Erik Bindervoet (tekst en tekeningen)
Een begin van een portret van de jonge dichtertekenaarschrijverscheepsarcheoloogradiomakerdansercomponist als jonge man
Erik Bindervoet (1952) is tekenaar, dichter en vertaler. Met Robbert-Jan Henkes vertaalde hij werk van James Joyce, Thomas de Quincey en William Shakespeare. Hij schrijft met Jaap van der Bent aan een biografie van L.Th. Lehmann.
Tussen Louis en de rest van de wereld
Zat een gat in de muur.
Een verplaatsbaar gat
Met een doorsnede van een inch of twee.
Hij kon het overal mee naartoe nemen.
Een verwend prinsesje
Achtervolgd door grote lome kogels
Ter grootte van skippyballen
Op een trottoir gemaakt van damstenen
Ziet hij door het gat en hij hoort
Hoe zijn vader zijn moeder
Aanvalt.
Is dat volwassen, echt volwassen zijn?
Kreten die hij niet kan thuisbrengen.
Het is geen lachen.
– Laat haar los! roept hij, sprekend en ziend tegelijk.
Zijn vader zit op zijn moeder,
Als een zeevarende indiaan
Op een zadel
Gemaakt door zijn betoveroudgrootvader
Uit Memmelshoffen,
Provisorisch begin van elke biografie,
Dorp in de Elzas,
Heden gesitueerd in het mistige punthoofd van Frankrijk,
In het departement Nederrijn.
Kijk, daar,
Te midden van de feiten,
Dingen die gebeuren, letterlijk medegedeeld,
Gekleurd door waarneming en vergeten,
Dat immers het grootste deel van ons geheugen in beslag neemt,
In het woud van herinnering,
Daar staat hij,
In zijn ultramarijne matrozenpak,
Omgord door een rooie riem van touw,
Met zijn karakterloze knuffelbeertje Hans,
Onafscheidelijk, onterugdraaibaar, onbebabbelbaar.
Hij kijkt in zijn ogen,
Moet denken aan zijn afgepulkte tumtumroze neusje
En krijgt een schok van medelijden met het dier.
Hij heeft medelijden met hem.
Stel je voor dat hij leven wou!
Moet hij lachen?
Moet hij huilen?
Moet hij een pleister?
Wat ziet hij?
Wat hoort hij?
Wil hij bellen blazen?
Wil hij varen?
Wil hij een fijne dag hebben vandaag?
Wil hij heel ergens anders zijn?
Wil hij zijn moeder blij maken met iets?
Komt zijn vader ook uit zee?
Er vliegt een vogel voorbij.
Geen petasofore violetoorkolibrie.
Geen kanarie.
Een olifant met de tropenkolder
Holderdeboldert dreunend
Van de Rotterdamse rommelzolder.
Grote spierwitte meeuwen krijsen naar een vuilnisbak.
Hij staat. Hij doorstaat
Het staan. Het wachten.
Het lange wachten tussen lange benen,
Lange bomen, stammen van palmen
Die af en toe kunnen lopen
Zoals hij ooit zag in een filmpje van Betty Boop,
Met Louis Armstrong in de hoofdrol.
Hij staat buiten op het dek.
Het schommelt lichtjes,
[pagina 7]
Lichtjes op het water in de diepte beneden hem,
Rood voor bakboord,
Groen voor stuurboord.
Kijk, de nachtboot vaart.
In de verte een trompet, gedempt maar wel schel.
Een silhouet, met zielige flaphoed en zwarte cape,
Onder een lantaarnpaal.
Hij herkent de wijs.
Day-o, day-o
Day de light and I wanna go home.
Men beleeft iets.
Het is 1922, een annus mirabilis,
Zoals zovele,
En men maakt iets mee
In de twenties
Die helemaal niet roarden
Op het stoomschip de Batavier,
De goedkoopste en gemakkelijkste en snelste route naar Londen,
Met geregelde dienst voor vracht
En passage.
Je kon een avontuur beleven.
Dan gebeurde je,
Zoals het hondje Bonzo
In het Engelse weekblad The Sketch,
Getekend door George Studdy.
Bonzo op zoek naar zijn voorouders.
Bonzo vindt een bonzosaurusei.
Bonzo doet aan wintersport.
Bonzo moet blozen.
Bonzo tolt rond op een draaiende grammophoonplaat.
Bonzo’s verzameling gaat westwaarts, naar de vaantjes,
Door de bezem van een volwassene
Bij de grote voorjaarsschoonmaak.
Kijk, daar gaan zijn stukgebeten klosjes, borstel, dobber,
Pantoffel, handschoen, lucifersdoosje, lepel, knijper, bot,
Golfbal, wc-rol, boek, armloos popje met één half been.
Arme Bonzo!
Je kon ook in de woestijn gaan graven.
Dan vond je farao’s en sirrushes,
Babylonische draken met lange nekken.
Zijn moeder had hem dat woord geleerd.
[pagina 9]
Zij had een zorgelijk gezicht.
Zij lachte niet vaak maar ze las veel
En ze deed dienst als levend woordenboek,
Als souffleuse. Zijn particuliere kleuterjuf.
Vraagbaak. Moeder Natuur.
Kon onder de hoofden van drinkende paarden door fietsen.
Ze bouwde een spiralerend slakkenhuisje
Van woorden om hem heen.
Met haar las hij oude nummers van de London Illustrated News,
Een courant, wekelijks verschijnend,
Met bijvoorbeeld tekeningen van de vondsten
In de grafkamer van Toetanchamon,
Destijds nog wereldnieuws,
En Wonders of the Past,
The Marvellous Works of Man in Ancient Times,
Described by the Leading Authorities of To-day,
Onder redactie van sir J.A. Hammerton,
Een met foto’s en aquarellen verluchtigd boekwerk,
In 52 wekelijkse afleveringen verschijnend,
Waarop zijn moeder zich had ingetekend.
Je kon ook
In je bed
Tussen de lakens
Een tunnel boren
Om bij de grot
Aan het voeteneind
Uit te komen
En je veilig
Te wanen.
Maar je kon ook in de tuin naar schatten graven
Zoals het ondernemende zestal
In het op het bepalend lidwoord na gelijknamige boek van E. Nesbit,
Uitgekomen in de serie ‘Na Schooltijd’
Bij G.B. van Goor Zonen.
Er komt een jongen in voor die Noël heet
En nog niet weet wat-ie wil,
Een prinses zoeken om mee te trouwen
Of een bundel met gedichten uitbrengen.
Hij heeft er al zeven, waaronder
Een gedicht over een schipbreuk en de treurige
Regelen gewijd aan een dode, zwarte, Tor
[pagina 11]
Die door vergift om het leven is gekomen.
Ach arme Tor, hoe ligt gij daar
Op uw glimmende, zwarte rug!
We zijn nu allemaal even naar,
Kom toch weer levend terug!
Maar Eliza noemt dit vers mallepraat,
En zegt dat een dooie tor nooit weer leven gaat.
Noël is een mager, zwak, meisjesachtig ventje.
Een echte dichter.
Hij gaat zijn gedichten verkopen aan de krant.
Zijn broer Oswald denkt namelijk
Dat grote dichters een massa geld verdienen,
Maar daar is het Noël niet om te doen.
Als hij zijn verzen maar gedrukt zag
Met zijn naam eronder.
Hij had ze gemaakt
Omdat hij er zin in had,
Niet om ze te verkopen.
Als hij wat kon bijdragen
Om het verloren gegane familiefortuin te herstellen,
Was het mooi meegenomen.
Hij krijgt er een pond voor.
(Een voetnoot deelt ons hierbij behulpzaam mede:
Een pond heeft de waarde van Fl. 12,-.)
De jongens ontmoeten een dichteres,
Mevrouw Leslie,
Die ze een lang gedicht geeft,
Met de behartigenswaardige regels:
Er zijn zo’n massa leuke dingen,
Die wij best konden doen, indien
Niet steeds die bange grote-mensen
In ’t veiligste, gevaren zien.
Dat was waar.
Maar er kan ook van alles gebeuren.
Tram. Water. Straat.
De wereld vergaat.
Bang in het donker.
Bang in het licht.
Zoek het geflonker.
Trek een gezicht.
Evangelisch draaiorgel Het Vischnet speelt een psalm.
[pagina 13]
En op een zwoele zwarte dag
Komt de Cycloon van Borculo
Als een grote makreel
In een roodpaars waas
Om je op te pakken
En neer te kwakken
In een rampgebied.
En dan lig je daar,
Aangegaapt door massa’s ramptoeristen,
Nieuwsgierigen, nieuwsgarigen, nieuwshongerigen,
De grote-mensige eigentijdsen.
– Of anders komt de man met de grote zak,
Zegt de buurvrouw.
– Zoiets zou mijn moeder nooit zeggen,
Zegt Louis.
Het gat met een doorsnede van een inch of twee
Verplaatst zich naar zijn lei.
Het neemt verhalen op
En geeft ze prijs aan uitwissing.
Want je kon ook zelf
Iets laten gebeuren
Door het te vertellen.
Maar je kon ook niets laten gebeuren.
Over het gehele werk
auteurs
over L.Th. Lehmann
Over dit hoofdstuk/artikel
auteurs
beeld van L.Th. Lehmann