[2003/2 & 3]
Bij dit nummer
De dichter en criticus Willem Kloos (1859-1938) leeft voort in gebeeldhouwde frasen als ‘Ik ween om bloemen in de knop gebroken’, ‘Kunst is de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’ en ‘Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten’. Het zijn de nog altijd ontroerende overblijfselen van een tijdperk dat al bij het overlijden van Kloos – dit jaar vijfenzestig jaar geleden – voltooid verleden tijd was.
Kloos’ beslissende uur sloeg in 1882, toen hij zijn ‘Inleiding’ op de gedichten van Perk schreef de ‘Beweging van Tachtig’ was geboren. Drie jaar later was Kloos een van de oprichters van De Nieuwe Gids, het letterkundig maandblad dat hij tot aan zijn dood zou bestieren.
In de jaren ’80 veranderde de Nederlandse poëzie voorgoed van aangezicht, vooral dankzij twee dichters: Herman Gorter en Willem Kloos. Passie, weemoed en verdriet kwamen in de sonnetten van Kloos tot een ongeëvenaarde articulatie. Kloos groeide uit tot een fascinerend zinnebeeld van artistieke toewijding: de kunst ging hem boven het leven. Na een vroege apotheose werd het rustiger rond Kloos. In de nieuwe eeuw kreeg de criticus de overhand op de dichter. Nog ruim veertig jaar lang zou Willem Kloos, tot aan zijn dood, zijn gezag in de letteren uitoefenen, voortlevend ‘als zijn eigen weduwe’.
Naar De Nieuwe Gids als ‘geestelijk brandpunt’ is al veel onderzoek verricht, maar de grote biografie van Willem Kloos moet nog worden geschreven. Dit dubbelnummer van De Parelduiker vormt daartoe een aanzet.
Frans Oerlemans en Peter Janzen volgen Kloos op zijn bewogen levenspad, daarbij puttend uit recent eigen onderzoek. Aansluitend onthult J.D.F. van Halsema een onbekend episch fragment van Albert Verwey, dat meer licht werpt op de vriendschap tussen Kloos en Verwey. H.T.M. van Vliet levert een nieuwe, verrassende visie op Kloos’ belangrijkste dichtbundel, Verzen uit 1894. Marita Mathijsen publiceert de vier onbekende brieven van Kloos die de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek vorig jaar door haar bemiddeling verwierf. Uit de bijdrage van Charles Vergeer wordt vervolgens duidelijk met wat voor problemen een Kloos-onderzoeker te maken krijgt. Nop Maas toont Kloos als mikpunt van karikatuur en parodie. Rob Schouten laat, ter afsluiting, zien hoe in onze tijd met de erfenis van Kloos wordt omgesprongen.
De redactie dankt allen die door het verlenen van medewerking of toestemming dit dubbelnummer tot stand hielpen brengen. We zijn het Willem Kloos Fonds in het bijzonder erkentelijk voor zijn financieel gebaar.
De redactie