Giorgio Faggin
Een voetreis op klompen
Wie op zoek gaat naar Italiaanse belangstelling voor Nederlandse dichters, wacht onvermijdelijk een schok. Drie belangrijke Italiaanse letterkundige werken van kort na de Tweede Wereldoorlog laten zien hoe onbekend en onbemind de Nederlandse literatuur in Italië lange tijd is geweest.
In de Storia delle letterature moderne d’Europa e d’America, in de jaren 1958-’60 verschenen onder redactie van Carlo Pellegrini en zes dikke delen omvattend, worden vrijwel alle grote en kleine Europese literaturen behandeld – behalve de Nederlandse, de Catalaanse en nog een half dozijn tweederangsliteraturen.
Ergerlijker nog is wellicht Orfeo: Il tesoro della lirica universale (1949). De zesde druk van dit imposante werk, uit 1974, telt maar liefst 2102 pagina’s. De bezorgers – germanist Vincenzo Errante en vertaler Emilio Mariano – presenteren een enorme hoeveelheid gedichten, naar chronologie gerangschikt en gekozen uit 44 literaturen van over de hele wereld, waaraan niet minder dan 216 vertalers met meer of minder succes gewerkt hebben. Tweehonderd bladzijden zijn ingeruimd voor de biografische toelichtingen. Hoe komt het nu dat de Nederlandstalige literatuur van bijna duizend jaar hier slechts met vier lyrische teksten van Guido Gezelle vertegenwoordigd is? En dat terwijl de Zweden met elf dichters mogen pronken, de Catalanen met tien, de Bulgaren met zeven en de Slowenen met zes. Van onkunde van de bezorgers kan toch geen sprake zijn; eerder hebben wij hier te maken met betreurenswaardige vooroordelen.
De bloemlezing Poesia straniera del Novecento, verzorgd door de bekende, nog levende dichter Attilio Bertolucci, verscheen in 1958 (2 1960) en beperkt zich tot onze eeuw. Twaalf Europese literaturen zijn hier vertegenwoordigd, waaronder de Deense, de Poolse, de Hongaarse en de Griekse. Alle gedichten worden ook in de oorspronkelijke taal gepresenteerd. Helaas werd geen Nederlandstalige dichter het waardig geacht in deze anthologie opgenomen te worden.
Gelukkig was er tegelijkertijd een kenner van de wereldliteratuur die wél blijk gaf van een bijzondere genegenheid voor de taal en letterkunde van de Lage landen. Deze grote geleerde was de Milanees Giacomo Prampolini (1898-1975), die in zijn zevendelige Storia universale della letteratura (3 1959-’62) veel aandacht aan Nederlandse auteurs schenkt. Prampolini’s tweede monumentale werk, Letteratura universale: Antologia di testi, verscheen in 1974. De publicatie van het vierde en laatste deel daarvan werd verhinderd door het overlijden van de schrijver. Italiaanse neerlandici weten dat Giacomo Prampolini een belangrijke pionier is geweest, die reeds in 1927 de bloemlezing La poesia olandese e fiamminga (1820-1924) publiceerde, het jaar daarop gevolgd door zijn Grammatica teorico-pratica della lingua olandese. Aan hem danken wij ook de vertaling van vier romans van Arthur van Schendel, alsmede een van Timmermans. Over Prampolini’s persoonlijkheid en zijn veelvoudige bijdragen aan de neerlandistiek verwijs ik naar het nuttige naslagwerkje van Riccardo Rizza: La lingua e la letteratura nederlandese (sic) in Italia (1987).
Ook de begaafde vertaler Massimo Spiritini dient hier genoemd te worden, omdat hij in zijn baanbrekende bloemlezing Poeti del mondo: Interpretationi di lirici (1939), waarin
men dichters uit 29 landen aantreft, tien Nederlanders en vier Vlamingen heeft opgenomen. Zij treden daarin op onder de namen Giacomo Perk, Guglielmo Kloos, Elena Swarth, Federico van Eeden, Luigi Couperus, Alberto Verwey (‘il più grande poeta olandese’), Enrichetta Roland Holst-Van der Schalk, Pietro Cornelis Boutens, Martino Nijhoff en Luigi de Bourbon. De Vlamingen heten: Guido Gezelle, Carlo van de Woestijne, Carlo van den Oever en Marnix Gijsen.
Minder belangrijk is een tweede, door dezelfde Spiritini verzorgde bloemlezing, Panorama della poesia mondiale (1951). Ook in dit werk werden de Noord- en Zuid-Nederlanders niet vergeten. Er zijn er tien van opgenomen.
In het laatste decennium hebben drie bloemlezingen van wereldpoëzie het levenslicht gezien.
Parnaso europeo: L’età contemporanea (1989) dwingt zeker respect af. Dit werk bestaat uit vijf delen, die een zeer rijke bloemlezing bevatten uit de poëzie van vrijwel alle Europese landen. Alle teksten worden in de oorspronkelijke taal en in Italiaanse vertaling gepubliceerd, aangevuld met uitvoerige biografische toelichting. De makers ervan hebben stellig naar objectiviteit gestreefd en gezegd moet worden dat hen dat ook aardig gelukt is. Enkele ongerijmdheden zijn er natuurlijk wel, zoals het feit dat een eeuw Portugese dichtkunst slechts door één dichter vertegenwoordigd wordt: wie anders dan Fernando Pessoa.
De Nederlandse afdeling, in deel 3 samen met de Engelse en Scandinavische dichters, slaat geen slecht figuur. De verzorger van de sectie Nederlands, Jeannette E. Koch, tekende ook voor de vertaling van enkele gedichten in het Italiaans. Andere vertalingen zijn afkomstig uit het boek Poesia olandese contemporanea door wijlen Gerda van Woudenberg en Francesco Nicosia; een bloemlezing die nog steeds onovertroffen is. Jeannette Koch koos voor zestien auteurs: Adwaita (Dèr Mouw), Leopold, Van Eyck, Bloem, Nijhoff, Van Ostaijen, H. de Vries, Slauerhoff, Marsman, Donker, Achterberg, Trijntje Fop (Kees Stip), Hoornik, Hanlo, Aafjes en Emmens. De Vlaamse dichters, zelfs grote lyrici als Van de Woestijne en Claus, ontbreken geheel; alleen Van Ostaijen vertegenwoordigt een eeuw Vlaamse poëzie.
Gelijktijdig met Parnaso europeo: L’età contemporanea verscheen zijn eveneens vijfdelige pendant Parnaso europeo: Dal protoromanticismo al decadentismo, waarin werk is opgenomen van dertien Nederlandse dichters uit de achttiende en negentiende eeuw. De grote Vlaamse dichter Gezelle wordt hier merkwaardigerwijs als ‘olandese’ beschouwd en door een te klein aantal (vier) gedichten vertegenwoordigd. De meeste vertalingen zijn van Jeannette Koch en zien er keurig uit.
Een beknoptere bloemlezing van (westerse) wereldpoëzie, La lirica d’Occidente dagli Anni omerici al Novecento (1990), werd samengesteld door de bekende dichter Giuseppe Conte en telt bijna duizend pagina’s. Alle teksten worden slechts in vertaling gegeven. Wat een teleurstelling te moeten constateren dat deze grote bloemlezing vrijwel geheel aan de Nederlandstalige poëzie voorbijgaat: alleen Karel van de Woestijne werd het waardig geacht opgenomen te worden. Andere klassieken als Vondel, Gezelle of Achterberg, en trouwens ook de schitterende middeleeuwse teksten, zijn buiten beschouwing gelaten.
In deze leemte wordt enigszins voorzien door de recente anthologie Poesia euro–
pea del Novecento 1900-1945 (1996), zo’n duizend pagina’s dik en samengesteld door Piero Gelli. Zeven Nederlandstalige dichters zijn hier aanwezig, ieder met twee à drie teksten: J.I. de Haan, W. Elsschot, A. Roland Holst, M. Nijhoff, P. van Ostaijen, J. Slauerhoff en H. Marsman. De meeste vertalingen werden gemaakt door de germanist Fulvio Ferrari, die ook een inleiding schreef Een tweede deel van deze bloemlezing (van 1945 tot heden) verschijnt binnenkort. Italiaanse neerlandici en vertalers hebben nog bergen werk te verzetten.