Ed Schilders+
Arsenicum en oude romans
Marie Lafarge en het bovarysme
Laten we beginnen met het verhaal van de moord. Op 18 december 1839 ontvangt de heer Charles Lafarge op zijn adres in Parijs een pakketje van zijn echtgenote, Marie Lafarge, née Cappelle. Behalve een brief en een portretje bevat het pakje ook een aantal koeken, die Marie zelf gebakken heeft. De Lafarges zijn nog Been half jaar daarvoor in het huwelijk getreden, en dat lijkt de verklaring voor het romantische verzoek van Marie aan haar man: als hij ’s avonds de koeken in zijn Parijse appartement opeet, zal zij hetzelfde doen in hun woonhuis in het verre, afgelegen Glandier, zodat ze toch even heel dicht bij elkaar zullen zijn.
Dat had mijnheer Lafarge beter niet kunnen doen. Het volgende etmaal wordt hij geteisterd door ernstige darmkolieken en braakneigingen. De arts die hij laat komen, kan weinig voor hem betekenen. Ondanks de aandoening blijft Lafarge tot begin januari in Parijs om zijn zaken af to wikkelen. Op 5 januari keert hij, nog steeds ziek, terug in Glandier, waar hij het bed moet houden en door Marie liefdevol verzorgd wordt. De klachten verhevigen echter en op 14 januari 1840 sterft hij.
Gifmoord, zeggen de naaste familieleden van Lafarge, en ze weten ook precies wie de dader is: echtgenote Marie. De justitie wordt ingeschakeld en op Lafarges lichaam wordt autopsie verricht. In substanties uit de maaginhoud en in het maagzuur treffen de pathologen resten aan van arsenicum. Marie blijkt de afgelopen maand tot driemaal toe bij de plaatselijke kruidenier arsenicum gekocht to hebben: tegen de ratten. Ze wordt gearresteerd en in Brives gevangengezet. Het vooronderzoek begint op 25 januari.
Het vonnis
De ‘affaire-Lafarge’ was in de negentiende eeuw een van de beruchtste Franse moordzaken en strafprocessen, en werd ook buiten de landsgrenzen een veelbesproken zaak. Of, zoals het biografisch woordenboek van Michaux, dat bijna negen kolommen aan Marie Lafarge wijdt, het zegt: ‘De nieuwsgierigheid, de belangstelling, de vijandigheid, alle gevoelens werden tot in de hoogste graad opgestuwd, niet alleen in Frankrijk maar in geheel Europa.’ Dat ook in Nederland de moord en het proces de aandacht getrokken hebben, moge onder andere blijken
uit de citaten die hieronder nog zullen volgen, en uit de publicatie van een lijvig verslag onder de indrukwekkende titel Nieuwe en belangrijke bijdrage tot de geschiedenis der lijfstraffelijke regtsplesing, of verslag van het vermaarde regtsgeding, gevoerd in zake mevrouw Lafarge, geboren Maria Cappelle, te Tulle in Frankrijk, naar echte bescheiden opgemaakt, en dat alles nog in het jaar van het proces verschenen bij de Haagse uitgever Fuhri.
Ik zal hier niet al te gedetailleerd ingaan op de enerverende omstandigheden waaronder het strafproces zich voltrok of waartoe het aanleiding gaf.1 Ik zal volstaan met de feitelijke afwikkeling ervan en vervolgens wel wat langer stilstaan bij het vermoeden dat Marie Lafarge een inspiratiebron is geweest voor Gustave Flaubert bij het schrijven van zijn Madame Bovary (1857).
De aanklacht tegen Marie Lafarge – moord met voorbedachten rade – werd vrij snel na haar arrestatie aangevuld met een tweede, ingediend door een van haar kennissen, de hertogin van Léautaud: roof van diamanten. In juni 1839 had de hertogin haar juwelen laten zien aan Marie, die bij haar logeerde, en kort daarna waren de sieraden verdwenen. De politie werd ingeschakeld, het personeel ondervraagd en het huis doorzocht, maar de kostbaarheden werden niet gevonden. Door de ruchtbaarheid rond de veronderstelde gifmoord, waren de Léautauds op het idee gekomen dat het wel eens Marie Lafarge zou kunnen zijn die de juwelen ontvreemd had. Een misdaad komt immers zelden alleen?
Marie Lafarge ontkende ook de juwelendiefstal, maar bij een huiszoeking in haar woning in Glandier vond de politie inderdaad een zakje van groen zijde, dichtgenaaid, met daarin de juwelen van de hertogin van Léautaud.
De negentiende-eeuwse rechtspraak bekommerde zich nog niet al te veel om wat wij vooringenomenheid en opinievorming noemen, en ondanks het dringende verzoek van Marie’s advocaten om eerst de moord en pas daarna de roof te behandelen, werd Marie Lafarge al in april 1840 schuldig bevonden aan roof en veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf. Waarom de advocaten de omgekeerde volgorde wensten, is duidelijk: een vrouw van wie bewezen was dat ze tot roof op haar vriendin in staat was, zou in de ogen van het publiek ook in staat geacht worden haar echtgenoot te vergiftigen. Het is zeker dat Marie Lafarges verdediging door deze omstandigheden ernstig bemoeilijkt is.
Wat de moordzaak betreft, ook de forensische pathologie stond in de vorige eeuw, zeker waar het chemische proeven betrof, nog in de kinderschoenen. Toch hing juist daarvan vrijwel alles af. Er waren immers weldegelijk tientallen ratten op zoek naar hun dagelijks brood in huize Lafarge. Wijlen de echtgenoot had er zelf op zijn ziekbed over geklaagd dat ze daarbij zoveel lawaai maakten, en Marie, toegewijde echtgenote, was een nieuwe dosis arsenicum bij de kruidenier gaan halen.
Het eerste maagonderzoek bij de overledene had volgens de plaatselijke experts sporen van arsenicumresten aan het licht gebracht. Waren die experts echter wel competent? De rechtbank beval een nieuw onderzoek, nu door landelijk bekende chemici en medici, en zij vonden geen resten van vergiften. Toen ook dit resultaat
werd aangevochten, werd de heer Lafarge opgegraven, nogmaals onderzocht, en nu bleken er weer wèl restjes vergif in zijn lichaam aantoonbaar te zijn. De expert van de verdediging kwam te laat, maar vocht de resultaten alsnog aan door te zeggen dat hij in staat was zelfs arsenicum te vinden in de poten van de stoel waarop de rechter zat, maar dat zulke minieme hoeveelheden niets bewezen. Op 14 september 1840 deden de gezworenen uitspraak. Marie Lafarge werd schuldig bevonden en veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Als Marie Lafarge schuldig was aan moord – wat ik betwijfel – dan nog is zij veroordeeld op basis van een uiterst zwakke bewijsvoering. Meer dan het omstreden onderzoek Haar resten gif in het stoffelijk overschot had de aanklager in feite niet, maar het is zeker dat de mening van de gezworenen mede beïnvloed werd door het gedrag en de persoonlijkheid van de verdachte.
Romaneske toestanden
Marie Lafarge werd geboren in 1816, was dus 24 jaar jong toen zij terechtstond, en was op die leeftijd, volgens contemporaine bronnen, niet onaardig om te zien, ja, wordt zelfs ‘knap’ genoemd. Zij bleek echter geenszins het lieve, aantrekkelijke echtgenotetje van behoorlijke komaf, dat als een braaf vrouwtje met een niet onbemiddelde man in het huwelijk was getreden. Marie Lafarge was al jong wees geworden, en was in het behoorlijk vrije milieu van haar familieleden uitgegroeid tot een jonge vrouw met een uitgesproken eigen wil. Onderdanig was zij allerminst ten overstaan van het hof, zij stond haar mannetje, en diende de aanklagers zo nodig flink van repliek.
Een tweede karaktertrek van Marie Lafarge werkte zo mogelijk nog sterker in haar nadeel: zij had veel gelezen, en waarlijk niet de boeken die aan een deugdzame
vrouw konden worden aanbevolen. Zij was, zoals het in die tijd heette, ‘romanesk’ geworden. Niet alleen dol op de lectuur van romans, maar er zo aan verslingerd dat het haar geest in verwarring bracht.
In welke mate de lectuur van romans haar geestesgesteldheid bepaald had, werd bijvoorbeeld duidelijk uit haar verklaring voor de vondst van de gestolen diamanten in haar huis. De hertogin van Léautaud had, beweerde Marie Lafarge, voor haar huwelijk een jongeman als minnaar gehad. Deze schandaleuze verhouding mocht niet aan het licht komen, en dus zou de minnaar worden afgekocht met het geld dat de sieraden opbrachten. Marie Lafarge, haar beste vriendin, zou dit regelen. De diefstal was door de twee vriendinnen in scène gezet, maar Marie had nog niet de gelegenheid gehad de juwelen te verzilveren, noch de jongeman te betalen voor zijn zwijgzaamheid.
Als dat geen synopsis was van een romantisch liefdesavontuur, dan wisten velen het niet meer. Het was duidelijk dat Marie het hele verhaal uit haar mooie duim gezogen had onder invloed van haar lectuur. Daarbij moet aangetekend worden dat het gevaar van geestelijke ontsporing onder invloed van romantische lectuur, in de negentiende eeuw als iets zeer aannemelijks beschouwd werd. Maar ook afgezien daarvan leverden de verhoren nog een compleet feuilleton op met ‘romaneske toestanden’ die van invloed geacht werden op de uiteindelijke misdaad: de gifmoord. Het huwelijk van de Lafarges bijvoorbeeld. Eenmaal op huwbare leeftijd gekomen, was Marie als weer afhankelijk geworden van haar familie bij het vinden van een geschikte echtgenoot. Het was Lafarge geworden, nog niet zo oud, toch al weduwnaar. Hij was niet onbemiddeld, had een landgoed in de Corrèze en was een goed ondernemer. Binnen een week was de zaak beklonken. Maar al tijdens de reis naar Glandier was de prins uit Marie’s dromen minder hoffelijk gebleken dan het droomprinsen betaamt. En het landgoed? Bouwval was een beter woord. Van de ratten hoorden we al, maar zelfs die leden kou door de wind die er door de kieren blies. Het huis was nauwelijks gemeubileerd, sommige vertrekken hadden geen ruiten in de kozijnen, het dak lekte. Het was maar al te duidelijk: al de mooie dromen van de aanvallige Marie, opgedaan uit haar lectuur, waren vervlogen bij de eerste aanblik van het huis in Glandier. Al vrij snel was het tot een zenuwcrisis gekomen en had zij haar man een brief geschreven waarin zij bekende dat zij een geheime minnaar had van wie zij nog steeds hield. Ook dat was een romannetje in een notedop gebleken.
Emma Bovary
Op 19 September 1851 begint Gustave Flaubert in zijn woonhuis in Le Croiset aan de roman die in 1857 gepubliceerd zal worden onder de titel Madame Bovary. Vrijwel alles aan en uit deze roman is gedurende de daaropvolgende honderdveertig jaar toegelicht en geanalyseerd, waarbij uiteraard ook naarstig gespeurd is naar het werkelijke, levende model voor Emma Bovary. In die speurtocht speelt ook Marie Lafarge een rol. Mario Vargas Llosa noemt haar met nog twee andere gif-
mengsters als mogelijke inspiratiebron en stelt vast dat er ‘duidelijke overeenkomsten tussen de gifmengster en Emma’ zijn, ‘te beginnen met haar karakter’.2 Ook P. Bouchardon wijdt in L’affaire Lafarge een kort hoofdstuk aan de overeenkomst tussen de karakters van de twee vrouwen. Hoewel het waarschijnlijk is dat Marie Lafarge bijgedragen heeft aan de door Flaubert gezochte invulling van Emma’s karakter, wellicht zelfs ook, zoals Llosa signaleert, aan enige gebeurtenissen in de roman, tot een zeer scherp getekende overeenkomst tussen de twee dames heeft dit alles niet geleid.
Flaubert zal de affaire-Lafarge waarschijnlijk ook al gekend hebben in de tijd voordat hij zich daadwerkelijk met Emma Bovary ging bezighouden, in de actualiteit van het moordproces dus. Aanwijzingen daarvoor zijn echter schaars en moeilijk met zekerheid te dateren. Zo is er een passage in de definitieve versie van L’éducation sentimentale, meteen al in het eerste hoofdstuk, waarin Gamblin iemand om zijn mening vraagt over ‘Madame Lafarge’, waaraan Flaubert als verteller meteen toevoegt: ‘dit proces zorgde in die tijd voor sensatie’. Maar L’éducation sentimentale is door Flaubert zo veel en zo vaak herschreven voordat de definitieve versie in 1869 verscheen, dat het mij althans niet duidelijk is of deze aanwijzing ook al aanwezig was in de eerdere versies. (De eerste Education dateert uit 1843, maar Flaubert werkte ook daarvoor al aan het boek.) Marie Lafarge was de ‘fureur de l’époque’, waardoor het op zichzelf aannemelijk lijkt dat ook Flaubert de zaak gevolgd heeft. Bovendien zal de ‘literaire’ bijsmaak van het proces, de veronderstelde romaneske drijfveer achter Marie Lafarges daden, schrijvers in het bijzonder hebben aangesproken. In ieder geval komt Marie Lafarge ook voor in de memoires van Alexandre Dumas3 en in de dagboeken van de gebroeders Goncourt4. Een tweede vindplaats bij Flaubert betreft een enigszins obscene brief waarin de jonge Flaubert een dame schertsenderwijs belooft dat ze samen haar man zullen vergiftigen: ‘N.B. Il aura du poison dans sa tasse. Nous le Lafargerons! [‘N.B. In zijn kopje zal vergif zitten. We zullen hem Lafargeren!’].5
Dat Flaubert op de hoogte geweest is van de affaire rond Marie Lafarge is dus duidelijk; de vraag wanneer hij zich precies voor haar ging interesseren als mogelijke bron voor Madame Bovary is echter moeilijker te beantwoorden. Op zijn laatst zal dat in de eerste maanden van 1852 geweest zijn, toen hij van Louise Colet hoorde over de Mémoires6 van Marie Larfarge, in de gevangenis geschreven en in 1842 gepubliceerd. In de nacht van 20 op 21 maart 1852 meldt hij in een brief aan Louise Colet over zijn research ten behoeve van zijn roman: ‘Op het ogenblik zit ik tot mijn nek in de jongemeisjesdromen. Ik ben bijna kwaad, omdat je me hebt aangeraden de memoires van mevrouw Lafargue [sic] te lezen, want ik zal je raad waarschijnlijk opvolgen en ik ben bang verder meegesleept te worden dan ik wil.’7
Uit het gebruik van het door Flaubert zelf gecursiveerde woord ‘jongemeisjesdromen’ mogen we afleiden – zoals ook vertaler Edu Borger in een noot doet – dat Flaubert met het hoofdstuk over Emma’s jeugd (hoofdstuk 6 van deel 1) bezig was. Wat hij precies onder die dromen verstond, blijkt uit een andere brief aan
Colet, geschreven op 3 maart 1852. Hier noemt Flaubert de Mémoires van Marie Lafarge niet, maar hij gebruikt wel het woord, en ook hier cursief, ‘jongemeisjesdromen’. Daartoe behoren dan: ‘melkwitte oceanen van geschiedenissen over kastelen en minnezangers met fluwelen mutsen, waarop een witte veer.’8 Uit een brief van 27 maart blijkt ten slotte dat hij de Mémoires aanvankelijk bij Louise Colet besteld heeft. In deze brief annuleert hij dat verzoek: ‘Ik vraag ze hier aan.’9
Verder wordt Marie Lafarge niet meer bij Flaubert genoemd. Bestelde hij het boek inderdaad? Las hij het? Llosa meent dat dat ‘vrij zeker’ is. Wie de memoires van Marie Lafarge leest en Madame Bovary kent, zal er niet meer aan twijfelen. Het is opvallend dat Colet blijkbaar juist de Mémoires van Lafarge genoemd heeft, toen Flaubert haar in een (niet bewaard gebleven) brief om een goede bron over ‘jongemeisjesdromen’ vroeg.
Het gele gevaar
Bovarysme is een eponiem dat op zeer uiteenlopende manieren omschreven of gedefinieerd kan worden. Daniel Pennac noemt het ‘een tekstueel overdraagbare ziekte’10, die zich vooral kenmerkt door een momenteel gebrek aan onderscheidingsvermogen bij de patiënt, in casu de lezer, die onder invloed van zijn lectuur, zoals Pennac het omschrijft, ‘de knollen van het dagelijks leven’ zal gaan aanzien ‘voor de citroenen van het romantisch bestaan’.
Daar zit heel wat in, zij het niet wat voor Marie Lafarge en Emma Bovary het allerbelangrijkst was: hun bovarysme was niet zomaar een tijdelijk aandoeninkje dat met een paar purgeerpillen vol realisme verholpen werd, maar een virus waartegen zij geen afweermechanisme konden of wilden ontwikkelen.
Een technisch beter verantwoorde definitie van bovarysme is te vinden in Medicine, Literature & Eponyms van de artsen Rodin en Key. Zij schrijven: ‘Bovarysme is de verwarring van dagdromen met de feiten van de waarneembare wereld, en het falend onderscheid tussen fantasie en realiteit.’ In die zin is Don Quichot het beste voorbeeld van een bovaryst. Juist daarom is ook deze definitie minder geslaagd. Bovarysten als Marie en Emma hebben een zeer goed gevoel voor de realiteit, zij weten wanneer hun ziektebeeld (als het dat is) de overhand neemt, en zij nemen het risico. Zij zoeken bewust die spanning. Bovarysme is een dwangmatig syndroom. Bovarysten zijn niet psychisch gestoord, zij handelen als verslaafden.
Emma Bovary is de naamgeefster van het ziektebeeld en daarom de enige wier levenswijze symptomatisch en voorbeeldig geacht mag worden. Bovarysme is dan: de drang om de als ideaal ervaren situaties en geestesgesteldheden die uit boeken zijn ‘geleerd’, toe te voegen aan de eigen levenservaring; de fictie toe te voegen aan de eigen biografie: dat wil ik ook meemaken.
Dat boeken van ‘romantisch’ genoemde schrijvers de lezer en met name de lezeres psychologisch geen goed deden, is een motief dat we bij veel strenge volgers van de achttiende- en negentiende-eeuwse literatuur kunnen aanwijzen. Het is echter de verdienste van Flaubert dat hij als eerste dit vooronderstelde gevaar van
het lezen van romans ook inderdaad vormgaf in een roman. Na hem vinden we sporen van dit motief, in verschillende mate van belangrijkheid, terug in romans van onder anderen Clarín in Spanje, De Queiroz in Portugal, de gebroeders Goncourt en Zola in Frankrijk, en zelfs Busken Huet in Nederland.11
In al deze romans is het bovarysme een vrouwenkwaal. Ook dit stemt overeen met de realiteit van de negentiende eeuw, waarin de roman vooral een gevaar voor vrouwen en kinderen geacht werd. Flaubert is de eerste geweest die dat gegeven heeft uitgewerkt. Dat wil niet zeggen dat hij de mening van behoudende kringen over de verderfelijkheid van romans deelde. In Bouvard en Pécuchet heeft hij een aantal citaten opgenomen met betrekking tot wat wel ‘het papieren gevaar’ werd genoemd, of ‘het gele gevaar’ naar aanleiding van de gele omslagen die populaire romannetjes hadden. Laten we de lectuur van Emma Bovary eens vergelijken met die van Marie Lafarge, Flauberts inspiratiebron voor een vrouwenfiguur die ‘romanesk’ was geworden door een teveel aan romantische en dus verderfelijke literatuur.
Wat lazen Marie Lafarge en Emma Bovary?
Het meest duidelijk over haar lectuur is Marie Lafarge, zelfs tegen wil en dank, in haar Mémoires. Hierboven heb ik al aangegeven dat ook haar tijdgenoten haar daden (diefstal, moord) en haar verklaringen daarvoor hebben geduid als zijnde de gevolgen van haar lectuur. In Nederland was het Bernard van Meurs, een jezuïet die vooral bekend is gebleven als dichter in het Betuws dialect, die de lezeressen van de Lage Landen gewaarschuwd heeft voor de funeste invloed die het lezen van romans verondersteld werd te hebben. In zijn driedelige brochure De roman bracht hij ‘de affaire-Lafarge’ ter sprake in deel 1, en in deel 11 kwam hij er uitgebreid op terug ‘op verzoek’ van zijn lezers.12
Het grootste gebrek van Marie Lafarges opvoeding, schrijft Van Meurs, is dat haar werd toegestaan in haar jeugdjaren het werk te lezen van romanciers als Balzac, Eugène Sue en George Sand. ‘Ook de schadelijke literatuur van het buitenland was haar niet onbekend; zij nam les in de school van Satan (the Satanic School), want Lord Byron was haar lievelingsauteur.’ Van Meurs koppelt dit leesgedrag onmiddellijk aan de gevolgen: diefstal van diamanten en gifmoord. Hij beschrijft het drama en maakt daarbij vooral gebruik van bronnen die, afgezien van Van Meurs’ persoonlijke bedoelingen, duidelijk illustreren dat bovarysme in de tweede helft van de negentiende eeuw beschouwd werd als een zeer reëel gegeven. Van Meurs citeert een advocaaat van Lafarge, die over een van haar ongelooflijke verklaringen zei: ‘C’est un roman, mais un roman qui sort de madame Lafarge.’ Vervolgens put Van Meurs uit het Franse tijdschrift Le Constitutionnel, een boulevardblad avant la lettre, dat de Mémoires besprak: ‘Het is te merken dat de heldin van Glandier onze populaire auteurs gelezen heeft.’
Van Meurs citeert daarna Frédérique Soulié, die naar aanleiding van de gifmoord schreef: ‘Er bestaat in de maatschappij eene macht, die op de ziel een invloed uitoefent bijna gelijk aan dien, welken den atmospheer uitoefent op het
lichaam – het is de letterkunde; inderdaad, de letterkunde eener eeuw is de zedelijke atmospheer harer gevoelens en denkbeelden.’
Balzac, feuilletonschrijver Eugène Sue en de eerste fulltime schrijfster, George Sand, toch al een bête noire van Van Meurs, hebben Marie Lafarge zedelijk vergiftigd. Van Balzac leerde zij, aldus Van Meurs, de perfide moraal van Vautrin. Van Sue leerde zij ‘hoe men brand kan stichten, stelen, eene geheele familie vernietigen; zij leerde van hem op welke wijze men langzamerhand een persoon kan vergiftigen, dien men verfoeit, hoe men vervolgens aan zijn doodsbed gevoelens van droefheid en teederheid kan nabootsen; hoe men door de dosis vergif met mate aan te wenden en goed toe te dienen zijn moorddadig plan ten uitvoer brengt.’ Van Meurs zinspeelt hier op gebeurtenissen uit Sue’s roman Le salamandre. En dan was er nog George Sand. Voor de juwelendiefstal zou Marie Lafarge het perfecte excuus gevonden hebben in een niet nader genoemde roman van Sand, waarin beweerd wordt: ‘Tenslotte beroofde hij slechts een rijkaard van een onaanzienlijk aalmoes.’
Marie Lafarge is volgens Van Meurs schuldig, maar er zijn belangrijke medeplichtigen: de schrijvers. Zij hebben ‘…voor haar het vergif gemengd onder de bloemen van een bekoorlijken en boeienden stijl; zij hadden het haar toegediend door middel van de litteratuur […] Was zij de moordenaar van haren echtgenoot, de moordenaars van hare ziel waren de slechte letterkundigen en romanschrijvers.’
Het is vrij eenvoudig dergelijke retoriek te weerleggen. Ik zal dat niet doen, want eerlijk gezegd spreekt een en ander me wel aan: het boek als ultiem gevaar, als arsenicum voor mijn ziel. Bovendien heeft het weinig zin de communis opinio van die tijd te bestrijden. Dat die bestond en dat het veronderstelde gevaar dus niet uitsluitend door paters en gelovigen gesignaleerd werd, is af te lezen aan de wijze waarop dit motief van ‘het gevaarlijke boek’ verwerkt werd door de romanciers zelf. En ook de memoires van Marie Lafarge wijzen in die richting.
Over de studie die zij in haar jeugd moet volgen, uiteraard een educatie aan huis, schrijft Marie Lafarge dat zij weinig vermaak zag in het uit het hoofd leren van passages uit boeken: ‘…ik had hoofdpijn, ik deed net of ik moe was; ik las het hele boek, maar die paar pagina’s die ik uit het hoofd moest leren, kende ik niet.’13 De eerste symptomen van het bovarysme zijn dan al waarneembaar. Van alle verplichte opdrachten vindt ze er maar een leuk: ‘het schrijven van uittreksels uit de boeken die ik las, de imaginaire brieven die ik moest schrijven om mijn stijl te verbeteren.’ Alle zondagmiddagen en alle weekdagen waarop het regent, leest ze. Haar favoriete boek is de Histoire de Charles xii van Voltaire. ‘Mijn wangen kregen een vlammende kleur; mijn hart begon sneller te kloppen als ik over de overwinningen van deze held las, en ik kon maar moeilijk mijn tranen inhouden toen ik bij zijn nederlagen kwam en zijn dood.’ Daarnaast raakt ze ‘verslingerd’ aan de reisverhalen en veroveringen van ‘Cortez, Pizarro, de vrijbuiters en de piraten’. Daarover droomt ze.
Haar grote favoriet is echter Walter Scott, en uit zijn werk is het Diana Vernon die haar boezemvriendin wordt.14 ‘De hele zomer lang had ik het geluk enige romans van Walter Scott te kunnen lezen; deze lectuur betoverde me. Ik was niet langer alleen, mijn verbeelding had vrienden gevonden in Fergus, Caleb, Flora, Mac-Ivor en Diana Vernon, dat edele en aanvallige meisje dat mij in mijn dromen begeleidde en dat de zuster van mijn gedachten geworden was. Iedere avond, voor het slapen gaan, riep ik haar tot mij of ik zocht haar op, galoppeerde met haar, terwijl zij op haar witte merrie door de bosschages van Schotland reed. Zij sprak mij over haar geneugten, haar voorkeuren, die mijn geneugten en voorkeuren waren; zij sprak mij over haar hart en ik voelde dat als ik ooit zou beminnen, ik zou beminnen als zij beminde.’15
Marie Lafarge voegt daar direct aan toe dat die identificatie met de helden uit haar lectuur van belang is geweest voor haar latere leven: ‘Deze intimiteit tussen mijn gedachten en de gedachten van Walter Scott heeft lang standgehouden. Enige jaren later zou zij zelfs van grote invloed zijn op mijn leven, en zelfs nu nog [nu, dat wil zeggen terwijl zij dit schrijft in de gevangenis] roep ik deze meest nobele creatie van de Schotse bard op als een aangename herinnering en als de geest van een vriendin.’
Daarmee is, meen ik, het bovarysme raak getypeerd, zonder dat we onze toevlucht hoeven te nemen tot de retoriek van pater Van Meurs en zijn tijdgenoten. Ik denk dat Marie Lafarge niet schuldig is geweest aan de gifmoord op haar echtgenoot (daarvoor zou de opzet net iets te veel op een romanscenario lijken), maar het lijkt me zeker dat Marie door haar ontboezemingen in haar Mémoires over haar leesgedrag de vooringenomenheden van vele van haar tijdgenoten bevestigd heeft. Bovendien zijn haar uitspraken het beste bewijs dat romanciers als Flaubert hun stof en hun psychologische schets van de gevolgen van romanlectuur niet zozeer als een romantisch maar als een realistisch gegeven beschouwd hebben. Wat wij nu voor romantiek aanzien, zou toentertijd wel eens voor realisme, of ten minste realistisch, gehouden kunnen zijn.
Flaubert las de Mémoires van Marie Lafarge, en ontleende daaraan de psychologische drijfveren achter het gedrag van Emma Bovary. Madame Bovary is daardoor een roman geworden die iedere boekenliefhebber wel moet aanspreken. De vorm echter waarin de roman tot ons gekomen is, verbleekt, althans voor wat betreft het motief van gevaarlijke lectuur, bij de eerdere versies die Flaubert schreef en die hij later inkortte.
De oerversie van Madame Bovary is bezorgd door Jean Pommier en Gabriëlle Leleu.16 Het hier ter zake doende hoofdstuk 6 begint met vijf regels over de legendarische tranentrekker Paul et Virginie van Bernardin de Saint-Pierre, een boek dat Emma las en waarvan Marie Lafarge (getuige de Mémoires) beslist niet onder de indruk was. In Flauberts oerversie van Madame Bovary telt deze passage maar liefst
vijfenzeventig regels, en daarin wordt de vroegste identificatie van Emma met de heldin Virginie opgeroepen. Meer dan in de definitieve versie schept Flaubert hier het beeld van een meisje dat het leven van haar literaire vriendin argeloos tot het hare maakt. De invloeden op Emma zijn even verschillend als die welke Marie Lafarge onderging. Chateaubriand hoort daarbij met Le génie du christianisme, maar ook klassiekers uit de zwarte romantiek. Emma leeft zich in in ‘romances’ vol met ‘marmeren palazzo’s en ruime tuinen, ponjaards, gitaren, waaiers en zwarte maskers’. Zij identificeert zich met tragische vrouwengestalten als Héloïse, Jane Grey (uit het werk van Walter Scott), Agnès Sorel en Laura.
Keren we terug naar de reguliere uitgave van Madame Bovary, dan vinden we daarin onmiskenbaar de romaneske invloed van Emma’s lectuur op haar levensvervulling zoals zij die bij tijd en wijle in gedachten heeft. Zij wenst in het huwelijk te treden om middernacht. Wat zij zich daarbij voorstelt, is verder niet duidelijk, behalve dat Flaubert vijf pagina’s later meedeelt dat niet Emma maar haar echtgenoot Charles in die huwelijksnacht ontmaagd wordt. De passage is voor het verhaal nauwelijks van belang, maar ik vraag me af of dit niet Flauberts interpretatie geweest is van de teleurstelling die Marie Lafarge onderging, kort na haar huwelijksvoltrekking. En een nieuwe teleurstelling wacht de lezeres die Emma heet, wanneer alle boeken van Charles niet opengesneden blijken: waarlijk een perfect beeld om zijn maagdelijkheid ook in romantische zin te benadrukken. Emma leest Walter Scott, Lamartine, maar ook, en door Flaubert in één adem genoemd: Eugène Sue, Balzac en George Sand. De echo van pater Van Meurs.
De breuk komt op pagina 79, als Emma met Charles probeert te praten over wat zij zoal gelezen heeft. ‘Ik heb alles gelezen,’ stelt zij vast, maar als zij daarover vertelt aan Charles, is het alsof zij praat tegen een ‘windhondje’. En de lezer weet het: nu zij alles gelezen heeft, nu begint het avontuur.
Met Léon leest ze een boek in het bos. Léon houdt van literatuur, maar slechts ‘na het avondeten’. Het komt tussen hen beiden tot zulke precaire momenten als ‘samen lezen’, waarbij Léon liefdesgedichten voorleest, en tot het uitwisselen van boeken. Léon is ‘de leerschool der liefde’. Als hij vertrekt naar Parijs, wentelt Emma zich in een aangeleerd verdriet, dat niettemin sterk genoeg is om de familie Bovary te alarmeren. De schoonmoeder snelt te hulp en als het moet, zal de leesbibliotheek door haar worden aangegeven bij de politie.
Emma vindt een nieuw doel in haar leven: Rodolphe, de man van de wereld. Hij zal haar bezitten in de bosschages, en Emma denkt daarna aan ‘de heldinnen uit de boeken die zij had gelezen’, een ‘legioen van echtbreeksters’. Als ook de ‘relatie’ met Rodolphe mislukt is, en Emma een crisis doorstaan heeft waarin de pastoor haar een kuur van stichtelijke lectuur heeft aanbevolen, gaat Emma naar de grote stad, naar Rouaan, waar zij een opera zal bezoeken: Lucia di Lammermoor, gebaseerd op een roman van Walter Scott. Daar ontmoet zij Léon ten tweeden male, en daar ook zal gedurende korte tijd, en alleen op donderdagavond, haar bovarysme kun-
nen woekeren in het overspel in een louche hotelkamer of een koets met de gordijnen dicht.
Ze slaapt niet meer met Charles, ze leest de hele nacht. Liefdesbrieven worden verzonden, dwangbevelen worden ontvangen. ‘Ik ben niet te koop,’ zegt ze tegen een schuldeiser, en ze vraagt geld aan Rodolphe.
Dan betrekt ze het vergif.
Een zwart vocht
Terwijl de houder van de regionale bibliotheek nog drie jaar abonnementsgeld van Emma Bovary tegoed heeft, neemt Emma arsenicum in. Emma’s sterfbed is voor Flaubert de ultieme consequentie van een leven dat beheerst en te gronde gericht wordt door onverstandig lezen. Had pater Van Meurs Madame Bovary gelezen, hij zou ervan gesmuld hebben.
De vergiftigde Emma ligt in agonie, en de superieure stylist die Flaubert was, schreef dat zij last had van ‘die afschuwelijke inktsmaak’. Flaubert bedoelde in die zes woorden – ‘Die afschuwelijke inktsmaak hield maar aan’ – natuurlijk te zeggen wat hij een roman lang had opgebouwd: nu komt die romantische lectuur naar boven.
Marie Lafarge mag op eerste kerstdag 1850 de gevangenis in Montpellier verlaten omdat haar gezondheid achteruitgaat. Ze wordt opgenomen in een kliniek in Saint-Rémy-de-Provence. Op 18 mei 1852 wordt haar gratie verleend. Ze sterft op 7 September van dat jaar. Ze is blijven volhouden dat ze onschuldig was.
Toen het lichaam van Emma Bovary opgebaard lag en gekist moest worden, tilde een van de vrouwen haar hoofd een beetje op. ‘En uit haar mond golfde een zwart vocht, alsof zij braakte.’
- +
- Ed Schilders (1951) schreef eerder in De Parelduiker over Louis Couperus, Jean Meslier en J.-K. Huysmans.
- 1
- Over de zaak-Lafarge verschenen onder andere: Laure Adler, L’amour à l’arsenic, Parijs 1985; P. Bouchardon, L’affaire Lafarge, Parijs z.j. [1924]; Etienne Gril, Madame Lafarge devant ses juges, Parijs 1958.
- 2
- Mario Vargas Llosa, De eeuwigdurende orgie, Amsterdam 1986; p. 102.
- 3
- Deel 1, hoofdstuk 22.
- 4
- Op 1 oktober 1866 en op 14 mei 1879; vooral de laatste notitie is aardig: Lachaud, een van Lafarges verdedigers, heeft nog steeds haar portret bij de divan staan waat hij zijn dutjes op doet.
- 5
- Jacques-Louis Douchin, La vie érotique de Flaubert, Parijs 1984; p. 294.
- 6
- Mémoires de Marie Cappelle, veuve Lafarge, écrits par ellemême. Brussel, Société Belge de Librairie, 1842. 3 dln. Deel 3: Suite – écrite sur ses notes, et contenant sa correspondance; id. 1843.
- 7
- In: Haat is een deugd, Amsterdam 1979; p. 94.
- 8
- In: De kluizenaar en zijn muze. Brieven aan Louise Colet, Amsterdam 1983; p. 133.
- 9
- Id. p. 137.
- 10
- In: In een adem uit, Amsterdam 1993; p. 156.
- 11
- Clarín: La Regenta; De Queiroz: Neef Bazilio; Edmond de Goncourt: La fille Elisa; Emile Zola: Une page d’amour (zie noot 15); Busken Huet: Lidewyde. Stendhal spot met het gegeven in de inleiding bij La Chartreuse de Parme. In Jane Austens Northanger Abbey komt het motief vrij terloops ter sprake.
- 12
- Deel 1: De roman; ik zag de tweede druk, Den Bosch, Van Gulick, 1869; deel 2: De roman 11, zijn invloed op geest en hart, tweede druk, Den Bosch, Van Gulick, 1870; p. 50-63.
- 13
- Alle citaten zijn uit deel 1, p. 97 e.v.
- 14
- Diana Vernon is de heldin uit Scotts roman Rob Roy (1818).
- 15
- Het lijkt er sterk op dat Zola dit fragment uit de Mémoires gebruikt heeft in zijn roman Une page d’amour, als hij de romaneske gedachtenwereld van Hélène aan een onschuldig ogende roman van Walter Scott koppelt: ‘Het boek gleed uit haar handen… Ze droomde, de blik verloren in de verte… Wat logen die romans!… En toch oefenden ze een onweerstaanbaar, verleidend geweld uit. Zonder het te willen moest ze denken aan ridder Ivanhoe, die hartstochtelijk door twee vrouwen bemind werd, door de schone jodin Rebekka, en door Rowena, de edele dame. Het leek haar dat zij bemind zou hebben met de voorname rust van de laatste.’
- 16
- Madame Bovary – nouvelle version précédée des scénarios inédits, Parijs z.d.