Gunilla Bordewijk-Ingelsson
Altijd op zoek naar een achtergrond
De mens achter de schrijver Bordewijk
Mijn schoonvader leerde ik kennen in 1959. Hij kwam toen samen met zijn zoon Robert – later mijn man – naar Parijs, waar ik woonde. Niets wetend over zijn beroemdheid als schrijver – ik had de Zweedse nationaliteit – vroeg ik mij verbaasd af wie dat nu was die tijdens een uitstapje bij ieder bekend gebouw stilhield en er van alles over vertelde, bouwstijl, jaartallen, architect etc., in het Frans.
Toen vond ik dat hij zich ‘uitsloofde’. Nu weet ik beter. Hij was een levende encyclopedie, voor wie niets alleen maar een begrip was; altijd zocht hij naar een verklaring, een achtergrond.
Mijn schoonvader hield van dieren en dat wist onze schuwe ex-zwerfkat. Terwijl zij zich voor iedereen verstopte, maakte zij voor hem een uitzondering. Ik zie nog voor mij hoe hij in de lunchpauze in zijn stoel zat te dutten met de poes op schoot.
Enige jaren geleden zocht een oude dame, inmiddels overleden, contact met ons. Als 18-jarig meisje trad zij in 1929 in dienst als jongste kantoorbediende op het advocatenkantoor Van Velzen en Bordewijk in Schiedam. Zij had gesolliciteerd bij mijn schoonvader op het Bureau voor Rechtshulp, aan de Hoogstraat te Rotterdam. ‘Het is voor het eerst dat wij een meisje met rood haar hebben,’ was zijn commentaar. Doordeweeks kwam haar werkgever met de trein uit Den Haag, maar ’s zondags ging hij met een groene auto uit rijden, wist zij te vertellen. Zij vond hem vriendelijk en geduldig, met belangstelling voor het personeel. Deze mevrouw Z. maakte zelf haar kleren en iedere keer als zij wat nieuws droeg, vroeg hij of dat ook zelfgemaakt was. Op een dag moest zij naar de Rechtbank in Rotterdam om stukken te halen. Op de terugweg naar de tramhalte zag ze in een etalage de hoed van haar dromen, 89 cent, in de kleur van haar zondagse kleding. Zij kocht de hoed en kwam later dan verwacht in Schiedam terug. Mijn schoonvaders reactie: ‘Als straf moet je de hoed de gehele dag op kantoor ophouden.’ En dat deed zij.
Een andere keer moest ze op de fiets naar Overschie om bij een boer een rekening te innen. De boer, die op ‘de derde akker’ was, had geen geld. Zij kwam pas na sluitingstijd terug op kantoor. Iedereen was weg behalve Bordewijk, die was gebleven om zich ervan te vergewissen dat er niets gebeurd was.
Mevrouw Z. woonde in ‘bij moeder’ en ze hadden het niet breed. Ze vroeg Bordewijk vijf gulden opslag. Hij weigerde en voegde eraan toe dat ze moeder moest
vragen wat die er van dacht. De moeder gaf de dochter opdracht om te blijven voor het oude salaris. Zo ging het drie jaar lang. Toen kwam de waarheid aan het licht. Zowel de moeder als Bordewijk vond dat het meisje beter beschermd was op het kantoor dan elders. Bordewijk betaalde drie jaar lang uit eigen zak de gevraagde
loonsverhoging aan de moeder, op voorwaarde dat zij het voor haar dochter geheim zou houden.
Toen mijn echtgenoot enige jaren geleden allerlei documenten uit de nalatenschap van zijn vader van kantoor meebracht – voornamelijk brieven aan Bordewijk over zijn literaire arbeid en doorslagen van zijn antwoorden – wisten we niet zo goed wat we ermee moesten doen. Lang hebben we gewacht met publicatie. Daarvoor was een goede reden.
De vraag was namelijk wie het moest doen. Mijn man had geen tijd. Bovendien waren we het erover eens dat hij als zoon te emotioneel gebonden was om een verantwoorde keus te kunnen maken.
Hoewel ik zelf al meer dan veertig jaar deel uitmaak van de familie, is die keus voor mij als schoondochter toch gemakkelijker. Daarbij komt dat mijn schoonzus, Nina Funke-Bordewijk, een jaar voor haar dood in 1995 over de publicatie van biografische gegevens van ‘Vader’ van gedachten veranderde.
Voordien hoorde ik altijd van haar en van mijn man dat mijn schoonvader absoluut niets over zijn privé-leven kwijt wilde. Ik liet mijn schoonzus wel eens brieven zien die zelfs háár een andere kijk op ‘Vader’ gaven. En toen ze me op een dag vroeg of ik van plan was ‘er iets mee te doen’ en ik dat beaamde, stemde ze uiteindelijk daarmee in.
Mijn man overleed op 23 oktober 2003. Uit zijn nagelaten papieren heb ik opgemaakt dat ook hij, al was het na lang aarzelen, publicatie van een aantal persoonlijk getinte brieven en teksten belangrijk genoeg achtte om zijn vader ‘opnieuw te laten leven’. Daarbij wilden hij en ik de velen die zich hebben verdiept in het leven en werk van mijn schoonvader niet teleurstellen. Te vaak hebben ze moeten gissen en zijn ze met onbeantwoorde vragen blijven zitten.