Over dit hoofdstuk/artikel

Bart Slijper

over J.C. Bloem


+
Bart Slijper (1963) werkt aan een biografie van J.C. Bloem.
1
J.C. Bloem, Leven in het verleden. Verzamelde aforismen (ed. H.T.M. van Vliet), Groningen 1996, p. 13 en 167.
2
Brief aan Carina Bouman-Hofstede Crull, 7 juli 1950; particuliere collectie.
3
Dossier rond de benoeming van J.W C. Bloem tot burgemeester van de gemeente Oudshoorn Nationaal Archief, Den Haag, Kabinetsarchief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1817-1935, nummer toegang 2.04.26.02, inventarisnummer 314.
4
Idem, inventarisnummer 446
5
J C. Bloem, Gedichten Historisch-kritische uitgave (ed. A.L. Sotemann en H.T.M van Vliet), Amsterdam enz. 1979, deel 1, p. 124. Bloem heeft dit gedicht niet gepubliceerd, omdat Verwey vond – en Bloem was het daar eigenlijk wel mee eens – dat het ‘te direct’ was. (J.C. Bloem, Brieven aan P N. van Eyck (ed. G.J. Dorleijn, A.L. Sotemann en H.T.M. van Vliet), ‘s- Gravenhage 1980, deel 2, p. 264.)
6
Clara Eggink, Leven met J.C. Bloem, Amsterdam 1977, p.21.
7
Notulen van de gemeenteraad van Oudshoorn, 7 september en 28 december 1897; Streekarchief Rijnlands Midden te Alphen aan den Rijn.
8
Dit brengt Bloem de gemeenteraad in herinnering op de dag dat hij zijn definitieve besluit meedeelt. Notulen van de gemeenteraad van Oudshoorn, 19 december 1902; Streekarchief Rijnlands Midden te Alphen aan den Rijn.
9
Nationaal Archief, Den Haag, Kabinetsarchief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1817-1935, nummer toegang 2.04.26.02, inventarisnummer 529.
10
Memorie van successie, opgemaakt te Den Haag, 1 december 1902; Nationaal Archief, Den Haag, Inventaris van de memories van successie van Zuid-Holland, nummer toegang 3.06.05, filmnummer 99a, nummer 91.
11
De Rijnbode, 4 januari 1903.
12
Clara Eggink, Leven met J C. Bloem, Amsterdam 1977, p. 45.
13
Mondelinge mededeling van J.W.C. Bloem, 17 september 1991. Zowel Clara Eggink als A.L. Sotemann vermeldt het (familie)verhaal dat een administrateur van het bezit een rol speelde bij de verdwijning van het geld. Het zou zo kunnen zijn dat deze administrateur Bloems vader misleidende informatie heeft gegeven, of eigenmachtig obligaties heeft aangekocht. Ook in dat geval blijft staan dat Bloem niet erg handig met zijn kapitaal is omgesprongen. (Vergelijk A.L. Sotemann, Een dichter en zijn wereld Over J.C. Bloem, [Groningen] 1994, p. 14.)
14
Met dank aan Jeroen Huber, Document & Information Management, Euronext Amsterdam.
15
Geciteerd naar Clara Eggink, vara radio, Hilversum ii, 21 mei 1972
16
Geboorteakte Jacobus Cornelis Bloem, 25 februari 1822; Regionaal Historisch Centrum Tilburg. A.A. Vorsterman van Oijen, Geslacht Bloem van omstreeks 1640 tot op heden, z.p.z.j.
17
De brieven van J C. Bloem aan Aart van der Leeuw(ed. A. Kets-Vree), ‘s-Gravenhage 1979, p. 55.
18
Brief aan Jan Greshoff, 7 april 1915, Letterkundig Museum, collectie Bloem, signatuur B. 634 B. 1.
19
Nationaal Archief, Den Haag, Kabinetsarchief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1817-1935, nummer toegang 2.04.26.02, inventarisnummer 529.
20
Bevolkingsregister 1910-1920; Archief Stad-Hardenberg 1818-1940.
21
De brieven van J.C. Bloem aan Aart van der Leeuw (ed. A. Kets-Vree), ‘s-Gravenhage 1979, p. 91-93.
22
Zie Gretha Donker, ‘Hora est. Schrijvers en proefschriften (11). J.C. Bloem’, De Parelduiker 7 (2002), nummer 4, p. 23-31.
23
J.C. Bloem, De brieven aan Albert Verwey (ed. Bart Slijper), Maatssen 1997, p. 87-88.
24
J.C. Bloem, Brieven aan P N. van Eyck (ed. G.J. Dorleijn, A.L. Sotemann en H.T.M. van Vliet), ‘s-Gravenhage 1980, deel 1, p. 201.
25
Bloems eerste baan leverde f 1500,- per jaar op en dat was geen hoog maar ook geen heel laag salaris; april 1918 moet hij 8% rente betalen.
26
Zoals Bloem uiteraard wist, luidt het eerste lid van artikel 1 van De wet op het faillissement (1893) als volgt: ‘De schuldenaar, die in den toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, wordt, hetzij op eigen aangifte, hetzij op verzoek van een of meer zij ner schuldeischers, bij rechterlijk vonnis in staat van faillissement verklaard.’ Cruciaal is dus dat het niet om een incident gaat maar om een algemene en voortdurende situatie, zoals in Bloems geval. (De wet op het faillissement en de surséance van betaling, gevolgd door de invoeringswet (ed. J.D. Veegens), vijfde druk (herzien door A.S. Oppenheim), Haarlem 1917, p. 28-29.)
27
J.C. Bloem, Brieven aan P.N. van Eyck (ed. G.J. Dorleijn, A.L. Sotemann en H.T.M. van Vliet), ‘s-Gravenhage 1980, deel 2, p. 254-260
28
De brieven van J. C Bloem aan Aart van der Leeuw (ed. A. Kets-Vree), ‘s-Gravenhage 1979, p 109.
29
J.C. Bloem, Brieven aan P.N van Eyck (ed. G.J. Dorleijn, A.L. Sotemann en H.T.M. van Vliet), ‘s-Gravenhage 1980, deel 2, p. 217.
30
J.C. Bloem en H. Marsman, De bewaard gebleven brieven (ed. Bart Slijper), Groningen [1993], p. 32.
31
Hierover bijvoorbeeld Helleke van den Braber, ‘M.R. Radermacher Schorer als mecenas van de dichter J.C. Bloem’, in M.R Radermacher Schorer 1888-1956. Minnaar van het ‘schoone’ boek, Amsterdam/Den Haag 1998, p. 23-41.
32
J.C. Bloem, Het onzegbaregeheim. Verzamelde essays en kritieken 1911-1963 (ed. H.T.M. van Vliet), Amsterdam 1995, p. 751.
33
J.C. Bloem, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1998, p. 189.
34
Idem, p. 12.