Over dit hoofdstuk/artikel

Gé Vaartjes

over Herman de Man

brief aan W.A. van Goudoever

brief van Herman de Man


22 februari 1925


1
Willem Hoffman (1908-1991) schreef romans, toneelstukken, poëzie en artikelen.
2
‘Frederik Fluweel’ was een creatie van ‘Webster’ en stond op de achterpagina van De Humorist.
3
Aldus door Hoffman zelf verteld in ‘Persoonlijke herinneringen aan Herman de Man en zijn gezin’, deel x, in: De Vier Waarden, nr. 13, maart 1988, p. 9-17. De Vier Waarden was het orgaan van de Vereniging Herman de Man.
4
Deze collectie werd in 1985 door de naamgever aan het Persmuseum afgestaan.
5
Rijshout en rozen (19241), p. 130.
6
Idem, p. 237.
7
Dit citaat werd opgenomen in latere herdrukken van Het wassende water. Hier overgenomen uit de 28ste druk, 1986.
8
Het wassende water (19251), p. 16.
9
Idem, p. 130
10
Idem, p. 242.
11
Leo Simons (1862-1932) richtte in 1905 uitgeverij de Wereldbibliotheek op.
12
Nico van Suchtelen (1878-1949) was achtereenvolgens secretaris, onderdirecteur en directeur van de Wereldbibliotheek.
13
In ‘Op zoek naar Holland in onze letterkunde’, een ingezonden stuk van De Man in Boek en Kunst 3, april 1926, p. 82-84. Jacobus Craandijk (1834-1912) was predikant en beschrijver van Nederland. Van zijn Wandelingen verschenen acht delen tussen 1874 en 1884. D.J. van der Ven (1891-1973) publiceerde onder meer Neerlands volksleven en Heemliefde, beide in 1942. Adriaan Loosjes (1883-1949) schreef de tekst bij negentien delen Nederland in beeld. Eduard Heimans (1861-1914) was een groot popularisator van de natuurlijke historie. Hij publiceerde onder meer de ooit bekende serie Van vlinders, bloemen en vogels Jac. P. Thijsse (1865-1945) was medeoprichter van de Nederlandsche Natuur-Historische Vereeniging en het tijdschrift De Levende Natuur. Hij oogstte veel bekendheid met zijn ‘plaatjesalbums’ die hij voor de firma Verkade maakte.
14
‘Poging tot levensschets’, in: De roep der velden (1927), p. 80.
15
Dit citaat en het volgende uit brief H. de Man aan L. Simons en N. van Suchtelen in Letterkundig Museum (lm)(H204 B1).
16
Mr. M.J.C.M. Kolkman (1853-1924) was lid van de Tweede Kamer voor de Rooms-Katholieke Staatspartij en van 1908 tot 1913 minister van Financiën. Hij stierf op 19 februari 1924. Als het inderdaad om Kolkman gaat, betekent dit dat De Man vlak vóór zijn huwelijk zijn baan verloor.
17
Informatie ontleend aan brief W.A. van Goudoever aan Th. Pollemans, 10-12-1973. Doorslag in het Instituut voor Internationale Sociale Geschiedenis in Amsterdam (iisg), Archief-Van Goudoever, nr. 13. Over het ontslag van De Man schreven ook, in varianten, P. Bakker, Zo was het (1961, p. 67), H.A. Ett, Herman de Man (Een poging tot reconstructie van zijn verhalend proza) (1978, p. 65) en J. Belinfante onder het pseudoniem Observator in De Vrijheid van 24 mei 1928. Een bewaard gebleven notulenboek van het Correspondentiebureau (Haags Gemeentearchief, bnr 999/2) geeft geen informatie over het ontslag van De Man. Het is Van Goudoever die in zijn brief aan Pollemans de naam Kolkman noemt.
18
‘Jan Allemachtig’ werd echter pas geplaatst in het Winterboek 1925/1926, p 101-113.
19
Deze citaten uit brief H. de Man aan L. Simons en N. van Suchtelen, 7-11 1924. (lm H204 B1)
20
Hij doelt hier op onbekend werk, dat hij, aangezien Van Goudoever op 10 oktober Nederland verliet, ergens in oktober moet zijn kwijtgeraakt.
21
Het wassende water verscheen van 13 december 1924 tot 4 juli 1925 in De Amsterdammer.
22
‘Jong bloed in een oud gewest’ is nooit onder deze titel verschenen. De Man heeft jarenlang met deze romanopzet geworsteld. In 1927 publiceerde hij in De Stem (jaargang 7, nr. 2) een verhaal in twee delen onder de titel ‘Nieuwe boeren’; I: ‘De heerschers van het gewest’ (p. 737-762) en II: ‘Hard tegen hard’ (p. 828-836). Na deze publicatie heeft De Man getracht het verhaal uit te werken tot een roman, maar zonder succes. In Erts Letterkundige almanak voor het jaar 1929 plaatste hij een fragment uit ‘Nieuwe boeren’ (p 114-117). In Als het wintert 1930 is ‘De heerschers van het gewest’ op p. 81-106 opgenomen. In 1941 verscheen ‘Nieuwe boeren’, met enkele tekstvarianten, als novelle in de Plejaden-reeks van Uitgeverij De Driehoek in Naarden, onder de titel De heersers van het gewest.
23
‘Van winter tot winter’ werd in Groot-Nederland 23 (1925), nr. 2 gepubliceerd, op de pp. 449-464 en 561-583.
24
Van de hier genoemden verscheen in de serie: Ernest Claes, De fanfare de Sint-Jans-Vrienden, Elisabeth Zernike (De Man spelt haar naam verkeerd), Het eerste licht en Alie Smeding, Strakke dagen. Van Felix Timmermans, Jo de Wit en A.H. (óf M.G.S.) van der Feen gaf ‘De klyne librye’ geen werk uit.
25
Rijshout en rozen, zijn roman uit 1924.
26
De ‘Tuftuf’ verwijst naar het Nederlandsch-Indisch weekblad De Locomotief. Van Goudoever had op verzoek van De Man wel eens drukproeven doorgenomen, tot zijn ‘stomme verbazing op eventuele onvolkomenheden in taal of stijl. Dan attendeerde ik er hem bijv. op, dat “enig” naar de opvatting van een taalpurist geen superlatief kon hebben (“zij was enigst kind”) maar dat de spraakmakende gemeente het niettemin deed. Die spraakmakende gemeente won het bij ons allebei en bij hem […] zonder een spoor van aarzeling.’ (citaat uit brief Van Goudoever aan Pollemans, 10-12-1973)
27
In een brief aan L. Simons en N. van Suchtelen (12-11 1924, lm H204 B1) stelt De Man ‘dat de boerenkinderen en de grootere jongens en meisjes in Duitschland en in Zweden en in Denemarken wel degelijk goed ontwikkeld zijn, omdat ze veel goede boeken lezen en goed werden voorgelicht bij de keuze dier boeken’. Waar hij deze wetenschap vandaan haalt, meldt hij niet.
28
Het is niet duidelijk op welk groots plan De Man hier doelt. Mogelijk gaat het om zijn idee ‘landbeschrijvingen’ te maken voor de boeren.
29
Nardus Vaz Dias.
30
Het is niet duidelijk waar De Man hier op doelt.
31
Het interview met Geerten Gossaert (ps. van F.C. Gerretson, 1884-1958) werd afgenomen door G.H. Pannekoek jr in de rubriek ‘Al pratende met…’ in: Den Gulden Winckel 24 (1925), nr. 1, p 1-6. In dit gesprek zegt Gossaert dat volgens hem een groot deel van de Europese jeugd beseft dat na de Eerste Wereldoorlog een nieuw tijdperk is aangebroken. ‘Maar die nieuwe wereld is voor de jeugd van Europa geboren in bloed en tranen, de eenige mest, waardoor de akker der wereld en de tuin der poëzie ten slotte vruchtbaar gemaakt kunnen worden.’ (p. 3) In dit verband merkt hij op: ‘Ons land is, helaas, buiten den oorlog gebleven. In plaats van de reëele idealen eener ijzeren jeugd zijn onze “jongeren” – het griezelige woord typeert – grootgebracht met thee van ethische vijgebladeren, getrokken op Leidsch grachtwater.’ Herman de Man reageerde op Gossaerts uitspraken met een columnachtige tekst in De Amsterdammer van 7 maart 1925, onder de titel ‘Eén ding heb ik begeerd.’ Hij verwees hiermee naar een gedicht van Gossaert in diens, volgens De Man ‘nog niet voldoend geroemden verzenbundel’, Experimenten uit 1916. In de eerste druk van deze bundel op p. 95: ‘Eén ding heb ik begeerd…’ ‘Ook nu weer heeft Geerten Gossaert slechts één ding begeerd: hij wilde het letterkundig Hofje van Holland finaal op stelten zetten’, schreef De Man. Hij vroeg zich af of de dichter ‘al die dwaze praatjes meende? Dat het hem werkelijk spijt, dat Nederland buiten den oorlog is gebleven? En dat die houding van cynischen hazenpeperaanbidder ook maar voor een grein zijn waar wezen aanduidde?’
32
De latere minister-president Hendrik Colijn was sinds 1923 minister van Financiën. De ‘groote vieze trechter’ is een verwijzing naar Colijns directeurschap van de Koninklijke Petroleum Maatschappij én naar het feit dat Gerretson directie-secretaris van de afdeling Algemene Zaken van de bpm (Bataafse Petroleum Maatschappij) was en Colijn persoonlijk kende.
33
L.J.M. Feber (1885-1964) was journalist, romanschrijver en letterkundige. Hij schreef twee bijbelse drama’s: Holofernes (1914) en David (1915). Deze spelen werden in 1924 samen uitgegeven onder de titel Israël: twee treurspelen. Van een stuk getiteld Salomé is niets bekend. Feber was actief in de katholieke emancipatie van die dagen, die onder meer leiden tot het tijdschrift De Gemeenschap, dat in 1924 werd opgericht.
34
Seinen was de bundel waarmee Albert Kuyle (ps. van Louis Kuitenbrouwer, 1904-1958) in 1924 debuteerde. Later zou De Man met minder waardering over Kuyle spreken, toen deze zich meer en meer in fascistische richting bewoog en in de Gemeenschap-kring denigrerend sprak over ‘de heer Hamburger’, daarmee de joodse achtergrond van De Man accentuerend.
35
De katholieke, bijna veertigjarige Annie Salomons was op 27 november 1924 getrouwd met de jurist Henri (‘Han’) van Wageningen. Al in 1927 keerde het echtpaar uit Indië terug omdat Annie niet tegen het klimaat kon.
Wat De Man schrijft over Salomons’ liefdespoëzie is, zoals zo vaak bij hem, schromelijk overdreven. Een voorbeeld: in het door haar en E.C. Knappert geredigeerde Leven en Werken verscheen in jaargang 10 (1925) haar gedicht ‘Spiegel’, waarin zij onder meer schrijft: ‘Gij, sterke man, in ’s levens blij beginnen,/ Vermoedt niet, hoe ’t mij schrijnt als een tekort, / Dat ik u niet zoo mateloos kan minnen, /Dat, u ten heil, ik nimmer ouder word.’ Dat De Man over regels als deze zó doorsloeg, is typerend voor hem.
36
In zijn bespreking van De Mans roman Weideweelde (1923) toont Albert de la Court zich allerminst zuur. Hij roemde in het boek ‘gevoel zonder pathos, eenvoud zonder aanstellerij, romantiek zonder overdrijving’. (De Locomotief, 29 maart 1924)
37
Waarschijnlijk doelt De Man hier op de (vergeefse) pogingen die Van Goudoever had ondernomen om Nardus Vaz Dias te bewegen Herman de Man niet te ontslaan.