Frits Bolkestein+
De partij en de waarheid
André Gide en het communisme
1
Geboren in een protestantse familie in 1869, bekeerde André Gide zich in de jaren dertig van de vorige eeuw tot het communisme. Hij besefte dat de mens zonder God was gedoemd tot falen en wanhoop, tenzij hij God kon vervangen door een ander idee. Zijn bekering was dan ook godsdienstig van aard. In zijn dagboek schreef hij: ‘Ik voel mijzelf slechts de broeder van hen die tot het communisme zijn gekomen uit liefde.’1 In 1932 zag hij geen reden waarom het individualisme strijdig zou zijn met het communisme. ‘Waarom verlang ik naar het communisme? Omdat ik geloof dat wij de hoogste cultuur erdoor zullen kunnen bereiken en omdat het communisme een nieuwe en betere vorm van beschaving kan – ja moet – bevorderen.’2 In datzelfde jaar schreef hij in zijn dagboek: ‘Als mijn leven noodzakelijk zou zijn voor het succes van de Sovjet-Unie, zou ik het graag en onmiddellijk geven.’3
In juni 1935 had het beroemde (door de communistische partij geregisseerde) congres ‘Voor de verdediging van de cultuur’ plaats in het gebouw van de Mutualité in Parijs. De eerste zitting werd voorgezeten door Gide en Malraux. Volgens L’Humanité hadden zich de grootste schrijvers van veertien landen verzameld, hoewel Boris Pasternak ertegen had gewaarschuwd: ‘Organiseer u niet. Organisatie is de dood van de kunst. Het enige wat telt, is de persoonlijke onafhankelijkheid.’ Ook de surrealisten protesteerden tegen de ‘systematische verstikking’ van het congres.4
2
Een jaar later, in juni 1936, bezocht Gide de Sovjet-Unie op uitnodiging van de Bond van Sovjetschrijvers. Van die reis deed hij verslag in zijn Retour de l’urss, verschenen in november van dat jaar. Dat boek sloeg in als een bom, niet alleen in Frankrijk maar ook elders.
In het eerste hoofdstuk van Retour de l’urss toont Gide zich nog de volmaakte gelovige. Overal werd hij voorgesteld als vriend. De tranen stonden hem daarbij in de ogen. Nergens was zijn bezoek voorbereid. En wat waren de kinderen mooi! Elke stad had een cultuurpark waar men zich ingetogen gedroeg. Er werd zelfs niet geflirt! Overal zag men een natuurlijke houding die eerlijkheid, fatsoen en waardigheid uitstraalde. Het volk was bewonderenswaardig en het ‘Feest van de Jeugd’ in Moskou fantastisch. Nergens had men zozeer een gevoel van menselijkheid als in de Sovjet-Unie.
De Bond van Sovjetschrijvers had hem en andere schrijvers (onder wie Jef Last) een zeer gerieflijke treinwagon ter beschikking gesteld, met een aparte salon voor de maaltijden. De wagon erachter was gevuld met Komsomoljeugd. Daar zat men bovenop elkaar. Het was een bijzonder hete dag. De jongens en meisjes stikten zowat. ‘C’était charmant,’ vond Gide.5
Maar in het tweede hoofdstuk begint de twijfel te knagen. In een maatschappij zonder klassen leek iedereen dezelfde behoeften te hebben. De kledij was eentonig en Gide vreesde dat het met de geesten niet anders zou zijn, zozeer zelfs dat men niet van de mensen zou moeten spreken maar van de Sovjetmens tout court. Er was geen concurrentie, dus de kwaliteit liet te wensen over. Bovendien was de smaak kleinburgerlijk. De sloomheid maakte de ongelijkheid der lonen en salarissen als stimulans noodzakelijk. Wie gelukkig wilde zijn, moest zich conformeren. Gide hield nu alle ongecontroleerde informatie voor verdacht.
En zo ging het verder. Over alles bestond maar één mening. De mensen werden
ervan overtuigd dat ze zo gelukkig waren als maar mogelijk was. Dat kon alleen als er geen communicatie met de buitenwereld was. Het geluk was dus gebaseerd op hoop, vertrouwen en onwetendheid. Buiten de Sovjet-Unie was het nacht. In Frankrijk bestonden scholen, maar daar werden de kinderen geslagen. Men vond het vooral belangrijk te weten of Gide en zijn metgezellen hen wel voldoende bewonderden.
Wat men nu nodig had, waren werken die iedereen onmiddellijk kon begrijpen. Gide moest niet redeneren als een bourgeois. Een artiest moest bovenal de partijlijn volgen, anders riskeerde hij een beschuldiging van formalisme. Formalist was iedereen die de vorm liet prevaleren boven de inhoud. Schoonheid was toch een burgerlijke waarde?
Als de geest zo werd vervormd, vreesde Gide, dat zij niet meer op de instructie hoefde te wachten om eraan te voldoen, verloor zij zelfs het besef van haar eigen slavernij.
Maar de kunst die zich onderwerpt aan een orthodoxie is verloren, zo besloot hij zijn boek. Sommige schrijvers die eerst werden veronachtzaamd – Rimbaud, Keats, Baudelaire, Stendhal – zouden later de grootsten blijken te zijn.
3
Het verschijnsel van de fellow-travellers, de met het communisme meeliftende intellectuelen – Lenins ‘nuttige idioten’ -, is uitvoerig beschreven. Voorbeelden zijn: David Cautes The fellow-travellers uit 1973 (heruitgave 1988); Paul Hollanders Political
pilgrims uit 1981; en in het bijzonder voor Nederland A. Aarsbergens Verre paradijzen uit 1988.6 Deze boeken bevatten talloze voorbeelden van intellectuelen die zich belachelijk hebben gemaakt door voor de totalitaire verleiding te vallen (Jean-François Revel) dan wel zich op de platste wijze een oor te hebben laten aannaaien. Aan deze voorbeelden wil ik een anekdote toevoegen die niet algemeen bekend is.
Shirley Maclaine zat aan de hoofdtafel, tezamen met president Reagan en de Chinese leider Deng Hsiaoping. Het was diens normalisatiebezoek aan Washington. De beroemde actrice verhaalde van haar reis, enige jaren daarvoor, naar een Chinees dorp. Wat zij zo fantastisch had gevonden, was dat hoogleraren daar naast boeren werkten. Eerst hadden zij het bestaan moeilijk gevonden, zeiden zij, maar door hard werken waren zij erin geslaagd zich met het leven van de boer te identificeren. Daar vonden zij veel bevrediging in. ‘Zij logen,’ was Dengs commentaar.7
Voorbeelden zijn leerzaam, onthutsend of bizar (Anja Meulenbelt: ‘De Chinese vrouwen zijn lesbischer dan de Westerse’), maar vormen op zichzelf geen verklaring. Het lijkt ook niet wel mogelijk één verklaring te vinden die alle voorbeelden past. Daarvoor zijn de omstandigheden te verschillend. Toch zijn pogingen gedaan een dergelijke algemene verklaring te geven.
De eerste is van François Furet. In de woorden van Meindert Fennema: ‘De bolsjewieken slaagden er in hun revolutie te presenteren als de voortzetting van de Franse Revolutie, waardoor zij zich met de mantel der Verlichting konden bekleden.’
De tweede is van Jean-François Revel. Omdat intellectuelen het meest weten, vinden ze dat ze ook de dienst moeten uitmaken en denken ze dat dit na de revolutie ook het geval zal zijn. Dat zij zich daar deerlijk in vergissen – denk aan Majakowski – is een andere zaak.
De derde is van Vaclav Havel: ‘Intellectuelen geven vaak toe aan de verleiding te proberen de wereld als één geheel te vatten, om haar in haar geheel te verklaren en universele oplossingen voor haar problemen voor te stellen. Geestelijk ongeduld en een verscheidenheid van intellectuele shortcuts zijn er gewoonlijk de oorzaken van dat intellectuelen ertoe neigen holistische ideologieën te bedenken en toe te geven aan de verleidelijke kracht van holistisch social engineering.’8
Deze verklaringen zijn zeker treffend, maar kunnen niet algemeen gelden. De eerste is te francocentrisch, de tweede te platvloers en de derde te rationeel. Wat ontbreekt, is de eenzaamheid die de werkelijke intellectueel kenmerkt, maar waarvoor velen terugschrikken. Die eenzaamheid doet hen zoeken naar ankers.
Door de deconfessionalisering is voor velen doel en betekenis aan het moderne westerse leven komen te ontvallen. Wie de uitwerking van de ontzuiling op de universiteiten van Tilburg en Nijmegen en op de vu heeft waargenomen, zal beamen dat een emotioneel vacuüm er in zeer veel gevallen om vroeg te worden gevuld met het geloof in een aards paradijs.
Bovendien is het schuldbesef inherent aan het protestantisme. Het christen-
dom moge voor velen hebben afgedaan, het schuldbesef blijft. Aan het slot van Het woord bij de daad schrijft Harry Mulisch: ‘Zelfs wanneer […] de [Cubaanse] samenleving zou veranderen in een politiestaat, dan zal dat onze schuld zijn, zoals het onze schuld was dat de Russische revolutie stalinistisch misging.’9
4
Zoals hierboven vermeld, groeide Gide op in een protestants gezin. Toen hij vijftien was, onderging hij gedurende enige tijd een godsdienstig enthousiasme. In de jaren twintig getuigde hij van de excessen van het Franse kolonialisme: Voyage au Congo [1927], Le retour du Tchad (1928). Hij voelde zich toch al schuldig vanwege zijn rijkdom. Verontwaardiging over deze excessen kwam daarbij. Het communisme compenseerde het verlies van zijn christelijke geloof. Het leek hem tegemoet te komen aan zijn sociale kritiek.
De Britse journalist Malcolm Muggeridge, die met vrienden in de jaren dertig enige tijd in Moskou verbleef, verhaalt in zijn vermakelijke Chronicles of wasted time hoe zij elkaar punten toekenden voor goedgelovige westerse intellectuelen, die zij een evident onwaarschijnlijk verhaal op de mouw konden spelden. Zo werd de Franse premier Herriot wijsgemaakt dat het tekort aan melk werd veroorzaakt door de grote hoeveelheid die aan moeders van pasgeboren baby’s was toegekend.
Alleen dominees en ander godsdienstig personeel telden niet mee, vonden zij. Daarvan waren er te veel en zij geloofden alles. Het was werkelijk te makkelijk om hen zich thuis te laten voelen in een atheïstisch museum.10
5
Men bewijst de Sovjet-Unie de beste dienst door zonder veinzen en onomwonden te spreken, schreef Gide in zijn voorwoord. Zijn vergissing moest hij zo snel mogelijk toegeven, want hij voelde zich verantwoordelijk voor hen die door zijn fout zouden worden meegesleurd.
Zijn conclusie was dat nergens ter wereld – zelfs niet in Hitlers Duitsland – de geest minder vrij, meer geterroriseerd, meer geknecht was dan in de Sovjet-Unie. Het werd tijd dat arbeiders buiten de Sovjet-Unie beseften dat ze door hun communistische partij werden misleid.
Boris Souvarine schreef vóór de Tweede Wereldoorlog een biografie van Stalin, waarin hij diens misdaden aan de kaak stelde.11 Op 7 mei 1939 publiceerde hij een artikel in Le Figaro waarin hij een pact tussen Sovjet-Unie en nazi-Duitsland voorspelde, vier maanden voordat Molotov en Von Ribbentrop tot overeenstemming zouden komen. ‘Stalin heeft altijd een pact met Hitlers Duitsland willen sluiten,’ schreef hij. Bevreesd voor de goede verhoudingen met de Sovjet-Unie heeft het Franse Ministerie van Buitenlandse Zaken druk op Le Figaro uitgeoefend. Die krant heeft nooit meer een artikel van Souvarine opgenomen.12
Dat was het klimaat waarin Retour de l’urss uitkwam.
6
Onlangs is de correspondentie bekend geworden tussen André Gide en Jacques Schiffrin, die 28 jaar beslaat (1922-1950). Schiffrin was de van oorsprong Russische uitgever die in 1923 de beroemde serie van de Pléiade begon. Tezelfdertijd raakte hij bevriend met Gide, een vriendschap die zijn leven lang zou duren. Gide heeft hem (en enige anderen) Retour de l’urss vóór de publicatie voorgelezen. Daarover schreef Schiffrin hem: ‘De Spaanse Burgeroorlog is net begonnen en de keuze is die tussen fascisme en communisme.’ Schiffrin vreesde een verzwakking van het antifascistische kamp. Ook André Malraux schreef Gide met het verzoek de publicatie te laten wachten.13 Maar Gide plaatste de waarheid boven de partij.
Nawoord
Twee persoonlijke herinneringen. In de jaren vijftig heb ik een toespraak bijgewoond van Theun de Vries. Die ging over het communisme en de literatuur. Natuurlijk kwam André Gide ter sprake. De reden voor diens ontgoocheling, meende
De Vries, was dat Gides homoseksualiteit in de Sovjet-Unie strafbaar was. De voetnoot op pagina 63 van Retour de l’urss vermeldt inderdaad dat homoseksuelen werden beschouwd als contrarevolutionairen, want zij conformeerden zich niet aan de heersende seksuele moraal en verdienden dus een straf van vijf jaar verbanning (te verlengen bij recidive). De opmerking van De Vries ging natuurlijk totaal langs Gides kritiek heen en getuigde slechts van intellectuele oneerlijkheid.
In zijn eerste hoofdstuk schrijft Gide hoezeer hij van het Feest van de Jeugd in Moskou onder de indruk was. Die passage deed mij denken aan het Wereld Jeugd Festival, dat ik in augustus 1959 in Wenen heb bijgewoond. Niet alleen was ik aanwezig in het stadion waar met veel nadruk ‘Frieden-Freundschaft’ – afgewisseld door ‘Mir i Droezhba’ – werd gescandeerd. Ook is mijn herinnering levendig aan een vergadering waarin een zekere resolutie werd besproken. Die begon als volgt: ‘Deze vergadering besluit unaniem…’ Bij de stemming bleek de resolutie een meerderheid te hebben. ‘Dan wordt aldus besloten,’ zei de voorzitter met een klap van zijn hamer. Ik heb toen toch maar opgemerkt dat een meerderheid niet hetzelfde was als een unanimiteit, welk woord daarop werd verwijderd. Het was een aardige inleiding tot de communistische vergadertechniek.
- +
- Frits Bolkestein is, na een carrière in het bedrijfsleven en de Nederlandse en Europese politiek, sinds 2004 hoogleraar ‘Intellectuele grondslagen van politieke ontwikkelingen’ aan de tu Delft en de Universiteit Leiden, een leerstoel gericht op de rol van intellectuelen in belangrijke politieke ontwikkelingen.
- 1
- Geciteerd door Enid Starkie in haar voorwoord bij het hoofdstuk van André Gide in The God that failed (New York 1959; 19501), p. 149.
- 2
- Idem, p. 150.
- 3
- Idem, p. 155.
- 4
- Zie: F. Bolkestein: Onverwerkt verleden (Amsterdam 1998), p. 23. Het congres is vele malen beschreven, bijvoorbeeld door H.R. Lottman in La Rive Gauche (Paris 1981), p. 114-132.
- 5
- Retour de l’urss (Paris 1936), p. 30.
- 6
- Resp. New Haven etc. 1988; New York etc. 1981; Utrecht 1988.
- 7
- Ik heb deze anekdote van een der aanwezigen.
- 8
- New York Review of Books, 22 juni 1995.
- 9
- Amsterdam 1968.
- 10
- Chronicles of wasted time, deel i p. 244. We hebben hier te maken met een onuitroeibaar verschijnsel dat ook later en elders voorkomt. Lees Paul en Nel van de Harst, pastorale opbouwwerkers in een arme wijk van Managua, de hoofdstad van Nicaragua: ‘Nicaragua heeft politiek-theologisch gezien de Farao de rug toegekeerd en bevindt zich nu midden in de woestijn. […] Het terugwillen naar de vleespotten van Egypte is de grote bedreiging van dit moment.’ (Trouw, 19 januari 1987.) ‘Ho Chi Minh droeg een boerenkiel net als Sandino,’ schreef de bekende Duitse theologe Dorothee Sölle in haar Gebed voor Nicaragua (geciteerd in Ander nieuws uit Nicaragua van de Werkgroep Basisbeweging Amsterdam-Managua).
- 11
- Staline. Aperçu historique du bolchévisme (Paris / Leiden 1939; heruitgave Paris 1977).
- 12
- Jean-François Revel in Encounter, juni 1985.
- 13
- Figaro Littéraire, 17 maart 2005.