Bert Boelaars
‘Die mevrouw van de NOS’
Gerard Reve en tv-producer Mia van ’t Hof
bert boelaars (1952) studeerde sociologie en maakte als journalist radioprogramma’s voor de nos/nps en de Humanistische Omroep. Hij publiceerde een biografie over de Weerter periode van Gerard Reve: Koninklijke Jaren (2002) en in 2008 Benno Premsela, voorvechter van homo-emancipatie.
Ongetwijfeld het meest komieke literaire hoogtepunt uit de jaren zeventig was De Grote Gerard Reve Show, naar een idee van regisseur Rob Touber. In de aanloop naar dit enerverende tv-programma maakte de vijftigjarige Gerard Reve in 1974 kennis met de zeventien jaar jongere Mia van ’t Hof-Collette. Zij zou de productie gaan doen. Gaandeweg werd deze lange, knappe en kordate vrouw een belangrijke vertrouwenspersoon voor de in filmzaken onzekere schrijver. Ook gaf de ‘lokatiekoningin’ hem raad op tal van andere gebieden toen hun vriendschap over en weer zich verdiepte. Reve schreef haar vele brieven. Pas nu treedt de inmiddels gepensioneerde tv-producer met haar verhaal naar buiten.
‘Televisiejaren zijn Indiese jaren’
‘Rob Touber maakte altijd iets wat eigenlijk een half miljoen ging kosten,’ aldus Van ’t Hof die zich de gang van zaken nog precies herinnert. ‘Omdat er weinig geld was moest sterk worden geïmproviseerd. De nos kon slechts 75.000 gulden (zo’n 34.000 euro) vrijmaken voor dit programma. Gerard moest echt overgehaald worden. Eigenlijk wilde hij tienduizend gulden voor zijn medewerking. Dat ging dus niet. Alles was al zo kostbaar: de decors, de artiesten, de dansers. Mijn buurman werkte toevallig bij Parenco Papier. Hij schonk ons grote rollen waaruit we witte vleugels knipten voor de engelen. Ook dat scheelde weer geld.’
In juni 1973 had Reve zijn medewerking toegezegd aan het plan voor de televisieshow die het karakter moest krijgen van ‘een stuk eersteklas amusement in de revuestijl van ruim 20 jaar geleden’.1 Dat was Touber wel toevertrouwd, met zijn flamboyante hang naar brutaal, speels en vernieuwend vermaak. Maar ook de schrijver zelf dacht mee over de inhoud: ‘Ik heb 1 ongehoord mooie, schooljongensachtige Jongen die het gedicht Een Jongen uit de bundel zoude kunnen voorle.’2
Begin 1974 vonden de eerste opnamen plaats in Frankrijk. Daar bouwde Reve aan het Geheim Landgoed op een afgelegen berg. Naast Touber en Van ’t Hof bestond de nos-ploeg uit cameraman Fred Mekenkamp. Ook Guus van Bladel was aanwezig, de man met wie de schrijver samenwoonde in het Limburgse Weert. Na afloop van het gebeuren schreef Reve zijn toenmalige geliefde Joseph Cals: ‘Televisiejaren zijn Indiese jaren: na twee dagen filmen, zuipen, lachen & tobben ben ik een vol jaar ouder geworden. Ze hebben, voor zoverre ik het kan beoordelen, wel mooie opnamen gemaakt.’3
Met Guus van Bladel heeft Van ’t Hof nog altijd contact: ‘Die heeft Gerard echt overeind gehouden. Hij heeft toen uitmuntend kunnen schrijven. Misschien was het wel de meest evenwichtige periode uit zijn leven. Het is teleurstellend te lezen hoe denigrerend Nop Maas Guus in de biografie heeft neergezet. Dat verdient hij zeker niet.’
Van ’t Hof herinnert zich dat Reve de eerste hoofdstukken voorlas uit zijn pas in 1996 gepubliceerde Het boek van violet en dood: ‘Hij dronk er wijn bij van de boer om de hoek. Eén gulden per fles. Die wijn werd volgens hem in lege verftankwagens naar Nederland geëxporteerd en had daarom zo’n olielaagje. In bodega’s stond het dan in karafjes als huiswijn op tafel.’
De schrijver noteerde een dag later: ‘Voor 1 & ander vang ik, met nog 2 of 3 dagen kamperen in de Hilversumse droomfabrieken, fl 2500,- honorarium + f500,-
reiskosten. Op 22 mei moet het, D.V., aan de vooravond van Hemelvaartsdag dus, miljoenen kijkers gedurende 50 minuten gelukkig maken. Ik mag het ingeblikte programma van te voren zien. Als er nu maar geen K.L.M. vliegtuig gekaapt wordt, of op het andere net gevoetbald wordt.’4
Het spektakel zou al op vrijdagavond 17 mei worden uitgezonden. Om vijf voor elf op Nederland 1, in de kunstrubriek Eigentijds. Behoudend Nederland kreeg het zwaar te verduren door de provocerende scènes. Zo voerde Reve God op als marionet in de gedaante van een ezel. Toubers muze Adèle Bloemendaal zong op haar zwoelst het ondeugende ‘Mad about the boy’. De schrijver zelf las dan weer de onverbloemde tekst van een voor hem zelf bedoelde contactadvertentie. En klakte het Wilhelmus door met de vingers tegen zijn wangen te tikken.
Ontelbare glazen rosé
De opnamen in Hilversum vonden plaats eind februari en in maart 1974, gedurende twaalf dagen. Reve was erg nerveus, te meer daar hij kort tevoren – bij een vechtpartij na een bezoek aan de villa van uitgever Johan Polak in Muiderberg – een blauw oog had opgelopen. ‘Doordat ik hem geruststelde en hij ook meteen het resultaat zag van de schmink, is dat verder geen punt van belang meer geweest,’ aldus Van ’t Hof die zich nog levendig voor de geest kan halen hoe de schrijver als een jonge God de kolossale trap van het decor afdaalde. ‘Omdat hij
zijn kruis goed wilde doen uitkomen hadden we daar zakdoeken verstopt. Gelukkig bleven ze op hun plaats zitten. Gerard gaf het extra zelfvertrouwen.’
‘Soms gingen we door tot diep in de nacht, om de opnamen zo perfect mogelijk te krijgen. We moesten trucs uithalen om in de studio te kunnen blijven als de tijd er eigenlijk op zat. Maar iedereen stelde er een eer in om de best mogelijke prestatie neer te zetten. Het Koninklijk Mannenkoor Die Haghe Sanghers onder leiding van René Verhoeff ontving net als ieder een habbekrats. Bovendien ging dat bedrag nog in de verenigingskas. De jongere mannen dansten op mijn verzoek mee. Ze brachten hun eigen smokings mee. Als het moest stonden ze gewoon in hun onderbroek, voorzien van die grote papieren engelenvleugels en witte capes, mee te wiegen en te dansen. Ik moest ze wel extra oppeppen want het liep één keer uit tot de ochtend. Sommigen gingen gelijk door naar hun werk.’
Dory Verhoeff, echtgenote van de dirigent, herinnert zich dat meer dan zestig leden van het koor met een bus vijf dagen op rij naar Hilversum togen: ‘Wij zagen het als een promotie voor Die Haghe Sanghers. Het waren enerverende dagen met soms eindeloos repeteren. Maar we hebben ook enorm genoten. Rob Touber vloog van links naar rechts en hield zich op de been met ontelbare glazen rosé. Gerard Reve kwam wat schuchter over. Hij trok de smoking aan van een van de zangers. Er werden chique rode revers op geplakt. Geprobeerd is ook om enkele van onze zangers twee aan twee, echt als mannenstellen, te laten dansen. Uiteindelijk heeft dat de uitzending niet gehaald, men vond het te gewaagd. Wel zong het koor al heupwiegend het openingslied Ik ben een fan, van Gerards pen.’
In een van de scènes las Reve een stout sinterklaasverhaaltje voor aan school-
kinderen. Over een drol die door de schoorsteen bij een jongetje in de schoen viel. ‘Die kinderen vonden het prachtig’, weet Van ’t Hof nog. ‘Het was een klas uit Amsterdam waar John Jones in zat, de zoon van Donald Jones en Adèle Bloemendaal. De arbeidsinspectie kwam daags erna. Wij hadden ons zogenaamd in de dag vergist en ja, het speet ons zeer, maar alles was al opgenomen. Gelukkig kwamen we er mee weg.’
Als dank kregen de studiomedewerkers na afloop een door de auteur met kroontjespen gesigneerd exemplaar van De taal der liefde, herinnert decorbouwer Leo Ooijkaas zich. Touber ontving een vers exemplaar van Reves nieuwe boek Het lieve leven met de opdracht: ‘Voor mijn eigen geile Speeldier & Robbedoes Rob Touber. Van de Grote Geile Liefdesschrijver Gerard Reve. Amsterdam, 11.5.1974’. In zijn brieven schreef Reve hem ook aan als ‘Zeer gewaardeerde Kunstbroeder’,5 ‘Lieve Vosje Robbie’6 en Fijne Stoeirobbedoes’.7
De tijgerbroekjes van de balletdansers gaf Van ’t Hof Reve mee als souvenir; die was er gek mee: ‘Hij heeft het fantastisch gedaan in de show. Als Rob Touber had blijven leven waren er vast meer prachtprogramma’s met die twee gekomen.’
Boeren en winden
Tussen Van ’t Hof en de schrijver klikte het van meet af aan. Kort na het intensieve studiokarwei, op 5 april 1974, schreef Reve haar vanuit Frankrijk een brief met de aanhef: ‘Lieve Mia met je fijne zachte warme roze varkenskutje’. Hij liet weten in een goed humeur te zijn en enkel karnemelk te drinken. Ook een uitnodiging om eens langs te komen: ‘Je bent hier altijd welkom’.
Met haar man is Mia verscheidende keren in Frankrijk op bezoek geweest. ‘In het begin was dat heel plezierig. Gezellig met hem eten bij kleine restaurants in de buurt, waar oma een extra aardappel voor ons schilde en waar ze verrukkelijke mirtewijn schonken. We logeerden niet bij hem thuis, maar in een hotel. Het was mij veel te Spartaans bij Gerard. Boven op de berg zagen we zijn zelf gebouwde bunker met die enorme put. Daar zat lavendelwater in waar je volgens hem heerlijk boerenscheten van kon laten. Hij pakte een keer de tuinslang, nam een paar slokken om vervolgens triomfantelijk enkele luide boeren en winden te laten, met een gezicht van: Wat heb ik je gezegd?’
‘We waren er ook toen het net aan was met Joop. “Gek word ik van die jongen,” herhaalde hij steeds. “Hij blijft maar bezig met verbouwen. Ik kan zo niet meer werken.” Er werd fors gedronken en over en weer flink gescholden. Niet leuk om mee te maken. Uiteindelijk zijn we weggebleven. Gerard kon het bovendien geweldig op zijn heupen hebben als iets ‘m niet zinde. Hij stuurde me in januari 1975 wel driemaal een dringende oproep dat een bepaalde foto van Teigetje ogenblikkelijk naar hem terug moest: “Lieve Mia, wil je de foto van Tijger per expres aan mij alhier verzenden (lijstje behoeft niet. Dat is een goedkoop Hema-lijstje) of mij per telegram laten weten, dat zij weggeraakt is? In grote haast, je Gerard Reve.”8 Ik had die foto al lang opgestuurd. Het was me een raadsel waarom hij dan zo tekeer ging.’
Hanny Michaelis vond de Grote Gerard Reve Show een beetje tegenvallen.9 Niettemin waren de kritieken in de pers overwegend positief. Dagblad De Limburger noemde het programma ‘de langste reclamespot uit de geschiedenis van de Nederlandse televisie’. In schril kontrast hiermee verliep de avond van de televisie-uitzending bij Reve en Guus van Bladel thuis. Hun Weerter vrienden Kasper de Gouw en Gerard van den Oetelaar waren er bij. De auteur wachtte gespannen de reacties af ‘Maar na afloop belde niemand,’ aldus De Gouw. ‘God heeft de wijn niet voor de gootsteen gemaakt, riep hij toen. Dus we hebben nog een glas genomen.’10
‘Je Schouw is overal & terecht, met grote bewondering ontvangen,’ noteerde Reve twee weken later in een brief aan Touber, met de aanhef ‘Zeer Artistiek Type’. Maar de schrijver klaagde wel over het ‘verzadigingseffect’ dat hij meende waar te nemen.11 Er werd bijna geen boek meer verkocht. Wat nogal overdreven was, want Het lieve leven ging in 1974 twaalfduizend keer over de toonbank. Niettemin meende hij dat alle publiciteit nu even gemeden moest worden. Hij was bovendien druk
doende met eerste oriëntaties op zijn latere geliefde over wie hij Touber als een van de eersten informeerde: ‘Joop Schafthuizen is 1 lieve volksjongen, doof aan één oor & aan het andere bijna, & aanbidt mij, & wil met beiderlei Roede getuchtigd worden, & werkt ook wel. Misschien dat ik hem toch maar laat komen. Af en toe er op los ranselen, dat lucht op, weet je dat?’12 Overigens liep op dat moment nog de moeizame verhouding met kunstschilder Ernstjan Engels.
Maar in juli al hernam Reve zijn zucht naar publiciteit. Hij nodigde Touber uit voor een vervolgproject dat de programmamaker voor de radio had bedacht.13 Het zou een serie van zes optredens worden onder de titel Circus Reve. Na een angstig ongeluk met zijn Citroën bestelbus – Reve reed de wagen in een greppel total loss – bedacht de schrijver zich weer: ‘Ik ben voor ongeveer ½ jaar arbeidsongeschikt verklaard door mijn dokter […]. Stel de zaak 1 jaar uit, door overmacht’.14
Uppers en downers
Zo duurde het tot begin 1975 voordat Touber drie weken tijd kreeg om Reve te bevragen op thema’s als God, dood, liefde, kunst et cetera. In ruil voor deze vriendendienst maakte de regisseur uitvoerig reclame voor Reves nieuwe boek Ik had hem lief. Zijn serie interviews zou evenwel niet tot voltooiing komen.15 Op 18 april 1975 overleed Rob Touber onverwacht in Hilversum aan een hartverlamming. Kort tevoren had Reves ‘lijfarts’ Jan Groothuyse de tobberige regisseur nog onderzocht en ‘niks gevonden’.16
De ochtend van zijn overlijden heeft Van ’t Hof Touber als een van de laatsten in levenden lijve gezien: ‘Rob zat in de controlekamer een show met Adèle te regisseren. Ik liep daar binnen, gaf hem een kus en een aai over zijn bol. Hij wilde nog even doorgaan en zou zo komen om met mij te lunchen. Ik was in die dagen erg beroerd, want ik kreeg aan de lopende band kaakspoelingen. Ik had er net een achter de rug toen ik in de kantine zat te wachten op Rob. Er kwamen mensen langs met bordjes eten en die zeiden tegen me: Gaat het een beetje?? Ik keek natuurlijk verre van vrolijk. Maar zij refereerden al aan de dood van Rob, terwijl ik dacht dat ze over mijn kaakspoeling spraken. Toen iemand tegen me zei: “Erg hè van Rob?” toen pas kreeg ik in de gaten dat er iets met hem was. Maar je gelooft het toch niet als je hem net nog in actie hebt gezien, dat hij even later dood is? Hij is wat je noemt in het harnas gestorven. Toen het tot me doorgedrongen was ben ik verschrikkelijk boos geworden. Ik heb zijn arts Jan Groothuyse gebeld en hem uitgekafferd. Jan had Rob alsmaar voorzien van die uppers en downers, vreselijke drugs.17 Het werd heel stil aan de andere kant van de lijn. Daarna heb ik opgehangen en nooit meer contact met hem gehad.’
Bij de druk bezochte crematie op Daelwijck in Utrecht wilde de familie niet dat Reve zou spreken en vroeg Van Bladel dat te doen. Die sprak op persoonlijke titel, uit het hoofd. De door Reve opgestelde Grafrede kwam niet aan bod, ondanks grote druk van Vincent Steinmetz. Deze nieuwe jonge geliefde, aldus Van Bladel, wist wel ‘zijn Gerard’ zo ver te krijgen dat hij diens naam toevoegde op het kaartje bij de bloemen die Van Bladel en Reve hadden meegebracht. De vader van Vincent was adjunct-hoofdredacteur van Het Parool. Die krant drukte op 23 april alsnog Reves Grafrede af.
Van ’t Hof was erbij toen de schrijver vervolgens zijn uitvoeriger In memoriam uitsprak op het dak van een van de tv-studio’s in Hilversum.18 Deze opname ging vooraf aan de herhaling van De Grote Gerard Reve Show.19 In zijn brief van 1 september 1975 vroeg Reve Van ’t Hof wat zij vond van de herdenkingstekst die nog in wording was. Hij schreef het geoorloofd te vinden om in het toespraakje enige reclame te maken voor hemzelf. Want hij had naar eigen zeggen nog 5500 gulden van Touber tegoed.20
Op 10 oktober schreef Reve ‘Lieve Mia’ dat naar zijn indruk zowel de heruitgezonden show als zijn gedenkwoord ‘zeer goed’ was ontvangen. Hij bedankte voor haar zorgen en bemoedigende woorden. Ook een erotische toespeling: ‘fijn zacht vrouwtjesdier van me’.
Lieve jongens verfilmd
Verder vroeg hij om advies over een voorstel van Bas van der Lecq die Lieve jongens wilde verfilmen. Op 6 oktober had deze regisseur Reve laten weten dat het Productiefonds een voorschot had toegezegd ter voorbereiding van de film. In het scenario had Van der Lecq een levenslied van de Zangeres Zonder Naam voorzien, met als re-
frein: ‘En we vinden Gerard Reve / Heel vaak op het slechte pad / Maar hem wordt veel vergeven / Die veel heeft liefgehad.’
Reve vroeg Van ’t Hof wat te doen ter zake contract en voorschot. Op haar vakantie bezocht Van ’t Hof die zomer de schrijver in Frankrijk. Ze bracht nog een aangename verrassing mee. Op de heenreis was zij met haar man in een kasteelrestaurant bij toeval aan een tafel beland, pal achter de journalist Henk Hovinga en fotograaf Nico van der Stam. Deze twee bleken ook op weg naar Reve, voor een reportage in het omroepblad TeleVizier. Zonder Van ’t Hof te herkennen praatten ze luid over hun plan om het Reve te doen vóórkomen dat er geen geld was. Terwijl ze wel degelijk een bedrag konden betalen. Van ’t Hof ‘Omdat we net die enerverende tv-show achter de rug hadden, waar daadwerkelijk geen geld was voor een behoorlijk honorarium, zorgde ik nog vóór die twee in Le Poët-Laval te arriveren om Gerard te vertellen wat ik had gehoord. Hij heeft er dankbaar gebruik van gemaakt.’
Op 28 oktober 1975 liet Reve Van ’t Hof weten dat ‘filmprins’ Van der Lecq en ‘filmkoning’ Henk Bos een dag eerder in Schiedam waren geweest om de rechten van Lieve jongens te bespreken. Hun bod omvatte twintigduizend gulden, plus eenzelfde bedrag voor Reves optreden in de film. Hij zou graag het oordeel vernemen van ‘geil Meisjesdier’ Mia van ’t Hof.
Op 13 november 1975 wederom een brief aan Van ’t Hof over de filmrechten van Lieve jongens. Tevens schreef Reve dat het op 10 november uitgezonden tv-pro-
gramma De vijfde windstreek, voor de Vlaamse buis, het ‘beste en eerlijkste’ programma was ‘dat ooit over mij gemaakt is’. En dat Nederland het eigenlijk ook zou moeten uitzenden. Inderdaad heeft Mia van ’t Hof dit idee in Hilversum voorgelegd. Maar op 25 november reageerde Stefan Felsenthal, chef culturele programma’s nos-televisie, onverbiddelijk in een brief die hij verstuurde aan Reves adres in Weert. Het programma voegde volgens hem weinig of niets toe aan wat de Nederlandse kijkers al eerder, vaker en veelal beter hadden kunnen horen en zien.
Filmproducent Rob Houwer intussen ontwikkelde in 1976 het plan voor een speelfilm, gebaseerd op werk van drie min of meer verwante eigentijdse auteurs: Jan Cremer, Jan Wolkers en Gerard Reve. Houwer die in München aan de Filmacademie had gestudeerd en vanuit deze Duitse stad zijn bedrijf voerde, had in 1973 met groot succes Turks fruit van Jan Wolkers op het witte doek gebracht. Mia van ’t Hof werkte met regisseur Paul Verhoeven en scenarioschrijver Gerard Soeteman mee aan de totstandkoming van de film.
Op 21 juni 1976 suggereerde Reve Houwer enkele van zijn teksten die wellicht in aanmerking kwamen voor verfilming. Met name dacht hij aan het tweede deel (‘Dood’) uit Een circusjongen.21 Hij liet de ‘filmkoning’ weten dat Mia van ’t Hof, ‘met wie ik op zeer aangename wijze in enige Verrekijkproducties heb mogen samenwerken’, zich bereid had verklaard voorlopig als zijn gemachtigde op te treden. Van ’t Hof kreeg een kopie van de brief toegezonden met begeleidend schrijven gedateerd 23 juni 1976. De aanhef luidde: ‘Lief, maar ook mooi, mals en sappig Kindvrouwtje’.
Ruim een maand later, op 31 augustus 1976, schreef Reve Van ’t Hof een uitvoeriger brief, twee kantjes, met als aanhef ‘Lief Liefdesvrouwtje’. Vanuit Frankrijk bekende hij haar: ‘Ik ben verschrikkelijk geil, zonder dat ik weet wat ik er aan moet doen. Ik beroer mijn Deel ongeveer 9 x daags, zonder dat mijn bronst afneemt. Was er maar een seksklub of desnoods een mooie jonge schatrijk getrouwde vrouw die een volwassen minnaar zocht. […] Wat de film(s) betreft, moeten we maar afwachten. Alles komt in mijn leven op een verkeerd tijdstip en ik vrees, dat de filmkoningen voor de deur zullen staan als ik net midden in een nieuw boek zit. […] Ik zal zeker niets met een filmkoning overeenkomen zonder eerst jouw raad te hebben vernomen.’
De gloedvolle wijze waarop Reve zich in zijn brieven tot de gehuwde Van ’t Hof richtte imponeerde desondanks nauwelijks: ‘Ik liet het me aanleunen en vond hem een leuke gekke vent. Er zijn er niet veel zo gebakken. Ik mocht hem graag.’
Op 16 september 1976 liet Reve Van ’t Hof weten dat hij in Frankrijk telefoon kreeg. Hij gaf het nummer door en verzocht er voorzichtig mee om te gaan. ‘Categorisch geheim behoeft het niet te blijven, want je wordt niet zo gauw per telefoon gesard als het geld kost, maar je hebt echte bezetenen, wie moeite noch kosten te veel zijn. Een serieus geïnteresseerde filmkoning of Verrekijkprins kun je het wel geven.’
Eerst geruime tijd later, op 9 mei 1977, berichtte Reve Van ’t Hof dat Rob Houwer hem had geadviseerd een contract te sluiten met een Duitse firma. Enkele dagen daarna, op 14 mei 1977, meldde de schrijver Van ’t Hof dat hij vernomen had dat de optie van Bas van der Lecq op Lieve jongens was geëindigd. Het was stuk gelopen op de financiering. ‘Ik kan nu dus in zee met wie ik wil.’ Meteen al was hij telefonisch benaderd door René Solleveld, compagnon van Van Heijningen Films. Die had beweerd dat het project alsnog gerealiseerd kon worden omdat Tuschinski geïnteresseerd was. Reve vond Solleveld een beetje een perverse stem hebben. ‘Is hij tegennatuurlijk wat het liefdeleven betreft?’
In 1980 zouden Sollevelds compagnons Paul de Lussanet en Mathijs van Heijningen de film inderdaad uitbrengen, met matig succes.
Reve had grote moeite met eerder genoemd advies van Houwer. Die had twintigduizend gulden in gedachten voor de rechten op al Reves tot dan verschenen werk. De schrijver legde zijn opvatting in een brief van 1 juni 1977 aan Van ’t Hof voor: ‘Naar mijn smaak trekt hij te veel rechten, ook afgeleide rechten, naar zich toe voor wel erg weinig geld. […] Ik ben 2½ keer zo beroemd als Jan Wolkers […]. Het aangeboden kontrakt vind ik in deze vorm volstrekt oninteressant. Goddank heeft mijn vrouw geen tering en zit mijn kind niet zonder wieg, dus ik behoef niet alles uit nood te aanvaarden.’
Zelf had Reve aan zestigduizend gulden gedacht, als onterugvorderbaar voorschot bij de ondertekening van de overeenkomst. Maar hoe lang moest deze lopen? En zou ook niet een onafhankelijke toezichthouder de recette in de bioscopen moeten controleren? Of Van ’t Hof hem daarover in Frankrijk wilde bellen. Zuinig als altijd: ‘gedurende enkele sekonden, en dan mij laten terugbellen, dan kost het je niet te veel’.
Vermoedelijk heeft bedoeld telefoontje inderdaad plaatsgevonden. Al een paar dagen later, op 5 juni 1977 wees Reve in een drie kantjes tellende brief het aanbod van Houwer zonder omwegen af.22 Van ’t Hof stuurde hij een kopie, begeleid door een ‘Lieve Mia’ – brief, de dato 7 juni 1977, waarin hij de aan de ziekte van Pfeiffer lijdende producente ‘een snel herstel’ toewenste. ‘Ik was helemaal gevloerd,’ weet Van ’t Hof nog. ‘Gerard leefde erg mee en belde bovendien ook nog eens extra om me op te beuren.’
Houwer riposteerde op 18 juni vanuit München dat hij best open stond voor een ander bedrag, maar niet voor controle op zijn boeken. Hij vond het al meer dan erg dat één grote instantie daartoe ‘helaas’ het wettelijk recht had, de belastingdienst.
Per brief vroeg Reve op 23 juni 1977 Van ’t Hof opnieuw om raad. Zelf zou hij het als volgt willen oplossen. Een vast, onvoorwaardelijk bedrag van 75.000 of 100.000 gulden voor twee jaar filmrechten op Een circusjongen. Onder de gunst incidenteel ook elders uit zijn werk te mogen putten. Hij zou afzien van deelname in de winst, daarmee het probleem van de controle op de boeken omzeilend.
De vierde man
Toch, de heren zijn op dat moment niet nader tot elkaar gekomen. Wel zo’n vijf jaar later, na de publicatie in 1981 van de succesvolle roman De vierde man. Van ’t Hof werkte inmiddels als producer voor Paul Verhoeven en Gerard Soeteman die voor zichzelf waren begonnen. Deze twee wilden graag ook een boek van Reve verfilmen, maar homoseksualiteit stond ver van hun bed. De vierde man viel toen voor hun reuze mee.
‘Tijdens een lunch in De Jungle Bar in Rotterdam heb ik Paul aan jou voorgesteld,’ aldus Van ’t Hof in haar bijdrage aan het in 2001 verschenen Liber Amicorum voor Gerard Reve, een initiatief van Guus van Bladel ter ere van de toekenning van de driejaarlijkse Prijs der Nederlandse Letteren aan zijn oude makker. De tekst haalt de herinnering aan toen weer op: ‘Na dit gesprek bleek mij dat jij veel vertrouwen had in Paul’.
Maar de rechten voor De vierde man waren in bezit van Joop van de Ende. ‘Dit tot groot verdriet van Paul, die mij vroeg hem te helpen de rechten over te nemen. Het was half augustus toen ik contact opnam met jou en jij vertelde mij dat de claim tot half september liep. Ik vertelde Paul dat hij op 14 september, om middernacht, een cheque van fl. 100.000 aan jou diende te geven en dat hij dan de rechten zou krijgen mits Joop van de Ende de claim niet had verlengd. “Ben je gek geworden?” schreeuwde Paul tegen mij door de telefoon. “Hoe denk je dat ik aan dat geld kan komen?” “Neem een hypotheek op je huis,” zei ik, “of ga naar Rob Houwer, hij zal je graag die ton geven, maar dan ben je weer terug in loondienst. Gerard Reve gaat akkoord met de verfilming zolang jij de regie voert.” En zo kon het gebeuren dat Ineke van Wezel (Rob Houwers trouwe rots in de branding) samen met Paul Verhoeven op 14 september ’s nachts om twaalf uur bij jou in Schiedam op de stoep van je huis stonden om je de cheque te overhandigen. Opnieuw maakte Paul Verhoeven voor Rob Houwer een topfilm, deze keer van een van jouw boeken. De verfilming van De vierde man zou Paul uiteindelijk in Hollywood doen belanden.’
De première vond plaats op 24 maart 1983 in Tuschinski. Ondanks lovende kritieken trok de film in Nederland slechts driehonderdduizend bezoekers. Aanzienlijk minder dan Verhoevens vorige producties die alle een miljoenenpubliek wisten te bereiken. In het buitenland was De vierde man succesvoller, in Amerika werd het zelfs de best lopende Nederlandse film.
‘Gerard heeft jaren op me gesteund’
Reve had de smaak van het celluloid nu goed te pakken. Met tv-regisseur Jef Rademakers maakte hij in mei 1986 voor de ‘En Oh Es’23 een filmisch vierluik over de Mariaverering in Nederland, Vlaanderen, Duitsland en Frankrijk. In 1989 zou nog de verfilming van De Avonden volgen, met roemrijke rollen voor Thom Hoffman, Pierre Bokma en Rijk de Gooyer.
De Jungle Bar heet nu Brasserie, maar is nog altijd gelegen aan het Vasteland
nabij Leuvehaven. Reve, Verhoeven en Van ’t Hof aten verse tong in dit eenvoudige Rotterdamse etablissement. Het was een van de laatste keren dat Van ’t Hof Reve persoonlijk ontmoette. Toch, in 1988, belde de schrijver nog eenmaal op. ‘Hij zou een show gaan doen met Koos Postema,’ herinnert Van ’t Hof zich. ‘Het was bij gelegenheid van zijn 65ste verjaardag. Hij had bedenkingen. Wij stonden net op het punt met vakantie te gaan. Ik wilde er daarna verder over praten en dacht dat hij zo tevreden was. Dat heeft toch zitten vreten bij hem, vermoed ik. Er kwam een boze brief waarin hij afstand nam. Opeens was ik “die mevrouw van de nos”. Och, dacht ik, hij heeft zo vaak al gebroken met vrienden. Carmiggelt bijvoorbeeld, wat ik aanvankelijk onbegrijpelijk had gevonden. Nu was ik aan de beurt. Achteraf denk ik: Gerard heeft jaren op me gesteund. Ik heb het nooit zo in de gaten gehad omdat heel veel mensen dat deden in die tijd. Maar als ik terugkijk… Hij liet me
complete hoofdstukken lezen van Een circusjongen.’
Het tv-gesprek met Koos Postema uit 1988 verdiende ook wat Van ’t Hof betreft geen schoonheidsprijs. Veel erger echter vond ze het interview van Hanneke Groenteman uit 2001: ‘Het wekte medelijden te zien hoe hij zo aftakelde. Dit optreden had Gerard bespaard moeten blijven. Hanneke had dit nooit mogen uitzenden. Toch was ik nog zeer geschokt toen Gerard vijf jaar later overleed.’
Dit artikel kwam mede tot stand dankzij de belangeloze medewerking van Mia van ’t Hof, Guus van Bladel, Hans Evers, Peter Smeets, Kasper de Gouw, Gerard van den Oetelaar, Dory Verhoeff, het Koninklijk Mannenkoor Die Haghe Sanghers en het archief van het Gerard Reve Museum in de Openbare Bibliotheek Amsterdam.
- 1
- Typering van Reve in brief van 2 april 1974, in Brieven aan Josine M.
- 2
- Bedoeld is de bundel Het zingend hart. Uit een ongepubliceerde brief van 8 oktober 1973 aan Rob Touber, bron: collectie Openbare Bibliotheek Amsterdam.
- 3
- Gerard Reve, Ik had hem lief, brief van 13 februari 1974.
- 4
- Idem, brief van 14 februari 1974.
- 5
- Ongepubliceerde brief van 22 oktober 1973.
- 6
- Ongepubliceerde brief van dinsdag 5 maart 1974, geschreven te midden van de uitputtende opnamedagen: ‘Ik hoop dat ik wederom enig vermogen heb, zaterdag, zodat ik mijn tegennatuurlijke manlijke wil met je kan doen.’
- 7
- Ongepubliceerde brief van 6 mei 1974.
- 8
- Brief van 13 januari 1975, verzonden uit Frankrijk.
- 9
- Nop Maas, Gerard Reve, kroniek van een schuldig leven, deel 2, p. 737.
- 10
- Bert Boelaars, Koninklijke jaren – de Weerter periode van Gerard Reve, p. 114.
- 11
- Hoewel het programma was uitgezonden door de nos zouden dertig leden van de Katholieke Radio Omroep (kro) naar aanleiding van de uitzending hun lidmaatschap hebben opgezegd, aldus Reve in een brief van 25 juni 1974, opgenomen in Brieven aan Simon C.
- 12
- Ongepubliceerde brief van 30 mei 1974.
- 13
- Ongepubliceerde brief van 8 juli 1974.
- 14
- Ongepubliceerde brief van 4 augustus 1974.
- 15
- De vpro kwam enkele van de ruwe tapes op het spoor en zond ze uit in 2005, terug te luisteren op de website http://boeken.vpro.nl/dossiers/22972978. Er zijn aanwijzigen dat Reve in een van de afleveringen Jan Wolkers’ nieuwe boek De walgvogel wilde bespreken. De hilarische tekst van deze recensie is in 2004 als roofdruk gepubliceerd door Van Vos Los Pers te Kevelaar, onder de titel Het braakboek van de eeuw!
- 16
- Brief van 4 maart 1975, in Brieven aan mijn lijfarts.
- 17
- Groothuyse stond bekend om het gemak waarmee hij op verzoek opwekkende of juist kalmerende medicijnen voorschreef. Ook Reve maakte daar dankbaar gebruik van.
- 18
- Zowel Grafrede als In memoriam staat in Schoon schip, resp. p. 243 en 251.
- 19
- Op 28 september 1975, om kwart voor elf, op Nederland 2.
- 20
- In 2005 zond de vpro een tv-documentaire uit ter nagedachtenis aan Rob Touber die eigenlijk Robert Jacobus Noordervliet heette en een zwager was van schrijfster Nelleke Noordervliet.
- 21
- Voor de promotie van dit in november 1975 verschenen boek wilde Reve aanvankelijk met het omslag van De circusjongen bedrukte T-shirts laten uitdelen bij uitgaande middelbare scholen: ‘Mia van ’t Hof, van de N.O.S., telefoon ***, weet wie die levert’, schreef Reve in een brief aan Bert de Groot op 2 september 1975. Bron: Moedig voorwaarts, p. 66.
- 22
- De brief is later opgenomen in Brieven van een aardappeleter.
- 23
- Typering van Reve in brief aan Geert van Oorschot, 27 juni 1986, opgenomen in hun Briefwisseling 1951-1987.