Enno van der Eerden & Bas Senstius
‘Het is allemaal echt zo gegaan’
Een teruggevonden interview met Marcus Heeresma
Enno van der Eerden (1956) is freelance journalist en redacteur bij Stichting 40-45. Hij publiceerde Ascona – Bezield paradijs (2011). Bas Senstius (1957-2015) was publicist, televisieredacteur en auteur van Dit is mijn huis – Verhalen over tien jaar opvang van asielzoekers (1997) en De tafel van Spruit – Een multiculturele safari in Rotterdam (2001).
In september 1988 hadden wij een ontmoeting met schrijver Marcus Heeresma. Aanleiding was De lokettist, zijn derde roman na het spraakmakende Landgenoten en het hilarische Anna, zijn lijvige debuut dat wij zo’n tien jaar eerder met groot genoegen gelezen hadden. Bovendien, zo wisten we uit eerdere interviews, was Heeresma’s levenswandel op zijn zachtst gezegd opmerkelijk. Beiden waren wij in die periode werkzaam bij de Amsterdamse Athenaeum Boekhandel en publiceerden wij regelmatig artikelen en interviews in onder andere Vrij Nederland. Hoofdredacteur Joop van Tijn had verklaard wel belangstelling te hebben voor een vraaggesprek met Marcus Heeresma. Het liep anders.
Alvorens het stuk in te leveren werd het volgens afspraak ter lezing aan Heeresma voorgelegd. Daarop volgde een schriftelijke reactie waarin de auteur ‘ter voorkoming van nog meer verwarring’ rond zijn persoon ‘een páar puntjes, o hele kleintjes maar, hoor, even [wilde] aanstippen’. Dit ‘kattebelletje’, zoals hij het later noemde, bevatte 39 dicht betikte A4-tjes waarin hij in kolderiek proza met veel omhaal van woorden alle gespreksthema’s nog eens van commentaar voorzag. Aan het eind volgde het vriendelijke verzoek of wij een kopie konden verzorgen voor Joop van Tijn en medehoofdredacteur Rinus Ferdinandusse. Een verzoek waaraan we gehoor gaven, aangezien Heeresma in die periode moeilijk ter been was vanwege een ernstig ongeval. Hij was zojuist ontslagen uit een verpleegtehuis waar hij geruime tijd had moeten revalideren.
In de voorafgaande weken had Heeresma de redactie van Vrij Nederland al bestookt met telefoontjes om een en ander aangaande het interview toe te lichten en ook om Ferdinandusse zijn excuses over te brengen naar aanleiding van het luidruchtig verstoren van diens voordracht in Carré eerder dat jaar. Ook had hij de gewoonte ons ’s avonds laat of ’s nachts, duidelijk met een slok op, uit bed te bellen. Of anders wel ons in de boekhandel te overvallen met de vraag of we hem wat geld
[pagina 39]konden lenen. Zijn entree – leunend op krukken, gipsen poot en niet te missen alcoholwalm – leidde tot gênante situaties en verbouwereerde blikken van klanten.
Van Tijn liet weten dat hij, alvorens tot publicatie van het interview over te gaan, eerst een gesprek met Heeresma wenste te voeren om hem duidelijk te maken dat hij niet gediend was van dergelijk ‘querulantengedrag’. Dat onderhoud heeft nooit plaatsgevonden. Afspraken nakomen was bepaald niet Van Tijns sterkste punt. Het interview verdween vervolgens in een la. Einde verhaal, mislukt project, door de hoofdpersoon zelf vakkundig om zeep geholpen. Het ‘kattebelletje’ kwam nog eens ter sprake in HP/De Tijd toen redacteur Joost Niemöller het in 2000 onder ogen had gekregen tijdens de voorbereiding van een artikel over de al in 1991 overleden schrijver.
Aangezien Heeresma in het gesprek nogal tekeer was gegaan tegen zijn oudere broer Heere, hadden wij deze om een reactie gevraagd. Zijn schriftelijke antwoord was opgenomen in het artikel en om die reden hadden we hem een kopie van het stuk toegestuurd. Deze kopie kwam vorig jaar boven water toen Hein Aalders bezig was met de samenstelling van het brievenboek Bleib gesund! van Heere Heeresma, waarvoor hij toegang had gekregen tot het persoonlijk archief van de auteur. Behalve ons interview trof hij daarin ook correspondentie tussen de twee broers aan.
Herlezing van de neerslag van het gesprek deed ons 27 jaar na dato regelmatig in de lach schieten. Ondanks Heeresma’s tragische levenseinde en de jammerlijke afloop van ons project, behoort het achteraf bezien tot een van de meest hilarische interviews in ons beider carrières.
(Niet lang na inlevering van dit voorwoord overleed Bas Senstius onverwachts aan een hartaanval. – red.)
[pagina 40]‘Mensen vragen me vaak waarom ik zo’n chaotisch leven leid, maar vervolgens doen ze wel een beroep op mijn tegenwoordigheid van geest.’
‘Toen ik een jaar of 13 was stond ik op een avond voor het Concertgebouw te wachten op lijn 3. Het Concertgebouw ging open en ik zag allemaal mensen lopen, allemaal oude mensen. Ik keek naar ze en vond dat ze geen van allen deugden. Ze waren onwaarachtig, eng… hoe ze ook met elkaar omgingen. Ik heb me, daar voor dat Concertgebouw, voorgenomen om niet ouder te worden. Ik wilde daar niet bij horen, ik pas om de een of andere reden niet in het spitsuur, niet letterlijk en niet figuurlijk. Dat is dan ook niet gebeurd.’
De roman De lokettist die onlangs bij uitgeverij Bert Bakker verscheen, is het vierde boek van de 51-jarige Marcus Heeresma. Eerder publiceerde hij bij De Bezige Bij twee romans, Anna (1977) en Landgenoten (1983), en een poëziebundel, De oceanenzeiler (1978).
Marcus Aurelius Heeresma, zoals zijn volledige naam luidt, schrijft al van jongs af aan en lijkt soms te vergeten dat De lokettist pas zijn vierde publicatie is. Als hij spreekt over zijn werk, dan rekent hij daartoe ook de talrijke (nog) ongepubliceerde romans en verhalen.
Uitgever Bert Bakker heeft een ‘zesjarenplan’ aangekondigd en zal naast een herdruk van Anna een aantal van deze manuscripten publiceren.
Een gesprek in een ongewone omgeving over schrijven en publicatiedrift, bourgondisch leven en de verhouding met zijn broer, ‘al scheld ik hem verrot, er is sprake van lotsverbondenheid die tot liefde leidt.’
In een rolstoel komt hij ons tegemoet gereden. Zijn rechter onderbeen is verpakt in het gips. Een kolossale verschijning, daar doet zijn zittende positie niets aan af. Een groot hoofd, een dikke, borstelige snor en half lange, piekerige, grijze haren. Twinkelende oogjes die zich nauw samenknijpen als hij lacht. Op zijn borst hangt een bril aan een koordje.
Het is elf uur in de ochtend in het Amsterdamse verpleeghuis Vreugdehof. Hij heeft ons op dit tijdstip uitgenodigd voor een diner dat door het tehuis aan patiënten en genodigden is aangeboden. ‘De tijden hebben hier een andere betekenis. ’s Avonds negen uur is hier midden in de nacht. Nou ja, niet voor mij natuurlijk.’
Als we aan een van de keurig gedekte tafels zijn gaan zitten, vertelt hij het slachtoffer te zijn geworden van een wraakactie. ‘Op een avond liep ik in de buurt van de Nieuwmarkt en zag ik hoe een meisje werd lastiggevallen door een jongeman. Er stonden allemaal mensen omheen, maar niemand stak een poot uit. Nu houd ik helemaal niet van vechten, maar ik heb die jongen wel tegen de grond geslagen. Een paar dagen later werd ik door hem en een stel van zijn vriendjes opgewacht. Ze sloegen me total loss.’ Eenmaal bij bewustzijn bleek hij in een ziekenhuis te liggen waar twee artsen de hele nacht bezig waren geweest met het opereren van
[pagina 41]zijn verbrijzelde been. Hij verwacht binnenkort met de eerste fysiotherapeutische oefeningen te kunnen beginnen.
Hij praat opvallend laconiek over het ongeval, alsof hij bij een huishoudelijk klusje zijn pink heeft gekneusd. ‘Wat heb ik te klagen? Ik kan bijna alles nog, schrijven enzo. Moet je om je heen kijken hoe anderen er aan toe zijn.’
Aanwezig zijn ongeveer zeventig mensen, patiënten – van wie het merendeel hoogbejaard – en gasten die zich verspreid hebben over ongeveer tien tafels. De meeste patiënten zijn nauwelijks in staat de maaltijd zelfstandig te gebruiken. Familieleden en verpleegkundigen schieten waar nodig te hulp.
Ter verhoging van de stemming is een strijkje ingehuurd. De attente obers vullen regelmatig de glazen bij. Heeresma roemt het liberale beleid van het verpleeghuis inzake het alcoholgebruik.
Hij is onophoudelijk aan het woord, houdt lange verhandelingen over het gebruik en de voordelen van de rolstoel. De zijne heeft hij in de werkplaats eigenhandig voorzien van een bureaublad, waaraan hij kan schrijven.
Koepelgevangenis
Vragen hoef je hem eigenlijk niet te stellen. Je reikt hem twee of drie woorden aan en in zijn hoofd lijkt een stroom van associaties op gang te komen. Hij haalt eens diep adem en lacht wat, alsof hij zich verheugt op het verhaal dat hij van plan is te vertellen, gaat vervolgens verzitten in zijn rolstoel, draait met langzame bewegingen een shaggie en start een monoloog die meestal aanvangt bij een gebeurtenis die niets te maken heeft met de vraag. Via talloze omwegen, uitweidingen en bijzinnen – alle bijna op zichzelf staande verhalen – weet hij ten slotte terug te keren naar het uitgangspunt. Soms moeten we hem echter een handje helpen door hem even te herinneren aan onze vraag, waarna het ritueel zich herhaalt.
Bijvoorbeeld als wij iets willen weten over Landgenoten waarin hij verslag deed van het beestachtige gedrag waaraan de Hollandse kolonie in Peru zich schuldig maakt. In de kritieken werden zijn beweringen in twijfel getrokken. Als het zijn bedoeling was wantoestanden aan de kaak te stellen, waarom koos hij destijds dan niet voor een journalistieke aanpak?
Wat volgt is een wijdlopig verslag van een treinreis naar Maastricht die zijn einde vindt in de koepelgevangenis in Breda. In Maastricht had hij een afspraak met de toenmalige voorzitter van de pen-club Nederland, Kees Simhoffer, die hij van zijn ervaringen in Zuid-Amerika op de hoogte wilde brengen
Alvorens te vertrekken begeeft Heeresma zich op een ochtend naar een café in de buurt van de Zeedijk, de vierkante kilometer waar hij zich wel vaker ophoudt. ‘Als je Amsterdam ziet als de moeder van Europa dan is die buurt de baarmoeder van Amsterdam.’ Daar loopt hij Zwarte Niek tegen het lijf. ‘Een echte onderwereldfiguur. Dus iemand met een blanco strafblad.’ Deze besluit hem te vergezellen en
[pagina 42]gewapend met een fles wodka bezetten de heren een eersteklas treincoupé.
Een conductrice is zo vriendelijk glaasjes te brengen en drinkt wat mee. ‘Heel gezellig allemaal, ik had haar pet op mijn hoofd, en plotseling kwam de hoofdconducteur binnen, met zo’n smoel waarvan je denkt: die is in de oorlog verkeerd geweest. Hij had er ook de leeftijd voor. Hij mocht ons al meteen niet, en wat dat meisje deed, dat mocht ook niet. Drinken in diensttijd… dat soort gelul.’
In Maastricht blijkt de spoorwegpolitie gewaarschuwd te zijn. ‘We werden in de ketens geslagen, alsof we god weet wat gedaan hadden. Ik neem aan dat jullie wel eens in een ontnuchteringscel hebben gezeten, ach, stelt niks voor. Maar een com-
[pagina 43]puteruitzwaai [sic] betreffende mij leverde een indrukwekkende stapel verbalen op. Rijden onder invloed, ik schijn van noord tot zuid en van oost tot west aldoor over stoepen te hebben gereden, door rode stoplichten, alles alles. Na negen dagen werd ik overgeplaatst naar de Koepel in Breda.’
Onze vraag lijkt hij te zijn vergeten. Als we hem herhalen mompelt hij, ‘Ach, ik ben niet het type van Roel de razende reporter, meer René de wat weemoedige, rommelige romantische romancier.’
Het diner loopt ten einde. Er wordt koffie geserveerd. Patiënten en gasten beginnen zich langzaam aan te verwijderen. Hij stelt voor ons na de koffie zijn kamer te laten zien. In verband met de te verwachten filevorming voor de rolstoellift – we moeten
[pagina 44]naar de negende verdieping – lijkt het hem raadzaam nog even te blijven zitten.
Hij vertelt dat hij bezig is aan een roman over zijn wederwaardigheden in het verpleeghuis, ‘ik voel me net de Singing Detective’ [de populaire Engelse tv-serie met Michael Gambon in de hoofdrol, gebaseerd op de gelijknamige roman van Dennis Potter – red.]. Schrijven kan hij eigenlijk overal, de omgeving doet er niet toe. Wel moet er aan een andere voorwaarde voldaan worden. Het betreft een raadgeving van zijn huisarts van jaren geleden, waarvan hij veel profijt gehad zegt te hebben. ‘Ben Polak zei, “je staat vrij kwetsbaar in de maatschappij, je zou een maatschappelijk schild om je heen moeten hebben. Zorg nou eerst voor een goede dokter, verder moet je een psychiater hebben – niet voor therapie, dat is allemaal flauwekul, daar geloof ik niet in – maar voor briefhoofden en handtekeningen, en ten slotte een advocaat, dan heb je alle specialismen onder een dak.” Aan dat driemanschap is later nog een bankier toegevoegd. Ik laat hem altijd weten waar ik zit. In Zuid-Amerika, in de bajes, hier, maakt niet uit.’
Zijn kamer van drie bij vier biedt uitzicht over de nieuwbouwwijken van Buitenveldert. Onder het brede raam staat een bed. De vensterbank ligt bezaaid met kranten en tijdschriften. De enige stoel in het vertrek is vrijwel geheel verborgen onder een berg kleren. Er staat een bureautje met een archaïsch model schrijfmachine. Schuin tegenover zijn bed staat een grote kleurentelevisie.
Zwaar bewapend
Marcus Heeresma werd in 1936 in Amsterdam geboren. Hij groeide op in een omgeving die hij zelf eens omschreef als ‘beschermd […] enerzijds, anderzijds vriendelijk anarchistisch met een jiddische touch’. Zijn vader was voorganger bij de Nederlandse Hervormde gemeente en werd, zo vertelt hij, in 1943 door de Duitsers gefusilleerd. [In werkelijkheid stierf Heeresma sr in dat jaar, 43 jaar jong, een natuurlijke dood – red.] ‘Een ruimdenkende man, oecumenisch avant la lettre. Mijn moeder was godsdienstwaanzinnig … kandelaars, davidsster, et cetera.’ In de oorlogsjaren werd hij samen met zijn oudste broer op een veilig adres ondergebracht buiten de stad. Zijn ouders en jongste broer bleven in Amsterdam.
‘Ik was een jongetje dat uit de oorlog kwam. Ik had heel duur speelgoed, we waren verwend, en dat ruilde ik met jongetjes met wie ik geacht werd in het geheel geen omgang te hebben. Ik ruilde mijn locomotiefjes in tegen zware luchtdrukpistolen, dolken, bajonetten, patroonhulzen en zo’n vechtpet. Zwaar bewapend ging ik naar school. Ik wilde me beschermen of zoiets, weerbaar zijn vooral. Enfin, voer voor psychologen. Er was een onderwijzer die me dat wilde afnemen. Ik zei nee, maar hij bleef aandringen. Ik had ook een zelfgemaakte boog met heel scherpe pijlen in een kartonnen koker die ik op mijn rug had hangen. Ik had me geoefend in het messen gooien. Hij kwam naar me toe en ik zei, als je aan me komt ga ik schieten, met wat dan ook. Ik heb toen een mes gegooid, niet raak, maar net naast hem, dat onder in de plint bleef steken. Het hoofd van de school werd gehaald en ik
[pagina 45]heb toen een luchtdrukpistool getrokken, gespannen, en ben zo achteruit lopend de school uitgegaan en niet meer teruggekomen. Ik voelde me helemaal bevrijd. Toen ik buiten kwam heb ik mijn boog gepakt, een pijl getrokken en het middelste raam aan scherven geschoten. Mijn moeder heeft nog wat schade moeten betalen, want er waren een paar lampen geraakt.’
Veertien jaar was hij, toen hij de hbs vaarwel zei. Zijn moeder verkeerde nog anderhalf jaar in de veronderstelling dat hij iedere dag het huis verliet om naar school te gaan. In werkelijkheid begaf hij zich naar het Indonesische persbureau Antara waar hij als leerling-journalist aan de slag was gegaan.
Hoewel de aanleiding voor ons bezoek de verschijning is van zijn derde roman, De lokettist, komt een gesprek daarover niet van de grond. De sfeer is er eenvoudigweg niet naar. ‘Het is allemaal echt zo gegaan,’ wil hij er nog wel over kwijt.
De lokettist opent met een schets van de chaotische behuizing van de licht alcoholische hoofdpersoon Peter Walowytsjek. Op een dag wordt hij door zijn moeder te hulp geroepen om de begrafenis te regelen van zijn oom Piet, bij leven werk-
[pagina 46]zaam als lokettist bij het ziekenfonds. Hij wordt gedwongen de besloten chaos van zijn woning te verruilen voor die daar buiten.
‘Deze chaos is walgelijk,’ zei Walowytsjek, wat verstrooid. ‘Afstotender dan de mijne, thuis. Die heb ik tenminste in de hand. En is bedoeld als zelfbescherming. En er zit lijn in.’
Eenmaal gearriveerd in het huis van de overledene heeft hij al snel in de gaten dat de familie dreigt te worden opgelicht door een louche begrafenisondernemer. De plot van het boek bestaat uit een ingenieuze list waarmee de hoofdpersoon de begrafenisondernemer om de tuin weet te leiden. Door de kolderieke vertelwijze heeft De lokettist iets weg van een moderne schelmenroman.
Heeresma is met zijn hoofd echter al bij nieuwe projecten waarover hij veel liever praat, zoals de manuscripten die hij bij zijn nieuwe uitgever heeft ingeleverd. Hierin spelen, evenals in Landgenoten, zijn Zuid-Amerikaanse ervaringen een belangrijke rol.
Aan het begin van de jaren tachtig vergezelde Heeresma zijn vrouw Sya op een diplomatieke missie naar Peru. Ze was als tolk verbonden aan de Peruaanse ambassade in Nederland. Kort tevoren had hij haar ontmoet in een Haags jazzcafé, ‘mooi en ook nog geil, met van die hoge schoentjes en zo’n keurig mantelpakje met allemaal plooitjes’.
Het was Heeresma’s vijfde huwelijk. Sya was eerder getrouwd geweest met een Shelldirecteur, van wie ze twee kinderen had. ‘Het wemelt in de wereld van de Shelldirecteuren. Ze hield mij ook nat. Er kwam iedere dag een bestelwagentje van de diplomatieke dienst voor de deur met vinho verde, dat dronk ik toen graag. Alleen die kinderen waren zo vervelend. Ik had een tv’tje voor ze gekocht, dan konden ze op hun eigen kamer blijven.’
In Peru prefereerde hij het verblijf in de volkswijken van Lima boven de kringen waarin zijn echtgenote verkeerde. Het huwelijk hield niet lang stand. Hij trok de aandacht van de geheime politie nadat hij in contact was gekomen met verzetsgroeperingen. Evenals in interviews naar aanleiding van Landgenoten herhaalt hij dat er naar zijn stellige overtuiging connecties bestaan tussen de Nederlandse ambassade in Peru en de geheime dienst.
Avonturier
Heeresma stelt voor weer naar beneden te gaan, naar de lounge, om wat te drinken. De lounge is een hoge zaal die enigszins doet denken aan het gymnastieklokaal van een middelbare school, dat tevens dienst doet als aula. In de hoek staan koffie-, bier- en frisdrankautomaten. Plantenbakken fungeren als afscheidingen tussen de verschillende zitjes. Het is er rustig.
Hij wisselt bij de portier wat papiergeld en rolt even later aan bij de tafel waar wij hebben plaatsgenomen. Op het schrijfblad van zijn rolstoel staat een aantal blikjes bier. Als we het gesprek willen hervatten onderbreekt hij ons. ‘Ik wil niet afgeschilderd worden als avonturier, als een hero-achtige man. Dat ben ik helemaal
[pagina 47]niet. Ik kom ergens en als ik denk, dat kan toch niet, dan vraag ik me af wat ik eraan kan doen. Mensen vragen me vaak waarom ik zo’n chaotisch leven leid. Maar vervolgens doen ze wel een beroep op mijn tegenwoordigheid van geest.’
Op onze vraag hoe hij met een dergelijke weinig conventionele leefwijze in zijn levensonderhoud weet te voorzien, somt hij een aantal van de talloze betrekkingen op die hij in de loop der jaren heeft vervuld. ‘Ik kan alles verkopen wat los en vast zit. Wat vast zit maak ik los en wat los zit maak ik vast.’
Zo had hij begin jaren zeventig een lucratieve baan in de farmaceutische industrie en bewoonde hij een riante villa in Den Haag bij de Scheveningse Bosjes. ‘Ik ging duur gekleed naar mijn afspraken toe, was in een paar uurtjes klaar en bij het eerste de beste benzinestation kleedde ik me om en trok mijn spijkerpak weer aan.’
Plotseling schiet hem de schrijver Jan Arends te binnen die hij in die tijd leerde kennen en in een moeite door verandert hij van gespreksonderwerp. Gnuivend schuift hij heen en weer in zijn rolstoel, trekt een blikje bier open en grijpt naar zijn pakje shag.
‘Het klikte meteen, hij vroeg wat ik deed en moest daar vreselijk om lachen. Ik zei, je moet eens meegaan als ik ga eten met zo’n klootzak, dan kun je zien hoe dat gaat. Dat heeft hij ook gedaan, dat was lachen.’ Als Heeresma hoort van Arends’ vermaarde huisknechtambities, biedt hij zich onmiddellijk aan als referentie. In ‘zeer verfijnd Wassenaars’ zet hij de dames die hij aan de lijn krijgt uiteen waarom hij en zijn vrouw hun huisknecht van de hand moeten doen. ‘U weet hoe dat gaat, beleggingen… verkeerd uitgevallen. En dan vroegen ze hoe Jan met kinderen omging. Nou, zei ik, wij hebben ook een paar kleintjes… En hoe gaat Jan met paarden om? En dan zei ik, hé, houdt u ook paarden? Ik heb er zelf ook twee lopen op Duindigt. Ze vroegen ook wel eens, meneer Heeresma, ik heb Jan te woord gestaan en tja, kijk, ik heb kleine jongetjes, en nu is het zo… Jan maakt op mij een wat verlaten indruk. En dan zei ik, kijk dat komt zo mevrouw, Jan heeft, laat ik het maar eerlijk zeggen, een aantal verhoudingen met vrouwen gehad die een niet al te gelukkig verloop hadden. En nu had hij gedacht in het huwelijk te treden met zijn laatste verloofde. Ik heb dat van nabij meegemaakt en het was echt een enig stel, eerlijk waar, een enig stel, geknipt voor elkaar. En nu is het meisje komen te overlijden. Dus daarom maakt hij misschien een wat geïsoleerde en desolate indruk. Oh, nee nee, werd er dan gezegd, nu ik dit hoor… ik dacht iets heel anders. Hoe bedoelt u mevrouw? Hij kan echt heel goed met kinderen overweg.’ Heeresma barst in lachen uit en trekt een volgend blikje bier open. ‘Jan kon heel scherp zijn, maar ik heb hem als lief en aardig en hartelijk gekend.’
Arends was een van de eersten uit Heeresma’s omgeving die hem aanraadden zelf te gaan publiceren. Toen hij geen gehoor gaf aan deze adviezen besloten zijn toenmalige echtgenote en een vriend het heft in eigen hand te nemen. Ze maakten een afspraak met De Bezige Bij, goten hem vol drank, pakten op goed geluk een van de
[pagina 48]vele manuscripten uit een kist en leverden hem af in de Amsterdamse Van Miereveldstraat.
Dat manuscript was Anna, een lijvige, satirische roman waarin de lotgevallen van ‘de heer Verburg’, van beroep accordeonspeler, worden beschreven, die ten onder gaat aan het getreiter van zijn tirannieke, vetzuchtige echtgenote Anna. Het tragikomische verhaal eindigt met de opname van de heer Verburg in een psychiatrische inrichting. Heeresma, die zo tussen neus en lippen door heeft verteld dat hij zelf regelmatig enige tijd in Santpoort heeft doorgebracht – ‘gewoon om even bij te komen’ – is vast van plan nog eens een vervolg op Anna te schrijven.
Hendrik
Het is niet te vermijden, een gesprek met Marcus Heeresma betekent ook het aanhoren van een al jarenlang slepende broedertwist met de vier jaar oudere schrijver Heere Heeresma, door Marcus consequent Hendrik genoemd. Hoewel hij beseft dat hij zich in het verleden te vaak over de kwestie heeft uitgelaten, is de relatie met broer Hendrik, ook zonder dat een van ons ernaar informeert, een herhaaldelijk terugkerend onderwerp.
Bijvoorbeeld als wij ons verbazen over de geringe omvang van zijn oeuvre, terwijl hij beweert al van jongs af aan te schrijven. ‘Ach, ik werd nooit zo gedreven door publicatiedrift. Ik verdiende altijd verschrikkelijk veel geld en het was natuurlijk bekend dat de oudste, Hendrik, niets kon. Die jongen stal als de raven en hij lichtte op, ongelooflijk. En zijn moeder zag alles door de vingers, wist niets met hem aan te vangen. Want hij kon niets. Hij heeft het geprobeerd in een leerwinkel, maar dat kon hij niet. Hij is vertegenwoordiger geweest bij Maple Leaf kauwgom en ook dat kon hij niet. Ik zat altijd te schrijven en dat vond hij leuk en dan bewerkte hij wat ik schreef en gaf dat uit onder zijn eigen naam. Ik zorgde voor de aanvoer van materiaal, want waar moest hij zelf het materiaal vandaan halen? Haha, ik liet dat maar zo, ik verdiende poen genoeg.’
Jaren later werd Marcus volgens eigen zeggen verschillende malen door zijn broer benaderd om samen verder te schrijven onder de naam Heeresma Inc. Een naam waaronder aan het eind van de jaren zestig Heere met de jongste broer Faber, die in 1969 bij een auto-ongeluk op Ibiza om het leven kwam, enkele detectives had gepubliceerd.
Van een samenwerking is het nooit gekomen, evenmin is er nog contact tussen de broers. Heeres verhalen over palazzo’s in Italië, lange reizen naar Zuid-Amerika of de briljante journalistieke carrière van zijn zoon doet hij af als grootspraak. ‘Vier leugens in twee woorden, dat is zijn gave.’
Een jaar geleden liepen ze elkaar in Amsterdam tegen het lijf toen ze toevallig hun auto’s achter elkaar parkeerden. ‘Hij stapt uit, met die zonnebril, zoals altijd en ja god… zullen we een kop koffie gaan drinken? Enfin, hij moest zijn verhaal kwijt. Hij was even over, hij was heel nerveus, heel gespannen. Ja, zegt ie, ik moet van
[pagina 49]moeder jou een beetje in de gaten houden. Haha … ja, die is als een gesel door dat gezin getrokken.’
We treffen het, broer Heere blijkt juist in Nederland te zijn en reageert per kerende post op ons verzoek om commentaar.
‘Men zal gezegend zijn met zo’n besmetbak in je familie. Enerzijds is Marcus een tragisch want doodziek mens, voortgedreven door wanen, geteisterd door alcoholisme. Het bracht hem de laatste 25 jaar regelmatig in psychiatrische asielen en detox-cellen. Meerdere malen is voor hem een kz-verklaring [krankzinnigheidsverklaring – red.] afgegeven.
Wat hebben we niet met hem afgetobd [sic]. En wat een ongein is er niet dank zij hem door de familie gestroomd! Maar welke kompassie je ook voor deze stumper kan hebben, ten slotte ontstaat er een verzadigingspunt. Dan grendel je je af voor de gruwelijke strapatzen [sic] van zo’n patiënt. Anders ga je méé. Een voorbeeld hoe ver dat kan gaan: zijn moeder wilde niet hebben dat Marcus wist in welk verzorgingshuis ze enige tijd werd verpleegd. Zo bang was ze voor hem. En zelf acht ik me ontslagen om in te gaan op de zieke kul die hij al sinds jaar en dag over mij ventileert.’
Het gedwongen verblijf in Vreugdehof en zijn afhankelijkheid van de rolstoel hebben zijn humeur niet merkbaar aangetast. Hij kan de hele dag schrijven en is vrij in doen en laten. Dank zij de rolstoeltaxi kan hij op gezette tijden het tehuis ontvluchten om zich in het hoofdstedelijke nachtleven te storten. ‘Want dat gaat natuurlijk gewoon door.’
Ook het afgelopen weekend is hij op stap geweest, maar dan binnenshuis. Het is ‘een wat bourgondische nacht’ geworden met ome Henk Pruimboom, een medepatiënt en de enige die in zijn manuscript over het tehuis onder zijn echte naam optreedt. ‘Hij is 89 en heeft een jong ding van 78 aan de haak geslagen. Hij zit ook op de negende. Soms hoor ik ’s nachts gerinkel van glazen en gestommel en dan denk ik, het zit wel goed met die twee. Afgelopen zaterdag overleed er iemand die wij goed kenden. Ik ben toen ’s avonds naar zijn kamer gegaan waar hij een grote kast heeft staan vol met whisky, het enige wat hij heeft meegenomen hier naartoe. Op een gegeven moment, het was midden in de nacht – maar tijd heeft in zo’n situatie geen betekenis meer voor me – wilde ik al die mensen wakker schudden, ze laten lachen en dansen en smeken niet te sterven.’