[De laatste pagina]
Anton de Goede (1956) is programmamaker bij de vpro-radio.
Anton de Goede
Ivan Sitniakowsky
‘Ik wilde nooit met iets anders dan met literatuur te maken hebben’
Ivan Wadiemovitch Sitniakowsky (20 januari 1944-26 juli 2014) citeerde graag gedichten die kennelijk in zijn hoofd verankerd lagen. Dat deed hij in een eigenaardig hoog tempo, zoals religieuzen een gebed kunnen prevelen. Ze werken als bezweringsformules, zei hij in een vpro-interview in 2004 ter verklaring. Een van die gedichten was ‘Zee’ van Jan Emmens, dat hij zeer aangrijpend vond: ‘Gehate moeder, nu ik tot u terugkeer, tot / uw wroegend verwijt, uw duister protest, / uw onverstaanbare orakeltaal, / zie ik mijzelf weer als een onvoltooid, / onbruikbaar scheepje: op de kust / houd ik nog stand, een teken / voor wie zich niet bijtijds heeft neergelegd / bij de beperkingen van zijn bestaan, / voor wie ontwerp bleef dat niet vruchtbaar werd.’ Nee, hij had die gedichten nooit uit zijn hoofd geleerd. ‘Op een gegeven moment zitten ze er. Het is zoals Emmens zelf zegt,’ meende Ivan, ‘zo’n gedicht werkt als een reling waaraan je je vasthoudt bij zeeziekte.’
Ivan drukte zich vaak uit in persklare regels, de uitgangs-ennen nadrukkelijk uitgesproken. Wat de vraag oproept waarom hij zo weinig gepubliceerd heeft buiten de recensies en interviews die vanaf 1971 meer dan dertig jaar lang in De Telegraaf stonden, nadat nrcHandelsblad geen ruimte op de kunstredactie meer voor hem had, toen de kunstredacties van Algemeen Handelsblad en nrc werden samengevoegd en hij dankzij Jacques Gans bij De Telegraaf wél welkom was om over literatuur te schrijven. ‘Ik wilde nooit met iets anders dan met literatuur te maken hebben’. Een onmodieuze overstap die hem nog lang heeft achtervolgd.
Kort na het overlijden van Ivan deze zomer noemde Pieter Waterdrinker (zelf Telegraaf-medewerker) hem op Facebook ‘een erudiete man die hij een paar keer had ontmoet’. Hij typeerde hem raak: ‘Er zat iets diep bij hem weggestopt, leek me. Zijn verschijning ontroerde mij. Hij droeg een smoezelige regenjas, afgedragen schoenen met dikke spekzolen en had een beetje plakkerig haar. Hij zag er uit als een bètaleerling op mijn middelbare school. Maar dan veertig jaar ouder. Ik wist van zijn levenslange bewondering voor W.F. Hermans, zijn verdere
[pagina 161]Werdegang kendle it niet. Ik zag een goed, onhandig, jongensachtig, volgens mij nooit helemaal volwassen geworden mens. […] Wat me schokte was een tweet van uitgever Tilly Hermans die gewag maakte van het feit dat Sitniakowsky door osm (ik heb me laten vertellen dat dat “ons soort mensen” betekent) werd geminacht. Ik begreep dat niet en dacht: ik vraag haar via dat snelle medium waarom zo’n prachtmens als hij nou werd geminacht? Haar antwoord kwam snel: “Hij schreef voor De Telegraaf.”’
Dat hij voor De Telegraaf werkte leverde Ivan, zeker in de jaren zeventig, scheldpartijen op als ‘jouw krant heeft mijn moeder vermoord’ – die moeder was in Auschwitz omgekomen -, en hij memoreerde (in zijn herinneringen, gepubliceerd in De Parelduiker 2006/5) dat Louis Lehmann hem op een bijeenkomst van De Bezige Bij in zijn gezicht stompte nadat hij zijn naam had genoemd en daar als verklaring ‘De Telegraaf’ aan had toegevoegd. Het moreel geweten van links Nederland, de Volkskrant– en vpro-journalist Jan Blokker, beet hem tot twee keer toe: ‘Schrijven voor De Telegraaf, dat doe je niet. Dat is not done.’
Werken voor De Telegraaf paste in zekere zin wel bij Ivan omdat hij van nature eigenwijs was. Lees: voor veel leden uit de culturele elite te eigenzinnig. ‘Ik werkte er meestal met heel veel genoegen. Je had een groot publiek.’
Speelde zijn Telegraaf-achtergrond mee bij de reacties op zijn persoon uit de schrijverswereld? Jeroen Brouwers noemde hem neerbuigend Sitniakoffie en Jan Wolkers meende dat hij ‘bij de nrc door de plee was getrokken om via het riool bij De Telegraaf weer naar boven te komen’. Gerard Reve maakte hem meer dan eens uit voor ‘Poolse bleekscheet’. Dat klonk grappig, maar sloeg nergens op want Ivans achtergrond was niet Pools.
Wie was Ivan, die zichzelf omschreef als ‘introvert en wat verlegen’, die in de Nederlandse boekenwereld door velen werd herkend, maar niet ge-kend? Ivan Sitniakowsky, die in talloos veel voetnoten in de naoorlogse Nederlandse literatuur zal blijven opduiken, die overigens wel waardering kreeg van de uitgevers Johan Polak en Theo Sontrop, en de auteurs Maarten Biesheuvel, Rudy Kousbroek, Henk Hofland en, zeker, Willem Frederik Hermans.
Hij was eigenlijk te links voor De Telegraaf, waar hij zich weinig gelegen liet liggen aan de daar heersende agenda. Zo interviewde hij voor zijn krant ook de Zuid-Afrikaanse schrijver André Brink. Daags na plaatsing van het interview ver-
[pagina 162]weet zijn hoofdredacteur hem: ‘Jij maakt propaganda voor het anc.’ Dat literatuur geen prioriteit had voor zijn krant maakte dat Ivan toch betrekkelijk vrij werd gelaten bij de keuze van zijn stukken zodat hij schrijvers besprak die je niet onmiddellijk zou verwachten in de kolommen van ‘de krant van wakker Nederland’: Ethel Portnoy, Karel van het Reve, Cioran, Frans Coenen, Julian Barnes.
In zijn carrière schreef hij zo’n vijftienhonderd stukken. Die bewaarde hij in kartonnen verhuisdozen. Af en toe pakte hij zo’n doos, graaide erin en herlas een artikel. Soms kon je hem dan goedkeurend horen mompelen: ‘toch goed gedaan!’, ‘heeft de tand des tijds doorstaan’, ‘nog altijd actueel’. Toenmalige geliefde Martje Breedt Bruin omschreef zijn stijl als ‘parlando-achtig’ en benadrukte terecht dat Ivan grote woorden en metaforen vermeed.
Ivan Wadiemovitch’ naam kwam uit Rusland, eigenlijk luidde zijn achternaam Sitnyakowsky, maar in publicaties vergat hij voor het gemak de tweede Griekse y. Zijn vader kwam in 1925 uit Rusland, dat wil zeggen uit wat toen Turkestan heette, dat als hoofdstad had Tasjkent, de hoofdstad van het huidige Oezbekistan. ‘Hij voegde zich op zijn negende bij zijn moeder, mijn grootmoeder was eerder al met haar tweede echtgenoot in Nederland aangekomen nadat ze haar zoon had geparkeerd bij haar eigen moeder,’ vertelde hij mij in 2004. ‘Veel Russische immigranten hebben zo’n trauma opgelopen van de Russische revolutie dat ze hun kinderen nieuwe nationaliteiten, nieuwe identiteiten wilden geven. Dat gold ook voor mijn vader die als jongen dingen heeft meegemaakt waar hij nooit over heeft willen praten. Hij heeft mijn moeder verteld dat hij de hongersnood heeft meegemaakt, dat hij boombast heeft gegeten, dat hij als een lastig element werd gezien door een gezelschap met wie hij op reis was en dat er een poging is gedaan om hem bij het oversteken van een rivier te verdrinken.’
Ivan vertelde dat zijn vader van een warme persoonlijkheid veranderd was in een zwijgzame en in zichzelf gekeerde man ‘die weinig vertrouwelijkheden uitwisselde’. Ik suggereerde dat hij daarin misschien wel op zijn vader leek. ‘Nee,’ zei Ivan, ‘als je al mijn stukken naast elkaar legt, komt daaruit iemand naar voren die zich wel degelijk bloot geeft.’ Waarop ik zei dat hij, gelet op de schrijvers die hij besprak, zoals Cioran, Hermans en Coenen, toch onmogelijk het zonnetje in huis genoemd kon worden. Waarop hij antwoordde: ‘Je hoeft niet het zonnetje in huis te zijn om toch open kaart te spelen op een niet sentimentele manier.’
Wat was het mooi geweest als Ivan nog eens had geschreven over zijn jeugdjaren en zijn voorouders. Hij had plannen. Halverwege de jaren negentig reisde hij naar Oezbekistan, publiceerde een reisverhaal in zijn krant, met daarin een alinea over zijn grootouders. ‘Het leidde tot slechts één reactie: van een collega die het bestaan van de hoogleraar die over mijn familie vertelde in twijfel trok. Ik dacht toen, het is maar goed dat het bij een alinea is gebleven. Ik weet niet of mijn leven interessant is. Hoewel, bij mijn moeder haar voorouders kom je uit in Frankrijk, ik ben half Russisch en voor een achtste Frans.’
Raadselachtig blijft waarom de opmerking van die collega hem zo ontmoedigde. Een paar keer bezocht ik Ivan met een microfoon om hem te laten vertellen wat hij
[pagina 163]niet op papier kreeg. De laatste jaren zat hij in verschillende verpleegtehuizen, waar men niet eerder bewoners heeft moeten huisvesten met zoveel boeken, schilderijen, paperassen en eeuwenoude Chinese spiegels. We hebben veel gelachen, maar helaas was Ivans concentratie weg. Ongetwijfeld de invloed van ‘mijn vriend’ Parkinson, die hem vanaf 1991 plaagde. De ziekte die ook zijn held Karel van het Reve geveld had. Op verzoek van Ivan, die vooraf de details rond zijn overlijden had besproken, prijkte op 30 juli in de overlijdensadvertentie in nrc Handelsblad een troostrijk citaat van Van het Reve: ‘Waar de dood is, ben ik niet, waar ik ben, is de dood niet.’
Vriendin Martje Breedt Bruin zag op Zorgvlied, op 4 augustus, de huidige hoofdredacteur van De Telegraaf, Sjuul Paradijs, als eerste het condoleanceregister tekenen, daarbij zeggend: ‘Na Ivan hebben we nooit meer dit niveau benaderd.’ Ivan zou de opmerking gewaardeerd hebben en tegelijk was hem ongetwijfeld een citaat ter relativering te binnen geschoten, want met complimenten wist hij zich slecht raad. Misschien zou Hermans hem hebben ingefluisterd: ‘Nergens wordt zoveel onwaarheid gesproken als op begrafenissen.’ En toch had Sjuul Paradijs het dit keer waarschijnlijk bij het rechte eind.
Over het gehele werk
auteurs
over L.Th. Lehmann
Over dit hoofdstuk/artikel
auteurs
over Ivan Sitniakowsky
beeld van Ivan Sitniakowsky