen werd. Geen wonder dat zijn eerste boek de titel Russendisko meekreeg en meteen een succes werd. Aan het eind van de avond, dat wil zeggen het begin van de ochtend, raakten we met elkaar in gesprek. Als ik het me goed herinner over een Russisch nummer dat hij had gedraaid en dat ik kende uit de tijd dat ik regelmatig zijn moederland bezocht, jaren negentig. Het was een nummer van de cd Tverboul, de Tverskoj Boulevard, voorheen Gorkistraat geheten, waar jongeren in een theatertje met zware, melancholische muziek de nieuwe lente in Rusland wilden vorm geven. Ik vond de muziek bijzonder en toen ik en een paar collega’s die zomer het radioprogramma ovt ontwierpen kozen we een van de nummers van die cd uit voor de tune die na twintig jaar nog steeds de begintune van het programma is. Kaminer vond het nogal geestig dat de muziek de intro vormde tot een Nederlandse radioprogramma.
Ik herinner me nog goed zijn verbaasde blik toen we het hadden over het succes van zijn eerste boek. Hij besefte nauwelijks wat hem was overkomen. Tientallen drukken zijn er inmiddels van Russendisko verschenen, en vele titels aan zijn oeuvre toegevoegd, zoals Schönhauser Allee (2001), Die Reise nach Trulala (2002), Mein Deutsches Dschungelbuch (2003), en Ich bin kein Berliner. Ein Reiseführer für faule Touristen (2007).
Vladimir Kaminer (1967)is een exponent van de vijfde emigratiegolf. De eerste golf bestond uit Witten, veelal aristocratische Russen die vluchtten voor het bolsjewisme na de revolutie van 1917, zo’n twee miljoen waarvan er een half miljoen in Berlijn neerstreek. De tweede groep immigranten arriveerde tussen 1941 en 1945 toen ze probeerden onder Stalins juk uit te komen. De derde bestond uit dissidenten en kwam in de jaren zestig naar Berlijn. En de vierde golf begon met via Wenen uitreizende Joden in de jaren
[pagina 69]zeventig. Tenminste, dit is de indeling die Kaminer in zijn boek maakt. De laatste golf is de merkwaardigste. Die bestond uit Joodse Russen die noch door hun geloof, noch door hun uiterlijk van andere Russen te onderscheiden waren. Ze hadden net zo goed christenen, moslims of zelfs atheïsten kunnen zijn, aldus Kaminer. ‘Hun enige [onderlinge] overeenkomst bestond er uit dat ze volgens hun paspoort Jood waren.’
Hoe ontstond deze golf? In de zomer van 1990 ging in Moskou het gerucht dat partijleider Erich Honecker Joden uit de Sovjet-Unie zou opnemen, als een soort Wiedergutmachung, omdat hij nooit had deelgenomen aan de Duitse schadeloosstelling aan Israël. De in Moskou wonende Kaminer kreeg lucht van het gerucht. En voordat hij er erg in had reisde hij met zijn vriend Mischa af naar Oost-Berlijn. Het voordeel was dat een kaartje naar die stad slechts 96 roebel kostte en dat je er als Rus geen visum voor nodig had. Een vervalst geboortebewijs waarop stond dat zijn beide ouders Joods waren was de basis voor een Duits paspoort. Mischa moest meer moeite doen. Hij liet zich besnijden om zijn Joodse afkomst te ‘bewijzen’. Kaminer schrijft er op hilarische wijze over. Hij veroverde een prominente plaats in de Berlijnse scene, en houdt sindsdien regelmatig lezingen, schrijft in literaire bladen, heeft een wekelijkse show op Radio Berlin-Brandenburg en treedt als disjockey inmiddels op tot ver buiten Berlijn.
Hoeveel schrijvers de andere Russische emigratiegolven voortbracht weet ik niet. Maar ik weet wel dat de eerste golf de meeste kunstenaars genereerde. Rond 1917 woonden de belangrijkste Russische kunstenaars in Berlijn, zoals de componist Sergej Rachmaninov en de pianist Vladimir Horowitz; de schrijvers Ivan Boenin, Boris Zajtsev, Vladislav Chodasevitsj, Nina Berberova, Aleksej Remisov, Zinaida Hippius, Aleksej Tolstoi, Ilja Ehrenburg, Marina Tsvetajeva, Andrej Bely, Viktor Sjklovski, Maxim Gorki, Boris Pasternak, Sergej Jessenin en niet te vergeten Vladimir Nabokov.
In de eerste tien jaar na de Russische revolutie ontvluchtten ongeveer drie miljoen Russen hun vaderland en streken neer in Charbin, Sjanghai, California, Parijs en New York, maar vooral in Berlijn. Onder deze vluchtelingen bevonden zich voormalige adviseurs van de tsaar, regeringsfunctionarissen, officieren van het Witte, anti-bolsjewistische leger, intellectuelen en kunste-
[pagina 70]naars. De laatste groep koos over het algemeen voor de Duitse hoofdstad. Dat resulteerde in een bloeiend literair leven. Zo verschenen er in 1921 in Berlijn negen Russische tijdschriften; drie jaar later waren het er 39. In 1924 kende Berlijn 86 Russische uitgeverijen en boekhandels. In de jaren ’22 en ’23 verschenen er in Berlijn meer boeken in het Russisch dan in Moskou of Petrograd.
‘Berlijn is de stiefmoeder van de Russische steden’, beweerde de Russische schrijver en dichter Vladislav Chodasevitsj (1885-1939). Hij bedoelde dat de stad niet Russisch was, maar desondanks een belangrijke rol speelde voor het Russische culturele en geestelijke leven. Tot de emigranten verder trokken. Rond 1930 mocht Parijs zich het centrum noemen van de eerste groep Russische ballingen.
Als eerste grote stad op de route naar het westen was Berlijn goedkoop. In de voorsteden van de door de economische crisis geruïneerde middenklasse, zoals Charlottenburg, konden de emigranten gemakkelijk een woning vinden. Niet voor niets had de wijk de bijnaam ‘Charlottengrad’. En omdat er ook in de wijken Tiergarten en Schöneberg veel Russen woonden noemden de Duitsers Berlijn ook wel ‘de tweede hoofdstad van Rusland’. Het ging hier volgens de dichteres en schrijfster Nina Berberova (1901-1993) overwegend om conservatieve emigrantengemeenschappen. ‘Ons probleem was de onmogelijkheid om onze stijl te kunnen vernieuwen.’
De route van de in Berlijn aangekomen Russische schrijvers verliep vanaf het Ostbahnhof volgens een min of meer vast procédé. In eerste instantie meldden ze zich bij het pension Pragerplatz aan het gelijknamige plein. Vervolgens verspreidden ze zich over de stad. Zo verhuisde de schrijver Alexej Tolstoj (1883-1945) in 1921 met vrouw en zoon van Pragerplatz naar Pension Fischer op de hoek van de Kurfürstendamm en de Uhlandstrasse, waar hij vier kamers huurde. Hij verbaasde zich over zijn plotselinge welstand en schreef zijn vriend en collega Ivan Boenin (1870-1953), die was doorgereisd naar Parijs: ‘Het verwondert me dat je er zo tegen bent om naar Berlijn te komen. Van het geld bijvoorbeeld dat je voor een literatuuravond krijgt, kun je met je vrouw negen maanden lang in de beste pensions van de stad wonen: je leeft als een edelman en je hoeft je geen zorgen te maken.’
Vele van Tolstojs boeken, artikelen en vertellingen ontstonden in Berlijn. Maar hij raakte geïsoleerd in de emigrantenkolonie vanwege zijn pro-sovjethouding. Hij keerde in 1922 terug naar Moskou en schreef het essay Die Reise in eine andere Welt. In Berlijn zouden nood en vertwijfeling heersen, en vele werklozen spraken over zelfmoord. Slechts in de rij voor de Sovjethandelsmissie heerste optimisme, wist hij.
De ordening van de crisis was het thema dat de schrijver en journalist Ilja Ehrenburg (1891-1967) bezighield. Zelfs in de crisistijd heerste er in Berlijn nog orde, signaleerde hij. Dat schrok hem af; hij woonde liever in Parijs, waar hij bij elkaar zo’n tien jaar doorbracht. Ehrenburg had Sovjet-Rusland verlaten met toestemming van de autoriteiten. Hij had hun beloofd een boek te schrijven over Europa in de naoorlogse jaren en de crisis in de kapitalistische maatschappij: ‘Berlijn is triest, eentonig en heeft geen eigen kleur. Dat is zijn aangezicht, en dat is de reden waarom ik ervan hou. Het is moeilijk je weg te vinden in die lange straten: de ene is
[pagina 71]een kopie van de andere. Men kan een uur lopen, twee uur lopen en steeds hetzelfde zien: huizen met onnatuurlijke blonde vrouwen of centaurs aan de façade, armoedige bomen, verfomfaaid door de eeuwige wind van de treinen.’ (Briefe aus dem Café, 1929)
Bijna dagelijks liep hij van zijn pension – eerst Pension Pragerplatz, daarna Pension Elisabeth Schmidt aan de Trautenaustrasse – naar Café Prager Diele om daar zijn romans, essays en recensies aan een kleine ronde tafel te schrijven. De Prager Diele aan de Pragerplatz 1a was een van de trefpunten van de nieuwkomers uit Rusland. De schrijver en toneelcriticus Andrej Bely (1880-1934) vond er het woord ‘pragerdilieren’(pragerdilstwowatj) uit: de tijd stuk slaan met filosoferen en polemiseren in de blauwe nevel van tabak en de geur van cognac.
Als de nieuwelingen uit Moskou niet naar de Pragerplatz gingen, liepen ze via Bahnhof Zoo naar de Nollendorfplatz waar Ehrenburg aan zijn Stammtisch als een soort nieuwsbeurs fungeerde. Maar veel vertrouwen genoot Ehrenburg niet, want evenals Tolstoj laadde hij de verdenking op zich dat hij voor de Tsjeka, de Russische Geheime Dienst, werkte. Te vaak werd hij gesignaleerd op weg naar de Sovjetambassade. Bovendien beschikte hij over een Sovjetpas, wat voor de tegenstanders van het Sovjetregime het bewijs was dat ze gelijk hadden – hun pas was immers ingenomen, ongeldig gemaakt.
In tegenstelling tot Tolstoj en Ehrenburg lag Andrej Bely niet goed bij het Sovjetregime. Hij kwam meteen na de Revolutie in Moskou in aanvaring met de Sovjetbureaucraten die hem te verstaan gaven dat zij niet akkoord gingen met de schrijversnaam ‘bely’ die voor hem als antroposoof het symbool was voor het zuivere licht. Voor Bely was die aanval op zijn schrijversnaam genoeg om zich uit de voeten te maken. Op 18 november 1921 kwam hij in Berlijn aan. Bijna iedere avond was hij in de Russische cafés rond Tauentzien bij de Gedächtniskirche te vinden.
‘Nacht! Tauentzien! Kokain!
Das ist Berlin!’
De tekst van deze veel gezongen Schlager werd door Bely met instemming geciteerd. Aan de Viktoria-Luise-Platz, niet ver van pension Crampe, waar hij woonde, frequenteerde hij de Duitse cafés. Hij geloofde er de sleutel tot het begrip van de Berlijnse maatschappij te ontdekken. ‘Een tijd lang ging ik graag naar een armoedig, duister bierlokaal; nam waar hoe nog laat door de geopende deur een paar al tamelijk bezopen jongens binnenkwamen om hun laatste cognac voor die nacht achterover te slaan […]. Hier, in het bescheiden café, onder zuiplappen, gevallenen, bijna schemerige objecten, trof ik de erfgenamen van de grote cultuur van toen; ze waren uit de belétage van de Berlijnse civilisatie gevallen in de kelder van het leven.’ Twee jaar na zijn aankomst op 23 oktober 1923, stond Bely op het perron en wachtte op de West-Ost-Express die hem terug naar Moskou zou brengen. Hij was overmand door heimwee. Vladislav Chodasevitsj, Nina Berberova en zijn onvermoeibare liefhebbende vriendin, de Russische dichteres Vera Lourié (1901-1998) hoorden tot de kleine groep van vrienden en bekenden die naar Bahnhof Zoo waren gekomen om afscheid van hem te nemen. Direct na het vertrek van de trein sprong hij uit de wagon en murmelde: ‘Niet nu, niet nu.’ Maar op het allerlaatste moment trok de conducteur hem terug in de rijdende trein.
[pagina 72]Maar Berlijn liet Bely niet los na diens terugkeer in Rusland. In Im Reich der Schatten (1924) schetst hij de emigrantenkolonie en profeteerde hij de komst van Hitler.
Veel is er niet terug te vinden van de lokalen en pensions waar de Russische literaten in het interbellum verbleven. Modernisering en bombardementen hebben hun sporen nagelaten. De Nollendorferplatz en de Prager Platz zijn fundamenteel van karakter veranderd. Toch staat er in Wilmersdorf nog een huis dat de tijdgeest enigszins heeft doorstaan: het Trautenau-Haus, ook wel Russenhuis genoemd door de toenmalige emigranten. Aan de Trautenaustrasse 9 bevond zich destijds het eerder genoemde Pension Elisabeth Schmidt, waar de dichteres Marina Tsvetajeva (1892-1941) met man en dochter in juni 1922 een kamer met balkon huurde. Twee maanden later verliet ze Berlijn alweer. Een dag na haar vertrek zocht Vladimir Nabokov (1899-1977) vergeefs naar haar, net zoals de held in zijn roman Masjenka de hoofdpersoon net mist. Masjenka was zijn jeugdliefde; tijdens de Revolutie hadden ze elkaar uit het oog verloren.
In hetzelfde huis schreef Nabokov zijn aan de stad gewijde gedicht ‘Berliner Frühling. Tagebuch eines Taxifahrers’. De emigranten bleven meestal onder elkaar. Dat kon ook niet anders. Duitsers en Russen waren als water en vuur. Het leven was zo ‘omvattend en intensief’, schreef Nabokov in zijn autobiografie, ‘dat deze Russische intelligenty tijd noch reden hadden contacten buiten hun tegen kring te zoeken’. Een bezoek aan het Trautenau-Haus maakt deel uit van elke Russischtalige citytrip. Toepasselijk: een van Nabokovs teksten heet Stadtführer durch Berlin.
Tegenwoordig wordt Berlijn gedomineerd door heel andere Russen: zakenmensen die rijk geworden zijn tijdens en na de Wende in Rusland en hun geld hebben ondergebracht in een land dat geheel anders dan de jaren twintig hun geld veiligheid biedt. Aan de Kurfürstendamm kopen rijke Russen hun juwelen, hun schoenen, hun bontjassen, terwijl Russische winkelbewakers hen in de gaten houden
Voor de nieuwe, rijke Russen worden vele evenementen, tentoonstellingen en voorstellingen in de traditie van de Russische kunst uit de jaren twintig georganiseerd en opgezet, zoals Galerie Eva Poll in Mitte en Galerie Taube in de Pariserstraße; de Berlinische Galerie in Kreuzberg, en het grote Estrel Hotel Berlin. Ook het Russische Haus der Wissenschaft und Kultur in de Friedrichstraße organiseert vele Russische manifestaties. En dan is er nog het Russische Kammertheater in Prenzlauerberg, de bioscopen Nord, Nickelodeon en Balasz in Mitte. En voor de Russische muziek is er Kaffee Burger, de reeds genoemde discotheek waar Vladimir Kaminer acte de présence geeft.
Over het gehele werk
auteurs
over L.Th. Lehmann
Over dit hoofdstuk/artikel
auteurs
over Wladimir Kaminer
beeld van Wladimir Kaminer