[2010/3]
Hans Olink+
Gerda Goedhart, fotografe van Bertolt Brecht
Toen Gerda Goedhart met haar jongere vriendin Angelika Hurwicz in het kunstenaarsdorp Bergen neerstreek, liep ze al tegen de zestig. Waar ze vandaan kwamen was niet helemaal duidelijk, maar hun Duitse accent liet eigenlijk weinig te raden over en riep bij sommigen ook wel weerstand op, de oorlog lag tenslotte nog vers in het geheugen. Maar het Noord-Hollandse kustdorp met zijn traditie van vrijgevochten kunstenaars nam het lesbische tweetal gastvrij op. De kunstenaar David Kouwenaar en zijn vrouw Jeanne Bijlo waren erg op de twee vrouwen gesteld en er groeide spoedig een vriendschap. Kouwenaar kan zich nog de verhalen herinneren over Berlijn, over het Berliner Ensemble, over Bertolt Brecht en zijn vrienden. Op een dag vroeg Gerda, onder de indruk van zijn werk, hem om als Bühnenmahler – decorschilder – bij het Berliner Ensemble te komen werken. Maar hij voelde er niet veel voor. Niet lang daarna deed ze een beroep op de dichter-schilder Lucebert die met zijn vrouw Tony en drie kinderen in de buurt woonde. Hij maakte wel gebruik van haar bemiddeling en reisde met zijn gezin af naar Oost-Berlijn.
Wie was deze vrouw die blijkbaar goede contacten met Bertolt Brecht had, maar in de tientallen Brecht-biografieën hooguit een voetnoot is? Wie de moeite neemt en de foto’s van Brecht in zijn laatste jaren goed bekijkt, ziet op grond van de copyrightvermeldingen dat Gerda Goedhart, als fotografe, verantwoordelijk was voor vele naoorlogse portretten.
Officieel had de Duitse theatermaker Bertolt Brecht één vrouw: de actrice Helene Weigel. In werkelijkheid omringde hij zich met vele vrouwen die behalve in de liefde ook in zijn werk een grote rol speelden. Zo wordt meer en meer erkend dat vrouwen als Ruth Berlau, Isiot Kilian en Margarethe Steffin niet alleen een grote invloed op zijn werk hebben gehad maar zelfs verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van zijn oeuvre. Welke rol speelde Gerda Goedhart in deze hofhouding?
Door Europa
Gerda Goedhart werd in 1906 als Gerda Weimann geboren in een joods burgerlijk gezin van Tsjechische oorsprong. Ze doorliep het gymnasium in Magdeburg, de hoofdstad van de Pruisische provincie Saksen (tegenwoordig van de deelstaat Saksen-Anhalt), voor ze besloot als au pair in Parijs te gaan werken. Ze leerde er het nachtleven kennen, werd geconfronteerd met flirtende mannen én vrouwen en deed haar eerste seksuele ervaringen op. Ze reisde Europa rond, nieuwsgierig op zoek naar cultuur. In Wenen leerde ze in gerenommeerde cafés als Herrenhof en Central menig kunstenaar kennen die zich met cocaïne op de been hield. Ook ontmoette ze er Leu Fischer, een Hongaarse vrouw die met een rijke fabrikant was getrouwd, een levenslange vriendin wier spoor ze later nog vaak zou kruisen.
Na een jaar zwerven keerde ze terug naar Magdeburg, waar haar ouders haar probeerden uit te huwelijken. Zonder resultaat. Maar toen ze besefte dat haar bruidsschat gevaar liep als ze bleef weigeren, besloot ze in het huwelijk te treden met de jood Poldil Singer, jurist bij een bank. Ze vestigden zich in Berlijn, in een vijfkamerwoning aan de Grollmannstrasse, een voorname straat tussen de Kurfürstendamm en de Savignyplatz, en gaven Marcel Breuer, de Hongaarse Bauhaus-architect die een geestelijke verwantschap vertoonde met het werk van Gerrit Rietveld, opdracht hun woning in te richten. Het resultaat was verbluffend modern: strakke deurklinken, tafels van staal, een oranje vloer, in de salon zwarte kasten, slechts één canapé – ‘het was een protest tegen de woning vol pluche meubels van mijn ouders’.
Haar man frequenteerde het in de buurt gelegen, toen al legendarische. Romanische Café waar hij aan de stamtafel te midden van kunstenaars het hoogste woord voerde. Met de nodige tegenzin ging Gerda met hem mee, maar was aangenaam verrast toen de Oostenrijkse schrijver Anton Kuh, stamgast aan dezelfde tafel
waaraan haar man zat, een ware ‘Liebesakt’ voor haar opvoerde, zo indringend, dat hij er in slaagde haar te veroveren. Omdat ze zich schuldig voelde, wilde ze zich laten scheiden van Poldil die echter heftig tegensputterde, voorlopig nog met succes.
De politieke situatie verscherpte zich, Hitler kwam aan de macht. De sfeer op straat veranderde, mensen werden achterdochtiger. Niet ten onrechte, zo bleek. Op een dag stond er een vrouw voor hun deur die beweerde dat zij de nieuwe huurder van hun huis was. Gerda schrok, begreep er niets van en belde de huisbewaarder, die haar met veel moeite aan het verstand bracht dat er niets aan te doen was. De vrouw was een nazi voor wie andere wetten golden. Resoluut rukte Gerda de schilderijen van de muur en gaf ze aan haar kleermaakster. Het was haar eerste daadwerkelijke confrontatie met het nationaal-socialisme. De gedwongen verhuizing raakte haar zeer maar had ook een voordeel, zou ze later zeggen. ‘Ik voelde me niet zo gelukkig en wilde sowieso weg. Ik heb het niet zo persoonlijk opgevat. Ik was zo vol van wat komen ging dat ik me verheugde om iets nieuws te beleven.’
In de overtuiging dat ze in Wenen veilig zouden zijn, trokken ze zich eind 1933 terug in de Oostenrijkse hoofdstad. Samenleven met haar man kon Gerda echter niet meer opbrengen – ze betrok een kamer in een pension en Poldil trok bij zijn moeder in. Ze probeerde haar eigen leven te leiden en volgde een cursus zenuwmassage – een professionele activiteit die haar later van pas zou komen. Ze genoot van het leven in de voormalige hoofdstad van het Habsburgse rijk waar de politiek helaas steeds meer de stemming bedierf. Ze zag premier Engelbert Dollfuss spreken op de Heldenplatz, en hoorde hem de strijd aanbinden met zowel nationaal-socialisten als sociaal-democraten. De stad was in de greep van beide politieke stromingen waarvan de vertegenwoordigers elkaar op straat naar het leven stonden. Ze maakte mee hoe het leger de arbeiderswijken binnenviel. Een burgeroorlog was het gevolg en Dollfuss werd door de nazi’s vermoord.
Hier wilde ze niet meer leven en ze besloot naar Londen te vertrekken, naar haar boezemvriendin Lou Fischer die haar al was voorgegaan en zich met haar nieuwe echtgenoot, de componist Hanns Eisler, aan Abbey Road had gevestigd. Schuin tegenover haar wist ze een kleine woning te bemachtigen, waar ze een massagepraktijk zou vestigen.
Ontmoeting met Brecht
Het was een merkwaardige ontmoeting in 1936 aan de Londense Abbey Road 148, de straat die in de jaren zestig een legende werd nadat de Beatles er hun gelijknamige album opnamen. Platenmaatschappij emi had er in 1929 een historisch tuinhuis gekocht waar in de jaren dertig veel klassieke opnames werden gemaakt. Ergens in maart 1936 vertelde Lou haar dat een zekere Bertolt Brecht langs zou komen en ze vroeg of ze een kamer voor hem wist, waarop Gerda in hetzelfde huis een kamer voor de vreemde gast regelde. ‘Ik wist helemaal niet wie hij was, en had er geen idee van in welke geestelijke en politieke wereld hij leefde.’ Voor alle zekerheid
trok ze haar mooiste avondjapon aan, hooggesloten met lange mouwen en van duivenblauwe tafzijde, maakte de open haard aan en dronk samen met Brecht een fles rode wijn leeg.
Op een gegeven moment vroeg Brecht haar: ‘Bent u eigenlijk communiste?’ ‘Oh nee, um Gotteswillen alsjeblieft niet, antwoordde ze, waarop Brecht in schaterlachen uitbarstte. Een geluid dat ze de komende twintig jaar nog vaak zou horen. ‘Altijd als ik iets onverwachts, iets absurds zei en daarvan ook geheel overtuigd was, schoot hij in de lach.’
Er ging een nieuwe wereld voor haar open. Bij haar vriendin thuis was ze getuige van de discussies over toneel en muziek tussen Eisler en Brecht. Ze ontmoette er de zanger Ernst Busch die er voor het eerst ‘Die Erinnerung an die Marie A.’ – Brechts meest geïnterpreteerde liefdesgedicht – zong, op de piano begeleid door Eisler. ‘We waren in een roes alsof we dronken waren.’
Gerda zou Brecht in die dagen regelmatig zien, in een klein café om de hoek of bij Hanns Eisler thuis waar ze de gesprekken over toneel en muziek met Britse collega’s in zich opzoog. Samen zagen ze de film Modern times met Charlie Chaplin als een zwerver aan de lopende band, en waren razend enthousiast.
Ze gingen voor het eerst met elkaar naar bed. ‘Ik was niet verliefd op hem, maar het beviel me wel.’ Het viel haar op dat Brecht na de daad altijd ‘dankjewel’ zei en dan een glas cognac dronk. Een vast patroon. Toen ze zwanger van hem was en zei dat ze zich wilde laten aborteren, duurde het een tijd voor hij reageerde. Totdat hij emotieloos zei: ‘Dat moet u precies opschrijven, het is belangrijk om te weten hoe men een dergelijk probleem oplost.’
Na een paar maanden kwamen ook Brechts medewerksters en geliefden Grete Steffin en Ruth Berlau, in gezelschap van zijn vrouw Helene Weigel, over uit Denemarken waar de ‘familie’ sinds 1933 in ballingschap woonde. Gerda vond Berlau nogal onvoorspelbaar in haar gedrag, hysterisch, en over Steffin schreef ze dat ze haar als intelligent, betrouwbaar en in het werk zakelijk beschouwde. ‘Haar voorstellen waren kritisch en opwindend. Ze werkte mee aan de stukken van Brecht en vertaalde voor hem uit het Russisch en uit de Scandinavische talen.’ De drie vrouwen keerden gezamenlijk met hem terug naar Kopenhagen.
In september 1936 reisde Gerda naar Denemarken af, en logeerde bij Ruth Berlau die haar op een dag uitnodigde mee te gaan naar een zomerhuisje in de buurt. Binnengekomen wees Berlau haar op een muts en een stok die in de gang lagen. Het zei Goedhart niets. Maar toen Brecht ineens voor haar stond, begreep ze van wie die rekwisieten waren. Hij complimenteerde haar met haar nieuwe linnen kostuum en noemde haar ‘een dame’. Ze dronken wat en gingen toen op voorstel van Brecht met zijn drieën naar bed. ‘Ik vond het verschrikkelijk,’ moest ze achteraf vaststellen.
Masseuse
Nieuwsgierig zocht ze een nieuwe uitdaging. Ze wilde al langer naar de Verenigde Staten en zag nu haar kans schoon. Ondanks het negatieve advies van haar broer en schoonzuster volgens wie de ondergang van de wereld nakende was, vertrok ze met de Holland-Amerika-Lijn (hal) naar New York. Op de boot ontmoette ze de Nederlandse scheepsarts Gretus Goedhart, vele jaren ouder dan zij, die voor de hal werkte. Nadat hij zijn contract had uitgediend vestigden ze zich na de huwelijksvoltrekking in Hollywood. In een mum van tijd ontwikkelde ze een bloeiende praktijk als masseuse en kon al spoedig de Duitse filmer Fritz Lang – ‘hij raakte helemaal verslaafd aan mij’ -, de zangeres Marlène Dietrich, de filmregisseur Ernst Lubitsch en de actrices Claudette Colbert en Norma Shearer tot haar klantenkring rekenen. Door haar werk en haar communicatieve capaciteiten bewoog ze zich soepel in de jetset en voelde zich opvallend snel op haar gemak. Ze was al gauw een veelgevraagde gast voor feesten en partijen.
Ondertussen probeerde ze Brecht en zijn menage warm te maken voor de Verenigde Staten. In de zomer van 1939 stuurde ze hem vanuit Hollywood een telegram met de mededeling dat voor zijn stuk Galileo Galilei de mogelijkheid tot opvoering in New York bestond. De Duitse toneelspeler Fritz Kortner, die in New York woonde, had voor haar bemiddeld. Brecht was op dat moment echter nog niet zo ver. Hij was dat jaar naar Zweden verhuisd, vanwege een mogelijke Duitse invasie in Denemarken. Maar pas in 1941 toen hem door de uitgebroken oorlog de grond te heet onder de voeten werd, koos hij ervoor om Europa te verlaten. Met zijn vrouw Helene, Ruth Berlau en Margarete Steffin ging hij omdat een vlucht via het westen onmogelijk was geworden, naar Moskou. In de hoofdstad van het Sov-
jetrijk moest hij geliefde Steffin doodziek achterlaten in een hospitaal waar ze later, toen Brecht al met de trein onderweg was naar Wladiwostok, overleed. Volgens Gerda hield Brecht meer van haar dan van zijn andere vrouwen. Zijn jaren met haar waren dan ook de productiefste van zijn leven. Als reactie op haar dood schreef hij zijn gedicht ‘Nach der Tod meiner Mitarbeiterin MS’.
Toen Brecht na een lange reis via Japan in de Verenigde Staten aankwam had Gerda het land alweer verlaten. Haar man had een baan aangenomen als arts in Nederlands-Indië. En het leek haar een uitdaging eens naar de tropen te gaan. Onderweg in Japan hoorden ze dat in Europa de oorlog was uitgebroken.
Haar man Gretus werkte eerst op Sumatra en vervolgens op Borneo dat in 1942, evenals andere delen van Nederlands-Indië, door Japanse troepen zou worden bezet. Drie jaar lang zaten ze gescheiden van elkaar onder de meest erbarmelijke omstandigheden gevangen in hetzelfde kamp. Maar tot haar eigen verbazing overleefden ze en voeren via Australië terug naar Nederland.
Fotografe
Ze verlangden weer naar de Verenigde Staten en in maart 1947 keerden ze terug naar Santa Monica waar Bertolt Brecht met de acteur Charles Laughton werkte aan de vertaling van Galileo Galilei. Het was een warm weerzien met Brecht en de oude coterie. Gerda en Gretus kregen een kamer in het huis van Hanns en Lou Eisler en ze bouwde haar praktijk als masseuse weer op. Ze masseerde nu ook Charlie Chaplin en gaf zwangerschapsmassage aan zijn vrouw. Meer dan eens was ze zijn tafeldame tijdens hun veelgeroemde feestjes waar ze voor het eerst champagne en kaviaar proefde. Tijdens een van die party’s was ze getuige van een gesprek tussen Chaplin en Eisler dat op de band werd opgenomen. Ze was perplex, het was de eerste keer dat ze bandopnamen hoorde.
Naast haar praktijk als masseuse ontwikkelde ze zich in een heel andere discipline: de fotografie. Ze fotografeerde de bekende persoonlijkheden die ze had leren kennen en kreeg meerdere aanbiedingen bij hen in dienst te treden. Het tekende de uitstraling die ze had. Nadat de hoofdredacteur van nbc-tv haar Brecht-foto’s had bewonderd vroeg hij haar voor hem te komen werken. Een aanbod dat ze afwees. Ze wilde vrij zijn.
De Koude Oorlog woedde. Communisten en hun sympathisanten werden vervolgd. Ook Brecht moest verschijnen voor de McCarthy-commissie die was vernoemd naar de senator die het meest fanatiek communisten en zogenaamde communisten wilde vervolgen. Voordat hij in moeilijkheden zou komen, keerde hij echter terug naar Berlijn waar hij door de ddr-regering in de watten werd gelegd. Hij kreeg de vrijheid het Berliner Ensemble te stichten, het fameuze theatergezelschap dat nog steeds speelt op dezelfde plek in Berlijn, in het gelijknamige theater aan de Schiffbauerdamm. Hij engageerde zijn vriend de componist Hanns Eisler, maar ook de zanger Ernst Busch en de dramaturge Elisabeth Hauptmann. Geld speelde geen rol, de ddr-regering was er alles aan gelegen zich cultureel te onderscheiden. Met miljoenen marken aan steun groeide het gezelschap uit tot een prestigieuze etalage tegenover het Westen. Het theatergezelschap met een budget van drie miljoen mark – een enorm bedrag – kende 121 personeelsleden onder wie 55 acteurs. De voorwaarden waaronder werd gewerkt waren riant. Brecht veroorloofde zich per productie een repetitietijd van een heel jaar en liet rekwisieten maken die museumstukken hadden kunnen zijn.
Mutter Courage in Rotterdam
De McCarthy-golf die over de Verenigde Staten spoelde, deed menige emigrant terugkeren naar Europa. Gerda en Gretus, die ook genoeg hadden van de heksenjacht, vestigden zich aan de Zeekant in Den Haag. Het provinciale leven hing haar al gauw de keel uit, ze miste de spanning. Maar het duurde niet lang of ze zou de nodige afleiding krijgen. Het Rotterdams Toneel zou eind 1950 Brechts Mutter Courage opvoeren en Gerda werd door Brecht gevraagd als contactpersoon op te treden. Toen de intendant hoorde dat Brechts assistente en voormalige geliefde Ruth Berlau in plaats van de meester zelfde regie zou gaan doen, stelde hij voor een Nederlandse regisseuse te engageren. Gerda verdedigde de aanstelling van Berlau echter met verve door te poneren dat de regisseuse lang met Brecht had samengewerkt en zelfs betrokken was geweest bij de oorspronkelijke enscenering van Mutter Courage. Bovendien was Gerda ervan overtuigd dat een regisseur als Brecht visaproblemen zou geven en dat zijn aanwezigheid als communist in verband met de Koude Oorlog tot demonstraties zou leiden.
In een brief aan Bertolt Brecht (18 november 1950) schreef ze dat ze na ellenlange onderhandelingen de leiding van het Rotterdams Toneel zo ver had gekregen om met Ruth Berlau te werken. Als hulpregisseur had ze hen aangeraden iemand uit het eigen gezelschap te nemen, ‘die het minst ijdel’ was, en derhalve het beste met Berlau zou kunnen samenwerken. De première was vastgesteld op 22 december 1950. De resterende maand zou ten volle benut moeten worden omdat Ruth ‘het hele ensemble op de kop [moest] zetten’. Het gezelschap was weliswaar een van de beste van Nederland maar dat gold niet voor de afzonderlijke acteurs. ‘Ruth zal een hoop tact en geduld moeten hebben.’ Het begon goed, zo schreef ze aan haar vriendin Lou Eisler-Fischer:
Ruth is hier en tot nu toe gaat alles uitstekend. De acteurs zien dat Ruth ieder gebaar, iedere zin uit haar hoofd kent en men laat waarschijnlijk de hele regie aan haar over. Ik hoop dat ze niet te veel drinkt en de zenuwen de baas blijft en geen gekke dingen doet – dan kan het hier een sensatie worden, temeer daar hier in het theater zelden iets gebeurt. Het is roerend om te zien, zoals Ruth hier probeert in te halen wat haar in Berlijn niet lukt: het gehele theater en personeel moeten tot haar beschikking staan, inclusief pakketten aan Brecht. Al op de tweede dag kreeg de secretaresse een kus en een diepe blik in de ogen.
Maar Gerda was iets te voorbarig geweest. Op 30 november schreef ze Lou:
Men moet de dag niet voor de avond prijzen. Bij het begin van de brief reed ik naar Rotterdam om haar op de terugweg te posten. Intussen is het volgende gebeurd: Ik kwam daar aan. Ruth stonk naar alcohol en deed met mij inkopen in een kantine waar ze o.a. jenever kocht, een gesprek begon, een groot glas jenever
kreeg aangeboden en begon te vertellen dat ze hier een stuk van de grote Brecht regisseerde en dat iedereen moest komen. Ze loog en bedroog. En zo werd me weer bevestigd dat ze zeker tegenover Brecht intrigeert en voor geen leugen terugschrikt.
Spoedig zou Gerda ook moeilijkheden met Berlau krijgen, zoals ze Lou op 6 december van dat jaar toevertrouwde:
Ruth zei tegen mij en Theun de Vries, die ze mij niet voorstelde omdat ik haar vijand ben vanwege mijn huwelijk met Gretus voor wie ik steeds soep moet maken en daarom niet genoeg bij de repetities was. Ik liep echter meestal weg, omdat ze mij soms hysterisch toeschreeuwde dat ik bang was dat er in het hotel een enorme scène zou ontstaan, zodanig dat zij in het gekkenhuis zou worden opgesloten […]
De volgende dag begon ze Moeder Courage [vertolkt door Aaf Bouber, HO] weer zo nerveus te maken dat de oude vrouw begon te huilen. Toen schreeuwde directeur Arnoldi, die intussen naar de repetities was gekomen: Houd uw mond! Daarop viel Ruth flauw. Men bracht haar naar huis maar onderweg begon ze alweer lasterpraat uit te kramen: die heeft wat met die, die is homoseksueel enz enz.
Later was ze weer bij de repetities. Ik ook, om eindelijk de foto’s af te maken. Ruth was volkomen bezopen: ik heb je alleen maar laten komen om je rotfoto’s te laten zien. Heb je niet meer foto’s? Je weet toch dat we daar de regie op baseren! Toen zei ze tegen mij: hier heb je brieven die je aan Brecht moet sturen. Daar ik niet wist of er dreigementen of dergelijke in stonden, vroeg ik wat er in stond omdat ik dat als haar vertegenwoordiger wilde weten. Toen begon ze als een gek te schreeuwen en schreeuwde: D’r uit!!!
Anderhalve week later teisterde Berlau de acteurs nog steeds.
Op het kantoor van het Rotterdams Toneel zei men: ‘Hoe kan Brecht zo’n vrouw sturen, die zo nerveus is, die alles zelf wil doen en daardoor alles in de war stuurt, omdat ze het slechts half doet. Ze hoort niets van wat men zegt en de acteurs zijn helemaal kapot. Ik zei dat ze alleen maar de première moesten afwachten, omdat succes toch het belangrijkste is.’ [Brief van Gerda aan Lou Eisler-Fischer, 15 december 1950].
De première vond plaats op 23 december en was geen succes, het stuk werd in totaal slechts drie keer gespeeld.
Fotografe in Berlijn
Dramaturge Elisabeth Hauptmann, die ze in Hollywood had leren kennen, kwam op een dag langs en wees Gerda op de mogelijkheid bij het Berliner Ensemble te werken.
Ze woonde nog steeds met haar man Gretus in Den Haag maar was in gedachten steeds meer in Berlijn waar ze hoopte werk te vinden. Ook Lou Eisler had haar ‘interessant werk’ in het vooruitzicht gesteld. Ze antwoordde dat het haar buitengewoon zou bekoren, ‘vooral daar ik weer erg graag een keer naar Berlijn zou komen’. Ze had behoefte aan nieuws uit de hoofdstad van de ddr waar veel van haar vrienden en bekenden verbleven:
Schrijf toch een beetje gossip. Van iedereen wat. Heeft Brecht bijvoorbeeld een andere vriendin, en zie je Ernst Busch en zijn vrouw nog, wonen ze nog in het Westen, en maakt hij nog platen’ [Brief van Gerda aan Lou Eisler-Fischer in Berlijn, 6 februari 1950]
In het voorjaar van 1951 reisde ze voor langere tijd af naar Berlijn. Een nieuwe levensfase was aangebroken. Ze was door Brecht gevraagd als fotografe bij zijn Berliner Ensemble te komen werken. Gerda maakte scènefoto’s tijdens de repetities, ontwikkelde ’s avonds de foto’s die de volgende ochtend door Brecht werden gebruikt om de acteurs te instrueren. Een baanbrekende methode. Angelika Hurwicz zou later in haar boek Brecht inszeniert. Der kaukasische Kreidekreis, een boek met foto’s van Goedhart, zeggen:
Het fotograferen van zijn ensceneringen liet Brecht als experiment beoefenen. Hij stimuleerde pogingen met korrelig filmmateriaal en speciale ontwikkelprocessen om zoveel mogelijk contrast- en contourloze foto’s te realiseren, die een zekere schilderachtige uitstraling zouden bewerkstelligen. Het leek erop
alsof hij met deze vaagheid de voorbijgaande aard van een voorstelling wilde vasthouden, de tedere kleurstellingen van de door hem geïnspireerde toneelbeelden, de lichtheid, waarmee hij ondanks alle nadruk zijn ‘draaipunten’ accentueerde.
Ze maakte ook portretfoto’s van de meester zelf. De foto’s die we van hem kennen uit zijn latere leven, waren veelal van haar hand. Ze maakte honderden foto’s, tijdens de regie, tijdens dramaturgische besprekingen, tijdens gesprekken thuis, op reis, onder vrienden. Intieme foto’s waarbij ze Brecht als het ware betrapte in ‘zijn goedheid’ zoals ze het zelf omschreef. En Brecht schreef ooit complimenteus over haar foto’s: ‘Op mijn tafel liggen haar “Kreidekreis” – en “Courage”-foto’s. Ik wroet erin als Monsieur Harpagon in zijn geld.’
Ze bundelde de foto’s van Brecht later in haar boek Bertolt Brecht Porträts en lichtte haar werkwijze toe:
Brecht was een groot liefhebber van foto’s. Maar hij was cameraschuw en stond weinigen toe hem te fotograferen. Hij hield van onconventionele portretten, dat wil zeggen zulke die niet in scène werden gezet, die zonder enige aanvullende belichting op hooggevoelige film werden gemaakt. Wij kwamen overeen dat ik dat zou proberen. De gelegenheid deed zich gedurende de laatste jaren van zijn leven talloze keren voor: tijdens de regie of dramaturgische besprekingen, in gesprek thuis of op reis, in de kamer, of op het terras, in de tuin.
Vooral echter benutte ik de gelegenheid als hij in een ongedwongen gesprek met vrienden zich opwond, luisterde, uitlegde, verklaarde, twijfelde, vragen stelde, nadacht. Als hij glimlachte, lachte of schreeuwde. Tijdens de laatste jaren fascineerde mij een uitdrukking die het meest terugkeerde: een uitdrukking van goedheid, vriendelijkheid, welwillendheid.
De foto’s van Goedhart bevielen Brecht zeer goed. Isot Kilian, Brechts laatste geliefde, verklaarde waarom:
Brecht hield er niet van om toevallig gefotografeerd te worden. Hij had erg weinig vertrouwen in fotografen. Hij verbood en controleerde alle foto’s die werden gemaakt. Gerda’s foto’s waardeerde hij zeer, ook haar betrouwbaarheid, haar vriendelijkheid en in het bijzonder haar vriendschappelijke houding jegens hem, de onvoorwaardelijke discretie. Haar invoelingsvermogen en terughoudendheid. Zij had altijd door wat hij bedoelde, hoe hij zich voelde en wat goed voor hem was. Het hing natuurlijk ook samen met haar politieke verleden – ze had jarenlang in een Japans concentratiekamp gezeten – een zeer zware, taaie tijd. […] Ze was goed opgeleid en intelligent. Kon mensen zien en voelen […] Met haar kon Brecht het vinden, zonder veel te praten. Zij was de eerste die ons
vertrouwen had, zij alleen, ze bezocht me veelvuldig (ook om Brecht te berichten hoe ze mij aangetroffen had). Door haar liet Brecht foto’s maken, op het balkon van de torenkamer in de herfst van 1954, in de mooie rood/wit gestreepte blouse die ik in Parijs had gekocht.
De torenkamer was door Helene Weigel voor Brecht ingericht. Vanaf het balkon had je een mooi uitzicht op de Spree en de Weidammer Brücke. Hier zijn de door Kilian beschreven foto’s ontstaan die Brecht zich wenste.
Als de werkzaamheden bij het Berliner Ensemble het toelieten reisde Gerda Goedhart naar Den Haag om haar wettige echtgenoot Gretus te bezoeken, maar de Brecht-familie liet haar niet los. Per brief onderhield ze contact en feliciteerde Bertolt Brecht met zijn 54ste verjaardag op 10 februari 1954:
Lieber Brecht, dit gedicht vond ik in een Hollandse vertaling van Chinese gedichten, en heb het voor u zo goed en kwaad als dat kon vertaald. Voor uw verjaardag!
De vloek van de oorlog. Een mager paard graast in de sneeuw van Tienschen. Hier werden drie legers weggemaaid. Verstrooid liggen witte beenderen in de gele woestijn. Waar huilend het schrille hinniken van de paarden opsteeg. Als
snoeren slingeren zich de ingewanden van boom tot boom. En raven laten zich krijsend op de takken vallen. Op de marmeren trappen van het paleis liggen de lijken van de soldaten. Een dode generaal voert het commando over hen. Vervloekt zij de oorlog, vervloekt de zaken, het werk van de wapens. De wijze kan er niets aan doen. Hij zal de wapens grijpen als laatste redding, om de wereld het leven te laten behouden door de dood.
Het waren gruwelijke, maar poëtische beelden die, zo vermoedde ze niet geheel ten onrechte, van dienst konden zijn in zijn theaterstukken. Ze voelde de denkwijze van Brecht goed aan.
Anna Blaman
Tijdens haar verblijf in Nederland ontmoette Gerda Goedhart de schrijfster Anna Blaman weer sinds zij haar vier jaar geleden als de vertaalster van Mutter Courage voor het Rotterdams Toneel had leren kennen. Het werd het begin van een tumultueuze verhouding. Op 7 april 1954 schreef ze aan Lou Eisler:
Liebste Lou, het mag toevallig zijn dat je, zoals je schrijft, juist afgelopen maandagnacht van mij hebt gedroomd, maar dit toeval bevalt me: het was namelijk de meest vertwijfelde nacht die ik ooit heb meegemaakt, en niemand wist er van. Ik beschouw dat als ware vriendschap. Het was een nacht na een intermezzo van Anna. Noch jij noch ik had destijds geloofd dat ik juist door een verhouding met een vrouw tot leven zou komen. Ongekende werelden hebben zich voor mij geopend.
Ze vroeg haar vriendin Lou om haar brieven niet zoals gewoonlijk naar hun gemeenschappelijk adres – Zeekant 15a – te sturen:
De brieven zouden door Gretus gelezen kunnen worden en het zou hem alleen maar somber stemmen. Hij is zo verschrikkelijk vriendelijk voor mij, en ik hou zo van hem, dat ik dat vermijden wil. Het adres waarheen je moet schrijven is: Frau Overbroek, Vuurtorenweg 17, Scheveningen, zonder mijn naam te noemen.
In een andere brief aan Lou ging ze dieper op haar verhouding met Anna Blaman in (28 april 1954):
Liebste Lou, de situatie met Anna was als volgt: het begon vier, vijf maanden geleden. Ik nodigde haar uit […] en bracht het gesprek op haar boek, dat ze nu schrijft. Ik wist dat ze daarin onder andere over de kunstopvattingen van communisten schrijft en die weerlegt en afbreekt. Dat had zij mij verteld en ik had
haar meer dan eens gezegd dat ze daartoe geen recht had, omdat ze er te weinig van begrijpt en dat ze in ieder geval in aanmerking moet nemen dat we ons in een overgangsfase bevinden en zij niet beoordelen kan, of die ontwikkeling noodzakelijk is. Dat zij die in Holland als een van de beste romanschrijfsters
wordt erkend en enorm veel wordt gelezen, door haar aanvallen op de partij een ongekende invloed kan hebben en reactionairen tegen wie ze zich afzet, tot haar vrienden zouden kunnen behoren, begrijpt ze niet. Natuurlijk had ik geen succes, daar ze uitgaat van het standpunt dat een schrijver de beroemde vrijheid van meningsuiting in aanmerking moet nemen. […]
Zij wist zonder dat ik het ronduit hoefde te zeggen, dat ik haar boeken niet de moeite waard vind. […] Ik heb haar in de daaropvolgende weken op alle mogelijke manieren aangevallen – natuurlijk zat er veel waarheid in, maar zoals je weet kun je alles van vele kanten bekijken. Ik zei en schreef ongeoorloofde dingen. Nu begrijp ik dat het een soort affectie-reactie was. En het ongelooflijke gebeurde: ik was – ben ik het nog? – dermate verliefd, dat ik het bijna niet verdragen kon. Met alle daartoe behorende verschijnselen: overal pijn, nadat ik haar ergens in een café gesproken had, in de eierstok, in de volgende dagen in de borst, maar echte pijnen. De arme Gretus wist zich geen raad meer. En was en is overigens onwaarschijnlijk lief en vriendelijk. Dat ging zo, met de climax in de maandagnacht, tot eergisteren. Toen schreef ze me dus een brief waarin ze schreef dat ze ieder contact wilde afbreken. Na alles wat zich had voorgedaan had ik diep beledigd moeten zijn. Ik was het echter niet en heb alles op alles gezet. We waren weer samen en het was onuitsprekelijk goed. En nu wil ik je uitleggen waarom ik naar Berlijn en niet naar jou in Wenen wil komen. Ik heb een radicale afleiding nodig die ik nu eenmaal altijd met Brecht en Eisler in Berlijn krijg. Het is me te gevaarlijk hier te blijven. Natuurlijk wil ik Anna niet verliezen. Maar zo gaat het ook niet, ik moet afstand nemen, ik verlang dag en nacht naar haar, ik lijk wel een maniak. Brecht en zijn theater hebben voor mij, zoals je weet, een enorme aantrekkingskracht, het gaat over de zin van het leven etc. Mijn erotische verhouding is daarbij ondergeschikt. Hanns en Brecht zijn voor mij vrienden, zodat Berlijn voor mij een behoefte is.
In haar herinneringen op band zag ze de relatie met Anna Blaman iets eenzijdiger:
Ik hield niet van haar. Als ze ’s morgens na de nacht bij mij te hebben doorgebracht, op haar motorfiets stapte en de helm opzette dacht ik: godzijdank, ze gaat weg. We hadden veel ruzie. Maar zogauw we in elkaars armen lagen kon er niets meer gebeuren. Ik was voor haar de grote passie, maar desondanks wilde ik de relatie verbreken. Ik vond het immoreel een relatie voort te zetten waarbij slechts aan één kant een verlangen werd vervuld. Toen ik haar met mijn [Citroën] 2cv terugbracht naar haar woonplaats Rotterdam zei ze: je zult nooit leven. Een tijd later kwam haar boek uit: Op leven en dood. Daarin schrijft ze op haar wijze, met de nodige dichterlijke vrijheid, over onze verhouding. Ik had het beloofde land bezocht en Anna blikte in een mooie, pure wereld, schreef ze in haar boek. We waren allebei 44 jaar oud.
In haar roman Op leven en dood verdichtte Anna Blaman haar relatie met Gerda Goedhart tot:
Ze gaf me fluisterend haar naam: ‘Francisca.’
Vanaf dit samentreffen was er geen ontkomen meer aan. Het werd een passie die elke morele weerstand brak. Ik ging dus wel weg, maar ik kwam terug. Ik kwam bovendien terug met een onverminderd enthousiasme, telkens en telkens weer. Het was zelfs zo, dat ik me telkens en telkens weer voornam om de viool zo meesterlijk als ik maar kon te bespelen, maar dat ik elk voornemen vergat en elke bezinning verloor zodra ik haar in mijn armen hield. En het was zelfs zo, dat ik buiten haar om geen enkele andere relatie meer onderhield, dus dat ik haar trouw bleef […]
Ik kon haar volkomen vergeten zodra ze buiten mijn gezichtskring was. Ik probeerde soms opzettelijk aan haar te denken en me voor de geest te halen wat me in haar bekoorde. Maar ik moest haar in mijn armen hebben, beruiken en betasten om te weten hoe verrukkelijk ze was en met welk een volmaakt verlangen, met welk een volmaakte spanning ze mijn koesteringen afwachtte, opdronk, in zich sloot. En als ik haar niet meer in mijn armen had, bestond ze ook niet meer, dan was ze een herinnering en zou ze de herinnering kunnen zijn aan een dode die ik niet meer betreurde… totdat ik haar weer ontmoette.
Na een van de repetities van De Kaukasische krijtkring kwam de actrice Angelika Hurwicz op Gerda Goedhart af en vroeg of ze een foto kon krijgen. Het was het begin van een langdurige vriendschap. ‘Toen ik je foto’s zag maken,’ zei Hurwicz later, ‘dacht ik dat je een Koreaanse actrice was, een vriendin van Bertolt Brecht’.
Angelika Hurwicz, wier jeugdvriend Marcel Reich-Ranicki later een bekende tv-persoonlijkheid zou worden, was sinds 1949 verbonden aan het Berliner Ensemble. Ze had een bijzondere positie in de Brecht-familie. Ze leefde openlijk lesbisch, kwam zo nooit als geliefde voor Brecht in aanmerking maar werd door hem wel gekoesterd. Op theatergebied begrepen ze elkaar goed en zij schreef zelfs de roman Der neue Hamlet voor hem, een Berlinroman die de naoorlogse stemming weergeeft. Haar manuscript verdween in een lade en kwam enige jaren geleden weer boven water.
Hurwicz, dochter van een Russisch joodse schrijver en een Duitse moeder, was enigszins schuchter, teruggetrokken, in zichzelf gekeerd, rustig. In tegenstelling tot Goedhart die erg open was en de wereld onbevangen tegemoet trad.
Pen-congres in Amsterdam
Op 21 juni 1954 werd in Amsterdam het 26ste Internationale pen-congres geopend door erevoorzitter Victor van Vriesland, in aanwezigheid van meer dan vierhonderd schrijvers uit 29 landen, onder wie Bertolt Brecht. In een ongedateerde
brief stelde Goedhart haar vriendin Lou Eisler op de hoogte van de aanwezigheid van Brecht:
Liebste Lou, Intussen vond hier het pen-congres plaats en Brecht en Arnold Zweig en zijn vrouw waren hier. Het was onbeschrijflijk aangenaam, want Brecht woonde slechts heel af en toe het congres bij, waarvoor hij zo veel moeite had gedaan, en waarvoor hij gekomen was, en had daardoor dus meer tijd als ooit in Berlijn. Ik was de meeste tijd in Amsterdam en we hebben een heerlijke tijd gehad. Brecht en Zweig waren ook bij ons in Scheveningen en alles verliep goed.
En in haar herinneringen-op-band vertelde ze over die bewuste junidagen:
Op een dag nodigde ik hen uit om bij mij thuis in Scheveningen Indonesisch te komen eten. Daarna gingen we met mijn 2cv naar de oude binnenstad van Delft en vervolgens naar het Victoriahotel in Amsterdam waar Brecht was ondergebracht. Ik reed hem elke morgen met mijn auto naar Amsterdam. Hij reed zestig kilometer met de wind mee. Op een dag zaten we in een klein restaurant waar Brecht bier en kaas bestelde. Er was slechts één gast buiten ons. De
waardin vertelde mij dat deze gast met haar wilde trouwen maar dat ze er geen zin in had, omdat de man op haar winkel uit was. Ik vertaalde deze anekdote en Brecht moest onbedaarlijk lachen.
Brecht vroeg me of er in Nederland begaafde jonge schrijvers waren. Hij wilde in Oost-Berlijn een groep jonge schrijvers om zich heen verzamelen die zijn regie en dramaturgische besprekingen konden bijwonen. We hebben toen een afspraak gemaakt met Lucebert in een restaurant aan een van de grachten. Ik had voor Brecht enkele van zijn gedichten vertaald. Die avond werd hij uitgenodigd om een jaar naar Berlijn te komen. Met vrouw en kinderen kreeg hij een mooi huis maar Lucebert kwam nooit naar de repetities en de besprekingen, maar stuurde altijd zijn vrouw. Ze keerden vroegtijdig naar Nederland terug en later werd hij een beroemde schilder.
Lucebert sprak niet graag over zijn Oost-Duitse avontuur omdat hij het regime verafschuwde, maar over Gerda Goedhart wist hij zich later te herinneren dat zij hem bij Brecht had aanbevolen:
Eén van zijn fotografen – hij had toen veel fotografen, die allemaal moesten vastleggen wat er gebeurde op het toneel – één van die fotografen was een vrouw, Gerda Goedhart heette ze. Ik heb haar leren kennen bij kennissen. Ze had me gevraagd wat ik zoal deed. Ik zei: ik ben dichter en schilder. Dat heeft ze doorverteld aan Brecht. ‘Dat is een interessante jonge dichter die moet je leren kennen.’ Hij heeft toen een bundel van me gekocht. Die bundel had hij ook bij zich in zijn tas. Nu ja, dat was de inleiding.
De schilder David Kouwenaar kan zich nog herinneren dat het Berliner Ensemble in 1954, na afloop van het pen-congres, naar Parijs ging om Mutter Courage te spelen in het Théâtre Sarah Bernhardt. Hij en zijn vrouw gingen mee in de 2cv van Gerda, die over haar Parijse verblijf vertelde:
Op een dag bracht ik Angelika naar het theater waar ze moest repeteren. Ik wilde net met mijn 2cv wegrijden toen ik Brecht vanuit een taxi zag wenken. Hij stapte uit en zei dat hij mee wilde rijden. Wij reden naar het hotel waar ik samen met Angelika een kamer had en we gingen samen naar bed. Het was zeer merkwaardig dat ik dat toen kon, hoewel ik toch erg verliefd was op Angelika. Toch vond ik het mooi op een geheel andere manier. We dronken cognac en toen zei Brecht: ‘Zo, en nu rijden we naar het Théâtre Sarah Bernhardt en halen onze gemeenschappelijke vrouw af’
Niet veel later haalde ik Angelika op van de repetities toen een Poolse schrijver die op bezoek was, haar vroeg of ze nog wat wilde drinken. Als door een wesp gestoken zei ik dat we moe waren en niet mee konden. Brecht keek me verbaasd maar geamuseerd aan. Hij had heel veel humor. Wij zijn toen niet meegegaan. Ik wist dat Angelika zeer moe was.
Na de voorstelling gingen we meestal naar het café. Angelika was de ster. Helene Weigel zei toen eens dat ze zich ook meer als een ster moest gedragen, waarop Angelika slechts glimlachte. Na de laatste voorstelling ging Angelika terug naar Berlijn en ik ging met Gretus naar de Pyreneeën. Ik moest huilen. De zachte rondingen in het voorgebergte van de Pyreneeën deden me denken aan Angelika’s borsten. Gretus wist niet wat hij doen moest. Pas toen we op de terugweg waren werd ik weer rustig bij de gedachte dat ik Angelika weer zou zien.
Op een dag brachten Angelika Hurwicz en Gerda Goedhart een bezoek aan Brechts huis in Berlin-Weissensee. Dicht bij de ingang van het huis lagen twee poppen op de grond. Hurwicz tilde ze op en bracht ze op speelse wijze in een omarming samen. Maar toen Weigel dat zag trok ze de poppen woedend uit elkaar. Volgens Hurwicz was Brecht noch Weigel in staat met homoseksualiteit om te gaan. Hoewel meerdere bekende leden van het ensemble geen hetero waren, deden Brecht en
Weigel alsof er slechts heteroseksuele relaties waren, geheel in overeenstemming met de staatsdoctrine. Maar tegelijkertijd was de vrouwenliefde in het kunstenaarsmilieu geen probleem:
In Berlijn was het heel mooi met Angelika. Anna Blaman had gezegd: jij zult nooit van iemand houden. Maar ik was heel verliefd. Zij was de vervulling van wat ik mijn leven lang had gezocht. Zij was niet alleen goed in bed, maar in alles. Ze was intelligent, begaafd en vol fantasie en ik kon alles met haar bespreken. Ik zat vol onopgeloste problemen maar ze luisterde aandachtig. Wanneer ik haar mooie stem hoor kan ik slechts dankbaar zijn.
Vaak ging ik met Brecht naar de Chausseestrasse, waar we boterhammen aten die Helene klaarmaakte. Brecht at heel snel. Vervolgens gingen we naar zijn woning en gaf ik hem zenuwmassage. Daarna gingen we naar bed.
Op een keer kwam Angelika mij ophalen. Er was geen liefde met Brecht maar ik zie Angelika toen nog voor me. De houding van een stier met een gestrekte kop. Ze voelde dat er iets niet klopte. We hadden zo graag een kind gehad. Angelika zei altijd dat ze alleen een kind van mij wilde. Brecht was gesteld
op Angelika, niet alleen als actrice. Tegen mij zei hij altijd: Angelika kan bij mij spelen wat ze wil. Ook zei hij eens: hoe is het toch mogelijk dat Angelika met een vrouw samenleeft. Ze heeft zulke mooie ogen. Het was de enige reactionaire opmerking die ik ooit van Brecht hoorde.
Op een dag zei ik tegen Angelika dat het goed zou zijn als we samen een kind van Brecht zouden hebben. Probeer het toch een keer met hem. Maar ze reageerde op mijn vraag nauwelijks, zoals meestal als ik iets vroeg. Ze gaf nooit meteen antwoord, ze lachte vrolijk. Ik had de indruk dat ze het niet heel erg onaangenaam zou vinden om met hem naar bed te gaan. Ik vertelde mijn idee aan Brecht en die vond het natuurlijk fantastisch.
Niet veel later was Angelika bij Brecht in zijn buitenhuis in Buckow [ten oosten van Berlijn]. Ze sliep dan altijd bij Hellie [Helene Weigel] in het grote huis. Toen zei Brecht tegen haar: Zeg Angelika, weet je hoe mooi het hier ’s morgens om drie uur aan het meer is. Ik ben dan nog op, kom dan naar me toe. Angelika schijnt toen niets te hebben gezegd, maar ze is niet gegaan. Brecht wist genoeg. Later zei hij een beetje gekweld tegen mij dat het niets geworden was met Angelika.
Gerda’s ster rees, haar werk vond de nodige erkenning, schreef ze Lou Eisler (3 november 1954):
Liebste Lou, ik heb je zo lang niet geschreven, omdat ik zo veel te doen had in Berlijn. Ik heb met groot succes foto’s van de Kreidekreis en van Mutter Courage gemaakt, om dat te bereiken moest ik veel experimenteren. Het is zo goed gelukt dat Brecht heeft voorgesteld dat ik drie maanden daar en drie maanden hier in Scheveningen ben, waar ik alles kan uitwerken. En dat zal ik in de toekomst ook doen. Schrijf er echter niets over omdat ik Gretus er eerst op moet voorbereiden.
Brecht beval het theaterfotoarchief van Gerda Goedhart aan bij de Akademie der Künste: ‘Ze heeft in het Berliner Ensemble gewerkt en haar foto’s zijn kleine kunstwerken. Er zijn in Duitsland slechts weinig deskundigen op het gebied van theaterfotografie die zich met haar kunnen meten.’
Het was inmiddels juni 1956. Angelika moest nog een maand in Rostock werken, en Gerda ging terug naar Nederland.
Ik belde Brecht. Hij zei: Gerda, wanneer kom je weer. Ik zei: in september waarop hij zei: zo laat! Ik zei: Als u mij nodig heeft telegrafeer dan. Dan kom ik meteen. Heel zachtjes zei hij toen: ja. Dat was de laatste keer dat ik zijn stem heb gehoord.
Ik reed met Gretus naar Zuid-Frankrijk en we waren net in Saintes-Maries-de-la-Mer in de Camargue toen ik een telegram van Angelika kreeg: Brecht was gestorven. Hij werd op het Dorotheenstädtischer Friedhof direct naast zijn huis [aan de Chausseestrasse] begraven. Dat was zijn laatste wens. Onder twee berkenbomen ligt zijn graf met een steen erop. Ik heb nog een berkenblad bewaard.
Ze kon zich niet voorstellen dat Brecht uit haar leven was verdwenen. Dat moest voor velen gelden die onder zijn invloed waren. Het ergste was, schreef ze in een brief aan Angelika, dat hij nog zoveel had moeten schrijven, de bekroning op zijn werk nog moest komen.
Het genie sterft en zovelen blijven leven die niets te zeggen ofte doen hebben. In de nacht van zijn dood was ik in St.-Maries-de-la-Mer. Gedichten van Lorca werden er voorgedragen. In de arena bij volle maan. Een zachte lucht, een atmosfeer die me honderd procent levendig maakt, meer dan alcohol doet.
Voor Gerda Goedhart en Angelika Hurwicz was het overlijden van Brecht aanleiding het Berliner Ensemble te verlaten. Ze besloten in Bergen te gaan wonen. Gerda was nog getrouwd met Gretus die niet wilde scheiden. Volgens David Kouwenaar sloten Gerda en Angelika ‘een soort schijnhuwelijk’ met elkaar. Ze zouden al
die jaren in Bergen blijven wonen maar vaak naar Duitsland en Oostenrijk reizen, als Angelika moest optreden, als gastactrice of als -regisseuse. Gerda overleed in 1993, Angelika in 1999.
Volgens Käthe Rulicke, medewerkster van Brecht, zou Brecht over Gerda Goedhart hebben gezegd: ‘Gerda behoort tot het beste wat de joodse bourgeoisie heeft voortgebracht.’ En Hanns Eisler die haar zijn platenalbum schonk, schreef een opdracht: ‘Dank, der tapfere und charmante Gerda’.
Literatuur
Veel van Gerda’s citaten komen van de door Gerda Goedhart ingesproken bandopnamen uit het archief van David Kouwenaar, Bergen (n-h).
Ehrhard Bahr, Weimar on the Pacific. German exile culture in Los Angeles and the crisis of Modernism, University of California Press, Berkeley-Los Angeles-London 2007. |
Anna Blaman, Op leven en dood (Amsterdam 1954). |
Elisabeth Hauptmann, Lesebuch (ed. Walter Gödden) (Keulen 2004). |
Angelika Hurwicz, Windflüchter. Gedichte (Berlijn 1957). |
Angelika Hurwicz, Die Nische des Insekts (Frankfurt an Main 1999). |
Gerda Goedhart, Bertolt Brecht Porträts (Zürich 1964). |
Helene Weigel (1900- 1971), ‘Unerbittlich das Richtige zeigend’ (Berlijn 2000). |
Sabine Kebir, Ein akzeptabler Mann? Streit um Bertolt Brechts Partnerbeziehungen (Berlijn 1987). |
Ditte von Arnim, Brechts letzte Liebe. Das Leben der Isiot Kilian (Berlijn 2006). |
Hans Mayer, Erinnerung an Brecht (Frankfurt am Main 1996). |
Bertolt Brecht, Dagboeken (Amsterdam 1975). |
Die Schauspielerin Angelika Hurwicz. Ein Fotobuch, Fotos Gerda Goedhart (Berlijn 1960). |
Bertolt Brecht, Fünf Schwierigkeiten beim Schriben der Wahrheit (Baarle Nassau z.j.). |
Angelika Hurwicz, Brecht inszeniert. Der kaukasische Kreidekreis, Fotos Gerda Goedhart (Velber bei Hannover 1964). |
Werner Hecht, Brecht-Chronik (Frankfurt am Main 2007). |
Günther Schwarberg, Sommertage bei Bertolt Brecht. Tagebuchskizzen unter dem dänischen Strohdach (Hamburg 1997). |
Briefwisseling Gerda Goedhart met Bertolt Brecht in: Brecht-Archiv, Berlijn. |
Briefwisseling Gerda Goedhart met Elisabeth Hauptmann, in: Akademie der Künste, Berlijn. |
Briefwisseling Gerda Goedhart met Lou Eisler-Fischer, Akademie der Künste, Berlijn. |
Interviews met Peter Hacks (Berlin), Manfred Weckwerth (Berlin), Claus Küchenmeister (Berlijn), David Kouwenaar (Bergen n-h), Daphne Kouwenaar (Amsterdam), Janine Kouwenaar (Alkmaar). |
- +
- Hans Olink (1949) is journalist en publicist. Hij is redacteur van het vpro-radioprogramma ovt. In het najaar verschijnt bij Atlas zijn biografie van A. den Doolaard, Dronken van het leven.