Hans Olink
Berliner Beobachter
Romy Haag
Hans Olink (1949) was medewerker van het vpro-radiopragramma ovt. Hij publiceerde onder meer een biografie van A. den Doolaard, Dronken van het leven (2011). Dit is de derde aflevering van een serie berichten uit de Duitse hoofdstad, waar Olink regelmatig vertoeft.
‘West-Berlin was toll, toen ik er aankwam, precies de goede tijd.’
Met haar flamboyante uiterlijk, haar gedrevenheid, haar opvallende spraak – een mengeling van Nederlands en Duits, met een ietwat hese stem – is Romy Haag een opvallende verschijning in het West-Berlijnse buurtcafé waar we hebben afgesproken. Ook haar levensloop is allesbehalve alledaags. Als Frans Eduard Verbaarschot in 1951 geboren in Den Haag voelde ze zich al vroeg vrouwelijk. Ze was transseksueel zonder dat ze het woord kende. Dat bepaalde haar levensloop in hoge mate. Als dertienjarige vluchtte ze met een vriendin naar Hamburg, danste er in een nachtclub, in een zeemanscafé in Antwerpen, en niet veel later in de nachtclub Carrousel de Paris waar ze een bliksemcarrière maakte, en leefde als een diva tussen gasten als Aristoteles Onassis, Roger Vadim, Edmond de Rothschild. Ze was gewild, ook bij andere nachtclubeigenaars, wat resulteerde in een kidnapping door de eigenaar van het revuetheater Alcazar. Ze werd er een graaggeziene danseres, maar wilde na drie jaar hard werken wel eens wat anders, reisde naar de Verenigde Staten en trad op in Atlantic City. Verliefd op een Duitse musicus trok ze met hem naar West-Berlijn, het eiland dat noch tot de ddr, noch tot de brd behoorde. Ze voelde zich op haar gemak in de stad en werd al gauw een cultfiguur.
David Bowie
Het wordt druk in het café. Haag stelt voor naar haar woning te gaan aan de Lietzensee. Thuisgekomen stelt ze voor zich even te douchen. Of ik dat goed vind? Lijkt me geen probleem. Ik bewonder ondertussen het rococo-interieur. Even later komt ze terug, als herboren.
Terug naar de jaren zeventig. Als drieëntwintigjarige begon ze in Berlin-Schöneberg een club die ze Chez Romy Haag noemde. West-Berlijn was ‘bizar’ en had de goede atmosfeer voor een nieuwe, spraakmakende club. Gefascineerd door Fellini en de nouveau cinema français begon ze met een band ‘groteske Geschichten’ uit te beelden, zoals een paus die mensen zegent met een pleeborstel, een telefoon-
[pagina 60]boek als bijbel bij de hand. Het waren videoclips avant-la-lettre. ‘Bij mij is de clip ontstaan. Daarom waren bekende artiesten allemaal zo freaky, ze kwamen allemaal langs om te zien hoe hun muziek werd geïllustreerd: Freddy Mercury, Mick Jagger, Tina Turner, Bette Middler.’
Met David Bowie, in wiens muziek ze eigenlijk nooit zo was geïnteresseerd, had Haag een lange affaire. Bij zijn eerste concert in Berlijn zat Haag vooraan als vip. Toen Bowie de Bühne opkwam, liet hij zijn oog meteen op haar vallen. ‘Na het eerste nummer wist ik al dat we samen de nacht zouden doorbrengen.’ En zo gebeurde het. Er was sprake van zielsverwantschap: ‘Hij zou graag mij zijn geweest en ik hem.’ Bowie, die net de Ziggy Stardust-tijd achter zich had, was op zoek naar iets nieuws, en dat vond hij in de shows van Haag. ‘Ik heb hem erg beïnvloed. Zijn video’s leken rechtstreeks uit mijn club te komen.’ De choreografie in haar club was voor vele artiesten een inspiratiebron, in een tijd waarin de videoclip nog in de kinderschoenen stond.
David Bowie was eigenlijk naar Berlijn gekomen vanwege zijn interesse in de nazicultuur. Het was een productieve periode: hij produceerde er drie platen: Low, Heroes en Lodger, met het gedeelde Berlijn als inspiratiebron. Geschokt keerde hij West-Berlijn de rug toe, nadat hij zijn naam als graffiti op de Muur zag staan, waarbij de laatste twee letters als swastika waren afgebeeld. In 1983, tweeëndertig jaar oud, verkocht Romy haar zaak. Daarna liet ze haar sekse door middel van een hormonenbehandeling en een operatie in overeenstemming brengen met haar vrouwelijke identiteit. Een nieuw leven als zangeres gloorde.
Ze praat monter over haar leven, humoristisch, nooit klagerig. ‘Vroeger zei ik altijd: de beste koks zijn mannen, de talentvolste ontwerpers zijn mannen. Waarom zouden de mooiste vrouwen dan geen mannen kunnen zijn?’ Ze was meer dan een mooie vrouw, namelijk transseksueel, nachtclubeigenares, zangeres, performer, zoals ze in haar boek Eine Frau und mehr beschrijft.
We hebben het over West-Berlijn. Ze trekt haar wenkbrauwen op, tuit haar lippen. ‘Het was een open, tolerante maat-
[pagina 61]schappij. Als je vroeger in de Paris Bar aan de Kantstrasse was, zat je met de dokter, de professor, de bouwvakker en de student aan een tafel. Je moest er met elkaar uitkomen. Berlijn-West was een Insel, een eiland. Er was geen uitweg en dat gaf een lockere sfeer, een sfeer van experimenteren.’
Paris Bar
Nu bezoekt ze vaak het gewilde café-restaurant Borchardt in het oosten, maar vroeger kwam ze regelmatig in de Paris Bar aan de Kantstraße, het toenmalige centrum van de West-Berlijnse scene. Het is al decennialang een Prominentenlokal, zoals de Duitsers dat noemen. De bar – of liever gezegd het restaurant – heeft jarenlang gefunctioneerd als honk voor schrijvers, regisseurs en politici. En hoewel er, als je de krantenberichten en geruchten mag geloven, meer dan eens sprake is geweest van een faillissement, lijkt het restaurant allesbehalve dood.
De Paris Bar kon haar graaggeziene klanten behouden, ook al staat West-Berlijn niet meer in de spotlights. De roep van de Bar reikt tot ver over de grens van de voormalige Muur. Ook al logeert Jack Nicholson in Hotel Adlon, Madonna in Ritz-Carlton en Gina Lollobrigida in Hyatt, ze nemen maar al te graag een taxi naar de bar waarvoor de schrijver Heiner Müller ooit waarschuwde: ‘Wie hier binnentreedt laat alle hoop varen dat hij eruit komt vóór het ochtend wordt.’
Het café is een symbool van West-Berlijn, evenals het Literaturhaus aan de Fasanenstrasse. Dat is ondergebracht in een villa uit de Gründerzeit, die in de vorige eeuw verschillende bestemmingen had, zoals reservelazaret tijdens de Eerste Wereldoorlog, volksgaarkeuken, studentenhuis van het Alexander von Humboldtgesellschaft in de jaren twintig, café, bordeel en discotheek. In 1986 werd het ingericht als expositieruimte met in de kelder een goedgeëquipeerde boekhandel, en daarboven, en zomers in de tuin, een goedbezocht café-restaurant. Aangrenzend aan de tuin de villa waarin het Käthe Kollwitz Museum huist, zeer de moeite waard om te bezoeken.
Het Literaturhaus heeft de Wende overleefd. Een tentoonstelling over literaire censuur trok in 1991 ook veel Oost-Duitse bezoekers. Met tentoonstellingen over de schrijfsters Hannah Arendt en Herta Müller, over literatuur uit Czernowitz en de Boekovina, en over de Deutsche Prager, stelde het Literaturhaus zich in op de verenigde stad. En dit najaar vindt er de expositie ‘Leben oder schreiben. Der Erzähler Warlam Schalamov’ plaats.
Oost- en West-literatuur
Mijn vriendin Birgit, met wie ik de expositie over Sjalamovs Goelag bezoek, komt als West-Berlijnse zelden in Oost-Berlijn. Al voor de val van de muur had ze er weinig te zoeken, maar, in tegenstelling tot haar verwachtingen, is ze er ook in de laatste kwarteeuw nauwelijks geweest. Oost- en West-Berlijn zijn samen nog geen verenigd Berlijn voor haar. Zij is wat dat betreft niet de enige. Er zijn hele hordes Oost-Duitsers die, uitgezonderd een korte periode na de val van de Muur, toen ze de etalages van de Kurfürstendamm van nabij wilden zien, nog behept zijn met een ‘Mauer im Kopf’. De wereld is fysiek groter geworden, maar mentaal blijft er een scheiding lopen die ze niet of nauwelijks overschrijden. Een Ossie vliegt gemakkelijker naar de Turkse Middellandse Zeekust dan dat hij een bezoek af-
[pagina 62]legt aan het westelijk deel van Berlijn. Daar komt bij dat dit stadsdeel enigszins in verval is en sterk aan belang heeft ingeboet, sinds er in het oosten ruimhartig is geïnvesteerd. De identiteit van de Oost-Duitser, en vooral de Oost-Berlijner, stond lange tijd in het middelpunt van de belangstelling. Dat had culturele gevolgen. Het West-Berlijnse Schillertheater werd gesloten, de Deutsche Oper speelde geen rol meer. De Schaubühne had zijn mooiste tijd gehad. Dat alles ontlokte de in westelijk Berlijn woonachtige schrijfster Katja Lange-Müller, echtgenote van de auteur en regisseur Heiner Müller, de volgende uitspraak: ‘De West-Berlijners werd de stad onder hun kont weggetrokken.’
Ook de literatuur kreeg andere inspiratiebronnen. De Muur had de literatuur in tweeën verdeeld. In Oost-Berlijn was sprake van Ost-Literatur: daaronder viel het werk van Arnold Zweig, Joh. R. Becher, en van Christa Wolf Geteilte Himmel. In West-Berlijn leek de leefstijl van krakers, punkers, neoexpressionisten meer aandacht te trekken dan het werk van de schrijvers, ook al richtten de roman Getrenntes Glück van Marianne von Blasinski, geïnspireerd door het fenomeen van de gedeelde stad, en Heißer Sommer van Uwe Timm, dat een portret schetst van de 68-er studentenrevolte, zich op West-Berlijn.
De val van de muur heeft de Berlijnse roman nieuw leven ingeblazen. Zie het boek Hauptstadtphantasien van Susanne Ledanff, die meer dan 140 Berlijnse romans onderzocht. In de jaren negentig stond in de Duitse literatuur de val van de Muur en de hereniging centraal, zoals in de boeken van Oost-Berlijnse auteurs als Irina Liebmann, die in haar
[pagina 63]roman In Berlijn (1994) vertelt over het klimaat na de omwenteling en over de innerlijk verdeelde massa die het oosten wilde verlaten, maar in het westen tevergeefs op een gevoel van vrijheid wachtte, en in Von der Schwierigkeit Westler zu werden van Klaus Schlesinger (1998). De onbekende stad was het thema; de stad die zich van auteurs vervreemdde. Maar ook jonge West-Berlijnse schrijvers als Matthias Zschokke, auteur van Der dicke Dichter (1995), die leeft op het kloppen van de tijd in Berlijn, reageerden verward op de stad-in-transformatie. Later, in de jaren negentig en het begin van deze eeuw vertelden schrijvers als Julia Franck en Vladimir Kaminer over het eigentijds leven en dat van de subcultuur in Berlijn. De gedeelde stad verdwijnt als literair thema steeds meer naar de achtergrond.
Gevangen
Romy Haag houdt de deur van haar appartement voor me open. We nemen afscheid van elkaar. Nog enigszins beduusd door haar verhaal pak ik de dichtstbijzijnde deurklink. Tot mijn verbazing sta ik ineens op een binnenplaats, in plaats van de straat zoals ik gekomen ben. Net als de deur door middel van een dranger dichtslaat realiseer ik me dat er geen weg terug is. Ik neem de omgeving in me op. De binnenplaats wordt aan drie zijden begrensd door het gebouw dat ik net heb verlaten, aan de vierde zijde door een twee meter hoog hekwerk met prikkeldraad. Hoe kom ik hier uit zonder hulp van buiten af?
Ik bel Haag. Ze neemt niet op. Ze heeft haar ‘handy’ waarschijnlijk nog steeds uitgeschakeld. Van haar moet ik het dus niet hebben.
Ik kijk omhoog, laat mijn ogen langs de vensters gaan, sommige zijn verlicht. Heel voorzichtig, me generend dat ik me zo gemakkelijk heb laten isoleren, roep ik ‘hallo’. Kort achter elkaar, steeds iets harder. Geen reactie. De klassieke muziek, de tv, het praten van mensen – alles gaat door, alsof ik er niet ben. Weer probeer ik het, nu veel harder. Wederom geen succes. Als er ongeveer een kwartier is verstreken, loop ik naar het hekwerk. Ik besluit tot een handeling die ik een kwartier geleden nog niet voor mogelijk had gehouden. Ik zet de punten van mijn schoenen in het gaas en klauter voorzichtig omhoog. Als ik boven op het hek zit en me afvraag of ik aan de andere kant naar beneden zal springen, hoor ik achter de struiken het geblaf van honden. Het geluid komt dichterbij. Ik spring van het hek, terug naar de binnenplaats. Net op tijd. Twee vervaarlijk uitziende herdershonden springen tegen het hekwerk, maar druipen af als ze mij ijzig stil zien staan. Van de schrik bekomen roep ik maar weer om hulp. Na een half uur, als ik alle hoop heb opgegeven, gaat er een raam open. Een man kijkt verbaasd naar beneden.
Ik kan er niet uit, zeg ik, zo rustig mogelijk. De man sluit het raam en doet even later de deur van de binnenplaats open. Hij wenkt me, woordeloos. Ik dank hem en leg uit dat ik bij Romy Haag op bezoek was en de verkeerde deur heb genomen. Hij neemt me van onder tot boven op. Hij lijkt er niets van te geloven. Ik probeer hem tevergeefs de hand te schudden. Aan de straatkant opent hij de voordeur. ‘U bent weer vrij,’ zegt hij, zonder een spier te vertrekken. De volgende dag bel ik Haag. Ik vertel haar over mijn belevenissen. ‘Gevangen op een onbewoond Insel’, schatert ze. ‘Kun je eens voelen hoe wij ons damals in West-Berlijn voelden.’