Gwendolyn Verbraak en Jos van Waterschoot+
Vrijhaven Amsterdam
Amsterdam kent een lange traditie als vrijhaven voor het boek. Toch vraagt die typering om nuancering. Was dan echt altijd iedereen welkom en alles mogelijk? De hoogtijdagen van Amsterdam als vrijhaven voor buitenlanders lagen vooral in de Gouden Eeuw. Maar ook in die periode was niet alles toegestaan. In de achttiende en negentiende eeuw was de rol van Amsterdam als internationale vrijhaven voor het boekenvak veel minder groot. Pas in de twintigste eeuw, tijdens het Interbellum, klampte men weer aan bij de oude traditie.
Eeuwenoude traditie
Hugo Janszoon van Woerden die zich in 1506 in de Kalverstraat vestigde, of zoals hij het ook wel aanduidde in zijn boeken in ‘Amsterdam, bider heiligher stede’, drukte nog heel braaf en traditioneel devote boekjes die pasten bij een stad vol kloosters. Zijn Wandelinge der kersten menschen moet een van de eerste in Amsterdam gedrukte boeken zijn. De wereld zou echter al in 1517 drastisch veranderen. De hamerslagen van Luther die zijn 95 stellingen op de deur van de slotkerk van Wittenberg spijkerde, weergalmden door heel Europa en deden de machtsbasis van de katholieke kerk op zijn grondvesten trillen. Luthers boodschap vond steeds meer gehoor in Europa doordat de boekdrukkunst zorgde voor een snelle en efficiënte verspreiding ervan. Zolang de katholieke kerk nog invloed kon uitoefenen, gebeurde dat ook. Maar als machthebbers inzagen dat bestrijding van de macht van die kerk een toenemende mate van zelfbeschikking tot gevolg had, werden belangen afgewogen. In Zuid-Europa leidde dat veelal tot een consolidatie van de kerkelijke macht, terwijl in Noord-Europa in veel landen de stemming omsloeg. Ook in de Nederlanden waar eerst Karel v en daarna de fundamentalistische Spaanse Rey Cathòlico Filips ii het voor het zeggen hadden. Te vuur en te zwaard werd het nieuwe geloof door de Spanjaarden bestreden. Op 8 mei 1521 werd het eerste officiële boekenverbod in de Nederlanden afgekondigd tegen het uitgeven, verkopen en kopen van boeken van Luther en van boeken waarin de kerk, de paus of de vorsten werden beledigd.1
Dit betekende niet dat er ook daadwerkelijk overal even streng werd opgetreden tegen ‘lutheranen’ in de Nederlanden. In het toentertijd internationale drukkers-
centrum Antwerpen werden enkele van de reformatorische drukkers en schrijvers om hun producten ter dood veroordeeld, maar de Amsterdamse magistraten straften milder. Zij stonden dan ook de verspreiding van onorthodoxe denkbeelden toe, zolang de orde maar niet werd verstoord. De liberale schout Jan Hubrechtz bezocht zelfs bijeenkomsten van dissidenten, weigerde om ketters te vervolgen en waarschuwde hen als ze vervolgd dreigden te worden.2 Waarschijnlijk heeft deze schout ook de drukker van lutherse werken Jan Zyvertsz die Croepel in bescherming genomen. Deze drukker kreeg slechts een geldboete van 12 gulden en twee maanden gevangenisstraf naar aanleiding van de beschuldiging in 1527 dat hij ‘boecken in zijnen huys gehad heeft ende vuytgegeven, die bij des Keysers placaten verboden zijn geweest’. Het Amsterdamse gerecht heeft zelden of nooit mensen van het leven beroofd wegens het drukken of verspreiden van controversiële boeken. Zij werden hoogstens verbannen, op bedevaart gestuurd, of te pronk gesteld, zoals Peter Janszoen Tibaut die op 7 augustus 1538 twee uur lang met de door hemzelf gedrukte ‘schandelicke ende oneerlicke briefgens’ om zijn hals op de kaak moest staan, alvorens op bedevaart te gaan. Wel zijn er perioden geweest waarin er krachtiger werd gehandeld tegen ordeverstorend gedrag. Zo bijvoorbeeld met een aantal wederdopers die op 11 februari 1535 naakt over straat renden, oproepend tot boetedoening. De vrouwen kwamen vrij maar de mannen werden veroordeeld tot de dood door het zwaard vanwege ketterij. De aanvankelijke tolerantie was voorlopig verdwenen en orthodoxe katholieken namen de plaats in van de oude burgemeesters die van nalatigheid werden beschuldigd.
Er kwamen meer beperkingen en er werd scherper op handhaving toegezien. In een keizerlijk plakkaat van 1540 verscheen een lijst met verboden boeken opge-
steld door de theologische faculteit van Leuven en werd bevolen een privilege aan te vragen bij de landelijke overheid, wanneer men een boek wilde drukken. De betreffende drukker kreeg dan het alleenrecht om een bepaald boek uit te geven. Dat beschermde hem tegen nadrukken, maar stelde de overheid tegelijkertijd in staat nauwlettend in de gaten te houden wat er gepubliceerd werd. Deze maatregelen werden in 1544 herhaald, maar nu stond de doodstraf op het drukken van werken waarin dwalingen werden verkondigd en waarvoor geen privilege was verleend. Dat was blijkbaar niet voldoende om onverlaten af te schrikken. En zo werd behalve de wereldlijke macht vanaf 1550 de inquisitie belast met het controleren van de boekproductie en de handhaving van de plakkaten. De lijst met verboden boeken, die voortdurend werd aangevuld, dienden boekverkopers in hun winkel op te hangen. Tijdens de regering van Filips ii vanaf 1555 werd de vervolging alleen maar strenger.3
In 1568 brak een oorlog uit tussen de Nederlanden en Spanje die tachtig jaar zou duren en een nieuw tijdperk zou inluiden. Voor het eerst verzette een land zich tegen zijn absolutistische vorst. Als rechtvaardiging voor de opstand gold dat oude vrijheden, privileges en gewoonterechten door de overheersers werden vertrapt. Vrijheid was een centraal begrip in de onafhankelijkheidsstrijd. De opstandelingenleider, Willem van Oranje, stelde al in 1572 alle strenge Spaanse wetten op de boekhandel buiten werking. Zijn ideaal was dat katholieken en protestanten in vrede naast elkaar hun godsdienst konden uitoefenen.
In 1581 werd het Plakkaat van Verlatinghe gepubliceerd met als gevolg het uitroepen van de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën. De hoogste macht kwam in handen van de Staten-Generaal. Deze centrale overheid van burgers verbood nu nog ‘alleen de geschriften, die godsdienstige zaken of den Bijbel aanvielen en belasterden, terwijl zij tevens weerden de werken, die schadelijke leerstellingen verkondigden, ingeval daarover gegronde klachten bij hen inkwamen. Op burgerlijk terrein stond het vrij alle soorten van boeken uit te geven, behalve die, welke beleedigingen inhielden tegen het hoogste gezag, of oproerige taal, waardoor de aanzienlijkste personen in een schandelijk daglicht werden gesteld (injurieuse paskwillen en fameuse libellen)’, aldus de historicus J.T. Bodel Nyenhuis.4 Maar erg krachtig was het landelijk gezag niet. De provincies en de steden maakten in de praktijk zelf uit of ze deze wetten handhaafden. Het feit dat plakkaten met ongeveer dezelfde verboden keer op keer werden uitgevaardigd, kan erop duiden dat de wetten niet erg fanatiek werden nageleefd.
Tolerantie in de gouden eeuw
Binnen de Republiek groeide Amsterdam in korte tijd uit tot de grootste stad en werd zelfs het belangrijkste handelscentrum van Europa, het gevolg van een ijzersterke economie. In de stad besefte men meer en meer dat vrije handel mede afhankelijk was van een open houding. En die open houding trok op zijn beurt onafhan-
kelijke geesten aan, lieden die in eigen land vervolging riskeerden vanwege hun geloof en ideeën en die sterke behoefte gevoelden aan het vrijelijk uiten van hun mening. Amsterdam gaf die ruimte en kon daardoor de broedplaats worden van het nieuwe geloof en nieuwe filosofische inzichten. Het verspreiden daarvan kon uiteraard alleen plaatsvinden als de logistieke vereisten daarvoor aanwezig waren. Maar in een handelsstad veroorzaakt de vraag vanzelf het aanbod. En zo bloeide de boekhandel in Amsterdam in korte tijd op. Waren er aan het einde van de zestiende eeuw nog zo’n twintig boekhandelaren in Amsterdam werkzaam, in 1610 waren dat er veertig en in 1618 al 48. De handel in boeken vraagt uiteraard méér dan schrijvers, handelaren en kopers. Boeken moeten gemaakt worden: papierhandelaren, lettersnijders, drukkers, binders en distributie spelen een belangrijke rol. Boeken in vreemde talen en schriften eisen specifieke kennis. Van heinde en verre kwamen boekenmakers achter de schrijvers aan. Soms stroomden grote groepen ineens toe. De Val van Antwerpen in 1585 veroorzaakte bijvoorbeeld een emigratie van ‘Spaanse Brabanders’ en sefardische Joden van het Iberisch Schiereiland vluchtten voor dezelfde onderdrukker als waar de Nederlanden tegen in opstand waren gekomen. Onder hen bevond zich Menassah ben Israël die de basis zou leggen voor de joodse boekhandel in Amsterdam. Zijn opvolger Imanuel Benveniste en de eveneens belangrijke joodse drukker Joseph Athias zetten zijn werk voort. Later vonden ook asjkenazische Joden uit Oost-Europa er hun toevlucht, naast bijvoorbeeld Armenen en Hongaren, onder wie de beroemde lettersnijder Miklos Kís. Ook de hugenoten vormden een belangrijke groepering, vooral voor de boekhandel. Na de herroeping van het Edict van Nantes in 1685 door Lodewijk xiv leverden zij een groot deel van hun bij het Edict verworven vrijheden weer in. Dat zette velen ertoe aan de wijk te nemen naar het vrije Nederland. Onder hen waren veel kooplieden en intellectuelen die zich in Amsterdam vestigden. Zij zouden voor de Amsterdamse boekhandel een belangrijke stimulans zijn.
Al deze buitenlandse groepen tezamen vormden de internationale boekengemeenschap van Amsterdam. Dat zij grote belangstelling bleven houden voor hun landen van herkomst uitte zich in de enorme vraag en het aanbod van kranten. Ook als internationaal nieuwscentrum was Amsterdam van groot belang.
Dit alles zou ten onrechte de suggestie kunnen wekken dat sinds het ontstaan van de Republiek alles mogelijk en toegestaan was in Amsterdam. De werkelijkheid was wat weerbarstiger. Vóór 1578 was het katholieke geloof het enig toegestane. Sinds de Alteratie in 1578 waarbij het katholieke geloof als ‘staatsgeloof’ werd afgedankt en de gereformeerden het voor het zeggen kregen, was het actief belijden van dat geloof juist weer officieel verboden. Dit geheel in tegenspraak met Willem van Oranjes ideaal. De katholieken, in 1650 altijd nog zo’n twintig procent van de Amsterdamse bevolking, beleden hun geloof niet meer in het openbaar en officieel hield geen enkele boekenmaker zich meer bezig met het katholicisme, maar echt onderdrukt werd men niet. In de jaren twintig en dertig van de zeventiende eeuw
was de schout zelfs bereid om allerlei katholieke activiteiten toe te laten in ruil voor geld.5 Een grote boekenmaker als Blaeu zag er een goede bron van inkomsten in. Op naam en adres van zijn agent in Keulen, Cornelis van Egmond, drukte hij katholieke werken zeer waarschijnlijk in zijn eigen werkplaats te Amsterdam. Zelf behoorde hij trouwens niet tot de katholieke geloofsgemeenschap.
De doopsgezinden en de lutheranen, evenals de gereformeerden uit de Reformatie voortgekomen, mochten aanvankelijk ook hun geloof niet openlijk belijden. Toch werden zij met meer verdraagzaamheid behandeld dan de katholieken, mogelijk omdat die laatsten het geloof van de vijand hadden en groter in aantal waren dan andere dissidente groepen. De doopsgezinden stonden bekend als betrouwbare, hardwerkende lieden die geen onrust veroorzaakten, doordat ze zo op het ideaal van hun eigen zuivere gemeente ‘zonder vlek of rimpel’ gericht waren. Zij hebben hun boeken in alle vrijheid kunnen drukken. De lutheranen werden ook niet met veel argwaan in de gaten gehouden en kregen in 1633 een eigen kerk, zodat ze niet langer in het geheim bijeen hoefden te komen.
In het stadsbestuur zaten regelmatig personen die gewetensvrijheid, in de traditie van Dirck Volkertsz Coornhert, hoog in het vaandel hadden. Zo publiceerde de fluweelwerker Gosen Vogelsanck, die weliswaar was aangesloten bij de gereformeerden, in 1598 het boek Het licht der waerheid waarin hij zijn controversiële denkbeelden verwoordde. De gereformeerde kerkenraad nam aanstoot aan het feit dat Vogelsanck twijfelde aan de godheid van Christus en de Heilige Schrift en spoorde de vroedschap aan maatregelen te nemen. Burgemeester C.P. Hooft vond het echter niet nodig op te treden, want volgens hem moest men iedereen vrij laten in zijn geweten. Kennelijk heeft Hooft in deze zaak niet genoeg invloed gehad, want uiteindelijk moest Vogelsanck toch de stad verlaten en werd zijn boek verbrand.6
Apenspel
De verdraagzaamheid van de Republiek in vergelijking met omliggende landen openbaart zich mooi in de uitgeverspraktijken van de Duitser Hendrick Beets. Hij publiceerde onder de herkenbare naam Henricus Betkius vele mystiek-spritualistische werken in Amsterdam voor de kring van Duitse geloofsvluchtelingen. Binnen het orthodoxe lutheranisme in hun eigen land paste geen verkondiging van hun mystieke gedachtegoed, dat de individuele weg naar God benadrukte en de macht van de kerk buitenspel dreigde te zetten. Toen Hendrick Beets van Amsterdam naar Duitsland reisde om aldaar zijn boeken te verkopen, kwam hij pas in de pro-
een campagne opgezet tegen de verspreiding van mystieke denkbeelden. Zeven boeken uitgegeven door Beets werden geconfisceerd en verdere distributie werd verboden.7 Naast werken voor Duitse geloofsvluchtelingen, publiceerde Beets ook voor andere mystiek-spiritualistische groepen die in Amsterdam hun heil zochten, zoals voor de Engelse Quakers (van to ‘quake’, beven. Zij begonnen te beven als de Heilige Geest hen inspireerde). In hun bijeenkomsten was geen predikant die het woord deed, maar mocht iedereen spreken, ook vrouwen.
Veel grotere onrust veroorzaakte het socinianisme, de leer van de Pool Faustus Socinus die in 1598 door Christopher Ostorod uit Duitsland en Andreas Voidovius uit Polen naar de Nederlanden werd gebracht. Het socinianisme verwierp het dogma van de Heilige Drieëenheid en de goddelijkheid van Jezus, wat de steunpilaren van de gereformeerde kerk deed wankelen.8 Het sociniasme vond vooral veel weerklank binnen de minder autoritaire geloofsrichtingen, zoals de doopsgezinden, de remonstranten en de collegianten. In 1653 voelden de Staten van Holland zich ertoe genoodzaakt een plakkaat uit te vaardigen tegen de socinianen. Deelnemers van hun bijeenkomsten zouden het land worden uitgezet en drukkers zouden hun handel verliezen. De praktijk bleek echter anders. Jan Knol uit Amsterdam vertaalde de sociniaanse catechismus en deed allerlei ongenuanceerde uitspraken over de kerk. Hij schreef in de marges van doopsgezinde pamfletten zijn mening op, bijvoorbeeld dat de kerkelijke ambten ‘gans onnudt en apenspel’ zijn. Maar ondanks klachten van de gereformeerde kerkenraad, is er geen proces tegen hem geweest. Toen in 1658 het socinianisme in Polen verboden werd, kwam er een nieuwe stroom vluchtelingen naar Amsterdam. In de jaren 1656-1692 zag zelfs een meerdelige bloemlezing van sociniaanse geschriften het licht: Bibliotheca fratrum Polonorum gedrukt te Irenopolis [= Vredesstad ofwel Amsterdam]. De verbodsbepalingen haalden niet veel uit, want volgens de Noord- en Zuid-Hollandse synodes was het boek in 1669 overal verkrijgbaar.9 Het Hof van Holland stuurde een brief aan verschillende steden, waarin werd aangespoord maatregelen te nemen tegen de socinianen. De president-schepen Hans Bontemantel maakte deze brief opzettelijk kwijt en toen er een tweede brief werd gestuurd antwoordde hij: ‘soo soude het Hof souveryn weesen en t’allen tijden de inwoonders connen doen lichten en in de huysen vallen, daer goede sorg voor moet werden gedraegen, opdat niemand overlast en comt te lijden.’10
Grenzen overschreden
Enkele malen heeft het stadsbestuur van Amsterdam ernstige straffen opgelegd aan radicale verlichters. Een bekend voorbeeld is het ketterproces van Adriaan Koerbach. Hij was een spinozist, iemand die radicale interpretaties van het werk van de omstreden filosoof Benedictus de Spinoza verkondigde. Spinozisten zouden atheïsme, democratie en gelijkheid van mannen en vrouwen prediken. In zijn boek Een bloemhof van allerley lieflykheid sonder verdriet (1668), uitgegeven door de schrijver zelf te Amsterdam, schildert Koerbach de gereformeerde predikanten af als scheldende lieden die niet de ware godsdienst kennen en schrijft hij open en duidelijk dat de bijbel niet heilig is, maar een willekeurige bundeling van geschriften pas lang na de dood van Christus door bisschoppen samengesteld. In de trant van Spinoza’s filosofische benadering van de bijbel meent hij bovendien dat Mozes de eerste vijf boeken van het Oude Testament helemaal niet heeft geschreven. Hij ging verder dan de socinianen en was godslasterlijk, aldus het procesverslag door de eerdergenoemde Hans Bontemantel opgeschreven. Aanvankelijk wilde Koerbach zijn opvattingen niet weerspreken, maar toen er in de martelkamer gedreigd werd zijn rechterduim af te hakken en zijn tong te doorboren, toonde hij berouw. Hij werd veroordeeld tot tien jaar rasphuis en zijn boeken werden verbrand.11
Een andere spinozist die zwaar gestraft werd, was de Amsterdamse uitgever Aarts Wolsgryn. Hij publiceerde het boek Vervolg van ’t leven van Philopater (1697), dat een verregaande materialistische verklaring van Spinoza verkondigt, waarin het bestaan van een onsterfelijke ziel wordt ontkend. Wolfsgryn kreeg acht jaar gevangenisstraf 25 jaar verbanning uit de provincie Holland en West-Friesland en een geldboete van 4000 gulden.
Spinoza’s eigen werken werden ook verdacht. Vandaar dat stadsdrukker Jan Rieuwertsz I ze niet onder zijn eigen naam durfde uit te geven. De Amsterdamse uitgever Timotheus ten Hoorn moest in april 1695 voor het gerecht verschijnen, omdat hij een exemplaar van Spinoza’s Nagelaten geschriften (1677) in zijn winkel in de Nes had verkocht. Dit werk was in 1678 door de Staten van Holland verboden. Het is niet bekend of de uitgever een straf is opgelegd.12 Ten Hoorn was al eerder met de justitie in aanraking gekomen, namelijk in 1678 wegens het verspreiden van enkele ‘onfatsoenlijke’ afbeeldingen. Hij was een eroticaspecialist bij uitstek, zoals er nergens in Europa een te vinden was. Talloze pornografische romans heeft hij gepubliceerd, waarin soms ook de zogenaamd deugdzame maatschappij op de hak werd genomen en de hypocrisie van bijvoorbeeld geestelijken, religie, bijgeloof en
het huwelijk werden bespot. Voor een van deze boeken, De dwaelende hoer, zou de meest beroemde zeventiende-eeuwse graveur Romein de Hooghe de prenten hebben gemaakt. Vanwege De Hooghes activiteiten als pornograveur ontstond een heuse pamflettenoorlog, waarin hij werd voorgesteld als iemand die zijn vrouw als hoer aan Joden verhuurde en zelf overspel pleegde. De Hooghe verliet daarom Amsterdam voor Haarlem.13
De schrijver Eric Walten, door Jonathan Israel ‘the most uncompromising champion of toleration’ genoemd, nam evenals Koerbach geen blad voor de mond. Hij had hevige kritiek op de macht van gereformeerde predikanten in de Nederlanden. Toen hij Balthasar Bekkers hoofdwerk De betoverde weereld (1693), waarin het bestaan van duivels en heksen wordt ontkend, verdedigde, ging hij kennelijk te ver. In een brief aan een vertrouweling van Willem iii, Hans Willem Bentinck, schreef Walten dat de vijanden van Bekker tolerantie wilden onderdrukken en de onttroonde duivel in ere wilden herstellen. Wanneer de stadhouder deze ‘duivelverdedigers’ zou steunen, wachtte hem een maatschappij vol onverdraagzaamheid, waarin naar willekeur professoren en predikanten zouden kunnen worden ontslagen. Eric Walten werd veroordeeld tot opsluiting en pleegde uiteindelijk zelfmoord in de gevangenis te Den Haag. In Amsterdam weigerde het stadsbestuur echter De betoverde weereld te verbieden.14
De eeuw van de verlichting
De ideeën van de radicale Verlichters werden verder ontwikkeld in wat wij nu de Verlichting noemen. De meeste filosofen van de Verlichting stamden uit Frankrijk, waar zij hun werken niet konden publiceren. Ze vonden onderdak in Nederland, zoals Descartes dat ruim een eeuw daarvoor ook al had gevonden. De encyclopedist Pierre Bayle was een van de eersten, maar hij bleef hangen in Rotterdam. Andere Verlichters kwamen evenmin in groten getale naar Amsterdam. De stad speelde internationaal een marginale rol waar het om de Verlichting gaat, ook al vestigde de belangrijke Zwitserse Verlichtingsuitgever Marc-Michel Rey zich er in 1744. Hij drukte vele boeken in Amsterdam die van daaruit terugkeerden naar het land van herkomst van de manuscripten. Omdat het verboden lectuur betrof, werden deze boeken doorgaans gesmokkeld. Rey was van grote betekenis want hij gaf onder meer Voltaire en Rousseau uit. Dat wilde niet zeggen dat de werken van die twee vrij verhandelbaar waren. In 1762 werd Rousseaus Emile ou l’éducation officieel verboden in Nederland en in 1765 ondergingen enkele boeken van Voltaire datzelfde lot.15 Amsterdam was dus weliswaar de plek waar men tolerant genoeg was om het drukken van de nieuwe, vaak als radicaal beschouwde ideeën oogluikend toe te staan, maar dat betekende niet per se dat men ze ook omhelsde. Dat ze geproduceerd konden worden was wederom vooral te danken aan liberale geesten in het stadsbestuur en onder de wetshandhavers. Dat klimaat van gedogen leidde ertoe dat de Staten van Holland het plan opperden om censors in te stellen die een
strengere controle moesten garanderen. Er was te veel oppositie en het kwam er dan ook niet van. In 1770 liet men het plan definitief voor wat het was.16
De Verlichting leidde in Nederland overigens tot een soort herijking van de onafhankelijkheid. De burgers waren in de Republiek, in tegenstelling tot de ons omringende landen, al sinds 1581 aan de macht. De Spaanse overheersing was teniet gedaan met behulp van het Oranjehuis dat vervolgens lange tijd heerste over Nederland, met uitzondering van twee korte periodes die bekend staan als de stadhouderloze tijdperken. Een aantal jaren voor de Franse Revolutie kwam de Nederlandse burger voor de tweede keer in opstand tegen een overheerser die zijn rechten op het regeringsambt verspeeld had. De natie raakte verdeeld in de orangistische, prinsgezinde partij en zogenaamde patriotten die elke overheersing categorisch afwezen en een burgerregering wensten op democratische leest geschoeid. In pamfletten en tijdschriften werd de strijd uitgevochten. Amsterdam, dat nooit bekend had gestaan om zijn Oranjegezindheid, was een broeinest van de patriotten. Hun machtspositie duurde echter niet lang. Na het incident bij Goejanverwellesluis op 28 juni 1787 viel de koning van Pruisen het land binnen om Oranje in zijn macht te herstellen. Vele patriotten vluchtten hierop naar Frankrijk vanwaar de oppositie werd gevoerd. Daar maakten zij van dichtbij de Franse Revolutie mee.
Zo waren het afwisselend de patriotse en de prinsgezinde geschriften die als gevaarlijk werden beschouwd en verboden werden. In 1789 leidde dat op 24 januari bijvoorbeeld tot een openbare boekverbranding waarbij een persoon die patriotse boekjes verspreid had op het schavot te kijk werd gezet met een bordje om zijn nek waarop de tekst ‘Rustverstoorder’ stond terwijl de boeken die in zijn bezit waren aangetroffen, werden verbrand.17 Maar tot grote incidenten, vervolgingen of ernstige bestraffingen kwam het ook in deze periode niet.
Bezetting door Frankrijk en de negentiende eeuw
In de winter van 1794-1795 staken de Patriotten met de Fransen de rivieren over en verjoeg men Willem v en zijn volgelingen. De Bataafse Republiek was een feit. In mei 1797 werd de constitutie voor die Republiek vastgesteld. In artikel 6 daarvan werd geproclameerd dat er ‘geheele vrijheid van drukpers voor elken burger’ zou gelden. Voor het eerst was er dus een wet die voor het hele land gold. Die grondwet werd nog eens herbevestigd in 1803 en daarmee werden meteen alle oude wetten op het gebied van de boekhandel buiten werking gesteld. In de nieuwe grondwet werd vastgesteld dat er vrijheid van godsdienst en gelijkberechtiging van alle godsdiensten zou zijn, dus ook voor Joden. Daarmee was indirect de vrijheid van de drukpers gediend, want in het verleden was het juist de godsdienst geweest die over het algemeen de oorzaak was van strenge wetgeving en handhaving.
In de korte regeringsperiode van de Franse koning Lodewijk Napoleon werden veel wetten en regels uit de Franse grondwet overgenomen. Die werden voor een belangrijk deel gehandhaafd toen Nederland in 1815 een koninkrijk werd onder
leiding van de zoon van stadhouder Willem v die als koning Willem i aantrad. Hiermee brak een eeuw aan die als braaf en conservatief wordt beschouwd, al is ook dat beeld inmiddels wel wat bijgesteld (Marita Mathijsen, De gemaskerde eeuw). Wel werd de kuisheidsgordel aangehaald en afwijkend gedrag gemarginaliseerd. Zo weigerde uitgever A.C. Kruseman het wat al te modern aandoende werk van zijn jeugdvriend Eduard Douwes Dekker te publiceren, die uiteindelijk als Multatuli bij andere uitgevers furore zou maken. En een van de meest gerenommeerde namen uit het boekenvak, Frederik Muller, trok op tegen de erotische literatuur. In een brief uit 1876 aan het bestuur van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels meldde hij over erotische boeken: ‘Ze vergiftigen de imaginatie, en daarom moet mijns inziens de boekhandel zich niet leenen dergelijk vergif te verspreiden, maar dit aan bordeelen overlaten en anderen die het in het geheim doen.’18 Het was dan wel geen officieel verbod, maar Mullers woord was in die tijd nagenoeg wet in boekenland. Toch zou een paar jaar later pornografie weer een belangrijk exportproduct worden met als soortnaam ‘articles d’Amsterdam’. Opnieuw werd de stad dus een centraal punt in de wereld voor drukwerk dat elders niet kon verschijnen zonder grote risico’s voor de vervaardigers.19
Amsterdam was in de negentiende eeuw, evenmin als in de eeuw ervoor, een belangrijk internationaal centrum van de boekhandel. Wel zouden er vanaf het midden van de negentiende eeuw tientallen kleine en grotere uitgevers met krantjes, brochures en publicaties het politieke landschap rood helpen kleuren. Vrijdenkers, socialisten en anarchisten vonden via hun eigen uitgevers de weg naar de lezer. Het dagbladzegel, een belasting op het uitgeven van kranten die in 1869 werd afgeschaft, was vanaf de instelling in 1812 een ernstige hinderpaal voor vooral de kleinere dagbladen. Zo konden bijvoorbeeld Multatuli’s Ideën niet in dagbladvorm gepubliceerd worden bij de vrijdenker-uitgever R.C. Meijer vanwege die belasting. Maar naar het eind van de eeuw nam het aantal bladen hand over hand toe en werden vooral de socialisten een politieke machtsfactor. Hoewel de linkse groeperingen en hun publicaties nauwlettend werden gevolgd door de overheid, was er toch weinig sprake van verboden of andersoortige incidenten. Toen de socialistisch voorman Domela Nieuwenhuis in 1886 veroordeeld werd tot een jaar gevangenisstraf vanwege majesteitsschennis in een artikel in zijn eigen periodiek Recht voor Allen, leidde dat niet tot een verbod van het blad. Ook radicale bladen als De Hydra, dat slechts enkele jaren bestond, en Asmodée dat bijna de hele tweede helft van de eeuw verscheen, konden vrijuit hun kritiek, satire en republikeins gedachtegoed spuien.
In ballingschap in Amsterdam
De neutraliteit van Nederland ten tijde van de Eerste Wereldoorlog en vooral de vlucht van de Duitse keizer naar ons land aan het einde van die oorlog waren niet toevallig. Het was een signaal dat wijst op een verbondenheid die er vanaf de zes-
tiende eeuw was tussen het grote Duitsland en de kleine buurstaat Nederland. Schiller schreef in 1788 een boek over de Nederlandse opstand tegen de Spanjaarden, Geschichte des Abfalls der vereinigten Niederlande von der Spanischen Regierung, waarin hij de traditie van de verdraagzaamheid en de vrijheid van drukpers in Nederland schetste en het grote belang dat werd gehecht aan de vrijheid van het individu in de Nederlanden. Het was dan ook geen wonder dat bepaalde groeperingen in Duitsland aan Nederland als toevluchtsoord dachten toen Hitler in 1933 aan de macht kwam. Behalve Duitse Joden trokken ook vele intellectuelen, schrijvers en uitgevers naar Nederland en met name naar Amsterdam. Een paar uitgeverijen ter plaatse, Allert de Lange en Em. Querido, verklaarden zich onmiddellijk bereid de nieuwe Duitse literatuur van de vluchtelingen in de oorspronkelijke taal uit te geven. In de periode 1933-1940 zouden liefst 49 uitgeverijen in Nederland dat doen. Opnieuw en vooralsnog voor de laatste keer werd Amsterdam zo het toevluchtsoord voor buitenlandse schrijvers en uitgevers die in hun eigen land onderdrukt werden en ernstig in gevaar waren. Het was de schrijver Hermann Kesten die in het mededelingenblad van uitgeverij Allert de Lange in 1935 het lezerspubliek eraan herinnerde dat hij en zijn vrienden niet voor niets naar Amsterdam waren gekomen. Dat het hier ging om een oude traditie van tolerantie, of zoals hij het verwoordde: de eerbiedwaardige Nederlandse traditie ‘von Zeit zu Zeit ein Asyl des europäischen Geistes zu sein’.20
- +
- Gwendolyn Verbraak (1976) en Jos van Waterschoot (1965) zijn boekhistorici en werkzaam bij de Universiteitsbibliotheek Amsterdam.
- 1
- J.T. Bodel Nyenhuis, De wetgeving op drukpers en boekhandel in de Nederlanden tot in het begin der XIXde eeuw. Amsterdam 1892, p. 75.
- 2
- Marijke Carasso-Kok (red.), Geschiedenis van Amsterdam. Een stad uit het niets tot 1578. Amsterdam 2004, p. 318.
- 3
- Bodel Nyenhuis, (Op. cit. noot 1), p. 78 e.v.; Vrijheid drukpers, p. 39.
- 4
- Bodel Nyenhuis, (Op. cit. noot 1), p. 96.
- 5
- Ingrid Weekhout, Boekencensuur in de Noordelijke Nederlanden. De vrijheid van drukpers in de zeventiende eeuw. Den Haag 1998, p. 98.
- 6
- S.B.J. Zilverberg, Dissidenten in de Gouden Eeuw. Weesp 1985, p. 18.
- 7
- Willem Heijting, ‘Hendrick Beets (1625?-1708), publisher to the German adherents of Jacob Böhme in Amsterdam’, in: Quaerendo 3 (1973), p. 270.
- 8
- Zilverberg, (Op. cit. noot 6), p. 19.
- 9
- Zilverberg, (Op. cit. noot 6), p. 43-45; Weekhout, (Op. cit. noot 5), p. 93-94.
- 10
- Weekhout, (Op. cit. noot 5), p. 94.
- 11
- K.O. Meinsma, Spinoza en zijn kring. Historisch-kritische studiën over Hollandsche vrijgeesten. Utrecht 1980, p. 293-324.
- 12
- G.F.L. Peeters, ‘Timotheus ten Hoorn sells a copy of Spinoza’s posthumous works’, in: Quaerendo 12 (1982), p. 242-244.
- 13
- Inger Leemans, Het woord is aan de onderkant. Radicale ideeën in Nederlandse pornografische romans 1670-1700. Nijmegen 2002, p. 50-52, p. 281-283.
- 14
- Jonathan Israel, The Dutch Republic. Its rise, greatness, and fall 1477-1806. Oxford 1998, p. 929.
- 15
- Bodel Nyenhuis, (Op. cit. noot 1), p. 163 e.v.
- 16
- Bodel Nyenhuis, (Op. cit. noot 1), p. 168 e.v.
- 17
- Geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden voor de vaderlandsche jeugd. Dl. 22. Amsterdam 1794, p. 40-41.
- 18
- Marja Keyser, ‘Frederik Muller over erotica’, in: Frederik Muller (1817-1881). Leven en werken. Zutphen 1996, p. 187.
- 19
- Keyser, (Op. cit. noot 18), p. 189.
- 20
- Kerstin Schoor, ‘Ein literarisches Forum im Exil. Die deutsche Abteilung des Amsterdamer Allert de Lange Verlages 1933-1940’, in: Freistätte Amsterdam. Gütersloh 1995, p. 73.