Bart Slijper
In gemeenschap van goederen
Tachtigers in financiële nood
Bart Slijper (1963) publiceerde in 2007 Van alle dingen los. Het leven van J.C. Bloem en in 2012 verscheen van zijn hand In dit gevreesd gemis. Het leven van Willem Kloos. Hij werkt aan een groepsportret van de Tachtigers.
Elkaar om geld vragen, of het juist ruimhartig geven, was rond 1890 onder de Amsterdamse avant-garde aan de orde van de dag. Het was een erezaak, een bewijs van vriendschap en solidariteit om aan anderen te geven wat je zelf missen kon. Hoewel op deze manier vaak het ene gat met het andere werd gedicht, was het leven van veel jonge, naar autonomie strevende schrijvers en kunstenaars alleen met deze onderlinge steun vol te houden.
In de herfstmaanden van 1888 had Willem Witsen, die sinds kort een woning en atelier in Londen huurde, zijn vriend Willem Kloos onderdak en morele steun geboden. Wanneer Kloos alweer maanden terug in Amsterdam is, heeft hij nog het kettinghorloge dat Witsen hem had geleend, waarschijnlijk om de terugreis soepel te laten verlopen. Hij heeft er al die tijd profijt van gehad, laat hij in april 1889 weten. ‘’t Heeft geen één keer in de Lommert gestaan, ofschoon de aandrang dikwijls groot was. Dit voordeel heb ik er echter van gehad, dat mijn crediet, door die gouden ketting op mijn buik, aanmerkelijk steeg, in de Poort [van Cleve] b.v. waar ik nu zit te schrijven.’ In dezelfde brief schrijft hij dat hij tegenwoordig hele avonden met George Breitner in de kroeg zit: ‘we lenen elkander geld in geval van nood, dat we altijd prompt teruggeven’.Ga naar eindnoot1
Breitner en Kloos zijn beiden voorbeelden van kunstenaars die in kleine kring al vroeg een enorm prestige genoten, maar het financieel nauwelijks konden redden. Het grote voordeel van de schilder boven de dichter was natuurlijk dat Breitner er door de verkoop van een schilderij opeens weer een stuk beter voor kon staan, hoewel ook dan de inkomsten niet genoeg waren om zijn hoog opgelopen schulden af te lossen. Zelfs toen hij in 1896 een schilderij van de Dam voor 3500 gulden aan het museum van Dordrecht verkocht (wat een bijzonder royaal jaarsalaris zou zijn), was hij daarmee allerminst uit de problemen.Ga naar eindnoot2
De geldzorgen van Kloos waren nog uitzichtlozer doordat er in zijn situatie weinig kon veranderen. Hoewel hij klassieke talen had gestudeerd ambieerde hij
[pagina 18]geen maatschappelijke functie, maar probeerde van zijn literaire werk rond te komen. Vanaf eind 1885 verdiende hij 600 gulden per jaar als secretaris van De Nieuwe Gids, het geruchtmakende tijdschrift dat vernieuwing propageerde, wat hij door de literaire kritieken die hij bijdroeg met zo’n 200 gulden wist aan te vullen. Daarmee verdiende hij, zoals hijzelf bitter opmerkte, minder dan een hulponderwijzer in zijn eerste jaar.
Schrijvers als Kloos, Albert Verwey en Lodewijk van Deyssel vormden in verschillende opzichten een nieuw fenomeen binnen de Nederlandse cultuur. In de eerste plaats was het tot aan de jaren tachtig gebruikelijk en wenselijk dat auteurs, voor zover ze niet over familiekapitaal beschikten, zorgden dat ze na hun studie een baan kregen om in hun vrije tijd te kunnen schrijven. Op deze manier waren ze financieel onafhankelijk van de literaire markt en bleven midden in de maatschappij staan, factoren die van groot belang werden geacht om als schrijver richtinggevend te kunnen zijn. Maar achteraf moet je concluderen dat de Nederlandse literatuur tussen 1860 en 1880 maar zelden het dilettantisme ontsteeg en in niveau ver achterbleef bij de grote Europese stromingen. Na 1880 wilde een aantal van de belangrijkste dichters en schrijvers zich voluit aan de literatuur wijden, wat in artistiek opzicht al snel tot revolutionaire vernieuwingen leidde, maar tegelijk veel jonge auteurs permanent geldzorgen opleverde.
Eveneens nieuw en ongehoord was de verregaande minachting voor de smaak van het grote publiek. ‘Wij hebben tienmaal meer verstand, tienmaal meer geest, tienmaal meer verbeelding, tienmaal meer liefde, tienmaal meer verontwaardi-
[pagina 19]ging, tienmaal meer deugd of wil, dan gij,’ meldde Van Deyssel aan het gewone volk. ‘Wij zijn het opperste leven.’Ga naar eindnoot3 Dat is niet meteen een houding waarmee je algemeen geliefd wordt.
Het is opvallend hoeveel tijd van dat opperste leven in kroegen, dans- en hoerenhuizen werd doorgebracht. Ook in dit opzicht was de generatie van 1880 het tegenbeeld van oudere schrijvers als Potgieter en Beets, die het schrijverschap als een hoge maatschappelijke roeping beschouwden en hun lezers wilden leiden in een streven naar deugdzaamheid, geloof en vaderlandsliefde. Behalve dat het hen vervreemdde van een groot deel van het lezerspubliek, bracht het mateloze drinken allerlei andere problemen mee. Zo schreef Witsen, zelf bepaald geen geheelonthouder, in 1887 met een mengeling van vriendschappelijke bezorgdheid en ergernis over Breitner dat die ‘zich met alle geweld naar de verdommenis wil zuipen en sjouwen’. In die tijd ontving Breitner van een mecenas het geld om de huur van zijn atelier (vijfenzeventig gulden per kwartaal) te kunnen voldoen, maar dat bleek te zijn verdwenen evenals het bedrag dat hij zojuist met zijn werk had verdiend. Verwey was al een inzamelingsactie begonnen, toen Witsen hem schreef dat ze in het geval van Breitner ook weer niet te zorgzaam hoefden te zijn: ‘daar hij nooit z’n schulden betaalt, veronderstel ‘k dat hij ’t op z’n gewone manier kwijt raakt.’Ga naar eindnoot4 In de kroeg dus met iemand als Kloos, die natuurlijk maar een grapje maakte over het prompt terugbetalen van de drankschulden.
Willem Witsen was een belangrijke spil in deze wankele culturele economie. Hoewel hij graag en vaak de stad uit trok om zich in afzondering aan zijn schilderijen of etsen te wijden, was hij voortdurend betrokken bij het lot van zijn vrienden. Ook bij Witsen was het geld vaak op, maar dat duidde niet op een zorgwekkende armoede. In 1885 – hij was toen vijfentwintig jaar oud – schreef hij aan de schilder Jacobus van Looy dat hij voorlopig nog geen kans zag om iets met zijn werk te verdienen. ‘In dit opzicht is m’n vader zeer bereidwillig: hij heeft me beloofd me zoveel mogelijk te zullen helpen en daar over maak ‘k me ook niet bezwaard.’Ga naar eindnoot5 Witsen was afkomstig uit een roemruchte en zeer welgestelde familie van handelaren en regenten, onder wie Cornelis Witsen die in de zeventiende eeuw burgemeester van Amsterdam was.Ga naar eindnoot6 Zijn vader was een rijke handelaar in ijzer (hét moderne bouwmateriaal van de negentiende eeuw), die veel begrip had voor de moeilijkheden van een gewetensvolle kunstenaar. In mei 1886 schreef hij aan zijn zoon: ‘ik geloof dat met dat ideaal wat je voor ogen hebt, het wel overal hetzelfde zal zijn daar slechts weinige kunstenaars voor de kunst zelve werken & verreweg de meesten rekening moetende houden met materiële behoeften en begerig naar spoedig succes de ware kunst opofferen aan den smaak van het publiek & daardoor oppervlakkig worden. Ze hebben dan ook meer kans om goed te verdienen dan hij die zijn eigen weg gaat en zich niet stoort aan conventie of mening van oppervlakkige beoordeelaars. Het zal dan ook jou meer moeite kosten dan een ander om met de kunst geld
[pagina 20]te verdienen, maar laten we hopen dat dit maar een kwestie van tijd is & dat je de schade later dubbel inhaalt.’ Misschien, zo vroeg hij, wilde Willem nog even de goede ontvangst bevestigen van de zeventig gulden die hij bij de brief had ingesloten.
Pas vier jaar later, toen Witsens werk al wel gekocht werd en hij ondanks een maandelijkse toelage van 125 gulden nog weer extra geld nodig had, besloot zijn vader dat het tijd werd om voorzichtig een grens te stellen.Ga naar eindnoot7
Dat het geld er bij Witsen nogal snel doorheen ging, had veel te maken met al die vrienden van hem die niet over zo’n vader beschikten. Je kunt je voorstellen dat hij in het holst van de nacht in de Nes, het afrekenen niet aan Kloos, Verwey of Breitner kon overlaten. En evenmin aan de zeer onhandige, dromerige dichter en classicus Hein Boeken, die geld verdiende door bijles te geven, maar zijn leven nooit op orde had. ‘Dinsdag kreeg hij f 27.50 voor zijn lessen in Utrecht,’ kon de toneelspeler Arnold Ising aan Witsen melden ‘en woensdagochtend kwam hij een gulden lenen, want hij was de Nes eens ingegaan!’Ga naar eindnoot8
Zelf kreeg Boeken begin 1897 ‘met ieder post’ een verzoek om geld van de inmiddels vergeten Nieuwe Gids-auteur Jan Hofker. ‘Ik heb hem nu f 2.50 gestuurd,’ schreef Boeken aan Witsen, ‘die ik geleend heb van mijn hospita, hoewel ik mijn Januari rekening nog niet voldaan had.’Ga naar eindnoot9 Het is logisch dat de armoede verdubbelde zodra Hofker en Boeken samen op pad gingen. En dan hopen ze maar dat Witsen het probleem oplost, zo blijkt uit een brief van Hofker: ‘Vandaag in grote hitte heen en terug naar Zantvoort gelopen, driemaal gebaad, half weg heen, te Zant-
[pagina 21]voort, halfweg terug, 2½ uur heen en even zoveel terug. Maar nu wou ik je vragen, Hein heeft nog f 2.40 en ik 1½ cent (ik heb 97½ gulden kamerhuur en achterstallige schuld betaald) heb je misschien een klein beetje geld voor ons in een brief?’Ga naar eindnoot10
Al die jonge kunstenaars met hun ongeregelde levens werkten vol overgave, nietsontziend en, inderdaad, met tienmaal meer liefde en wilskracht dan een ander. Maar wat ze ook deden, het was nooit genoeg om zonder zorgen te leven.
Vanaf de oprichting van De Nieuwe Gids in 1885 tot en met 1888 was Verwey de motor van het tijdschrift: hij regelde, organiseerde en leverde ondertussen een stroom van poëzie en essays van hoog gehalte. Niettemin schreef hij in oktober 1886 aan de schilder Jan Veth: ‘Ik ga weer doen wat ik niet laten kan – om geld vragen. Ik heb álles gedaan wat ik kón: ik heb gewerkt als een paard, genoeg om stukken te kunnen schrijven voor zes afleveringen achter elkander, maar ik kan met dat al geen geld genoeg bij elkaar brengen om deze drie maanden te zorgen voor mijn “huislast”. Ik heb dertig gulden meer nodig dan de honderd, die ik bij elkaar kreeg.’ Dat het vanzelfsprekend was om elkaar wanneer het maar enigszins kon te ondersteunen, zonder dat iemand zich bezwaard mocht voelen, blijkt mooi uit het einde van deze brief: ‘En word er niet boos om, dat ik het beroerd vind om geld te vragen, al weet ik dat jij het, als je ’t geven kunt, van harte geeft.’ Veth had het geld en stuurde het per ommegaande.Ga naar eindnoot11
Uit de vele vriendschappelijke brieven die werden gewisseld blijkt dat men elkaars uitgavenpatroon niet graag bekritiseerde. Niemand schreef aan een ander: ga
[pagina 22]dan gewoon niet steeds in de stad drinken. Maar er bestonden, juist omdat iedereen op de goedheid van de anderen kon vertrouwen, wel een paar ongeschreven wetten voor het vragen van geld. Liegen over je verkwistende levensstijl, zoals Breitner kennelijk deed, dat kon natuurlijk niet. Een andere regel was dat je probeerde om niet te kort op elkaar van dezelfde vriend te lenen. Toen zelfs Witsen eens een paar keer binnen zijn vriendenkring om geld moest aankloppen, vroeg hij wat onwennig hoe dat precies zat: ‘men zegt dat over ’t geheel het ’n bijna algemene regel is dat iemand nooit twee keer aan dezelfde persoon geld leent: ‘k weet niet of ’t waar is – alleen hoop ‘k dan maar dat jij ’n uitzondering zult maken.’Ga naar eindnoot12
De Tachtigers – onder die naam zijn ze de cultuurgeschiedenis in gegaan – vallen in financieel opzicht duidelijk in twee groepen uiteen. Naast Witsen, hoorden de Nieuwe Gids-redacteuren Frank van der Goes (eveneens afkomstig uit een gegoede Amsterdamse familie) en Frederik van Eeden (die als arts zijn geld verdiende) bij de ‘rijken’ die geregeld geld gaven. De verschillen met de veel grotere groep die zo’n beetje van dag tot dag leefde, waren enorm: waar Witsen voor zijn huwelijk bij familie 5000 gulden weet te lenen, heeft Kloos een paar tientjes nodig omdat het echt niet langer gaat met de kleren waarin hij rondloopt en dan nog laat hij zijn pak eerst maar door zijn hospita oplappen.Ga naar eindnoot13
De vader van Verwey, meubelmaker van beroep, was gestorven toen zijn zoon pas dertien jaar oud was. Voor Kloos was het niet veel beter: zijn vader was kleermaker en wilde helemaal niets van zijn letterkundige ambities weten, om maar te zwijgen van de bijbehorende levensstijl – zelfs nog te beroerd om voor zijn zoon een pak of een overjas te maken. Het verschil was dat Verwey langdurig en gestructureerd kon werken, waar Kloos na een opflakkering vaak stilviel en wegzakte in sombere apathie. Van alle Tachtigers was zijn toestand het schrijnendst.
Na 1888 verviel Kloos in steeds ergere soorten van alcoholisme, ruzie en paranoia, en eind 1892, na allerlei gedoe binnen de redactie van De Nieuwe Gids, was hij zo
[pagina 23]moedeloos en verzwakt dat Witsen het hoognodig vond om te proberen een vakantie voor hem te financieren. Zoals altijd gaf iedereen wat hij missen kon en was er al snel een bedrag van 600 gulden beschikbaar. Het trof Kloos in zijn labiele toestand veel dieper dan normaal, liet Witsen aan zijn verloofde weten: ‘Eerst wou hij ’t niet geloven en hij zei aldoor: zulke dingen zeggen ze me in m’n droom ook. ’t Heeft veel moeite gekost om ‘m te overtuigen dat ’t geen droom was – en toen kreeg hij tranen in z’n ogen en lag z’n hand op m’n schouder.’Ga naar eindnoot14 Het vooruitzicht van een zorgeloze reis naar het buitenland deed hem goed, maar toen hij eenmaal in gezelschap van Boeken in Italië was, bleek het geld natuurlijk nog sneller op te gaan dan in Amsterdam. De hotelkamers waren duur in Rome, schreef Kloos aan Witsen, en ze werden van alle kanten afgezet en zelfs bestolen. ‘En omdat Hein met zich te wassen wat water op het vloerkleed had gemorst, stond op de rekening tapis 2 francs.’ Maar tegen de vele bedelaars heeft Kloos een remedie gevonden: ‘Ze laten ons nu nog al met rust. Ik bulder maar altijd uit “No” dan zijn ze in een oogwenk weg.’ Het was al met al maar goed dat Witsen ervoor had gezorgd dat ze in Venetië extra geld konden opnemen voor de terugweg.Ga naar eindnoot15
In de hierop volgende tijd ging het steeds slechter met Kloos. Hij raakte zover verdwaald in zijn eigen geest dat zijn kwetsbaarheid en achterdocht omsloegen in een redeloze woede tegen bijna al zijn oude vrienden. Maar evengoed stond iedereen weer klaar om royaal te geven toen er in 1895 veel geld nodig was om hem te kunnen laten opnemen in het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen te Utrecht.Ga naar eindnoot16 Het werd, op de valreep, zijn redding.
Je zou een heel boek kunnen schrijven over de solidariteit van de Tachtigers. Het is al vaak gezegd dat deze ongehoord succesvolle groep van schrijvers en kunstenaars rond 1885 elkaar wist te vinden in een gezamenlijke afkeer van het kabbelende culturele klimaat van hun tijd. Ze kozen de aanval, zochten passie en risico. Om de strijd een poos te kunnen volhouden, leefden ze zo ongeveer in gemeenschap van goederen.
[pagina 24]
(Ingezonden mededeling)
Maarten Maartens
100ste sterfjaar
Van 15 augustus t/m 26 september 2015 vinden in Doorn en omgeving diverse activiteiten plaats naar aanleiding van het honderdste sterfjaar van de Nederlandse schrijver Maarten Maartens (1858-1915), pseudoniem van Jozua van der Poorten Schwartz, die in het Engels schreef.
Tussen 1885 en 1914 publiceerde hij veertien romans, talloze korte verhalen, gedichtenbundels en toneelstukken. Befaamd in vooral Engeland, Amerika en Duitsland bleef hij in eigen land een miskend figuur. Onlangs verscheen bij uitgeverij Meulenhoff een heruitgave van de roman De dwaas Gods, een vertaling van God’s Fool uit 1892.
De activiteiten vinden plaats in en rond het Maarten Maartenshuis op landgoed Zonheuvel in Doorn. Centraal in het programma staat een symposium op 26 september onder leiding van dr. Bouwe Postmus, met medewerking van onder anderen dr Hendrik Breuls (in 2004 gepromoveerd op Maartens) en Arjan Peters, literatuurcriticus van de Volkskrant. Er zijn kinderrondleidingen en een geocaching-tocht op het landgoed. ’s Avonds vindt in de Maartenskerk in Doorn een concert rond Maartens plaats.
Voor een gedetailleerd overzicht van alle activiteiten
zie www.maartenmaartens.nl
Over dit hoofdstuk/artikel
auteurs
over Willem Witsen
over Willem Kloos
beeld van Willem Witsen
beeld van George Hendrik Breitner
- eindnoot1
- Brief van Willem Kloos aan Willem Witsen, 6 april 1889. De voor dit artikel geraadpleegde brieven van en aan Witsen zijn gepubliceerd in Willem Witsen, Volledige briefwisseling, www.dbnl.org/tekst/wits009brie01_01 (oktober 2014).
- eindnoot2
- Zie brief van Willem Witsen aan Elizabeth Witsenvan Vloten, 13 november 1896.
- eindnoot3
- Lodewijk van Deyssel, Verzamelde opstellen, Amsterdam 1894, p. 14.
- eindnoot4
- Brieven van Willem Witsen aan Albert Verwey, 16 en 21 november 1887.
- eindnoot5
- Brief van Willem Witsen aan Jacobus van Looy, tussen 10 en 14 september 1885.
- eindnoot6
- Zie Jenny Reynaerts, ?Beheerste bewogenheid. Het leven van Willem Witsen (1860-1923)?, in [Irene M. de Groot, J.F. Heijbroek en anderen (red.)], Willem Witsen 1860-1923. Schilderijen, tekeningen, prenten, foto’s, Bussum [2003], p. 10-69.
- eindnoot7
- Brieven van J.J. Witsen aan Willem Witsen, 6 mei 1886 en 24 augustus 1890.
- eindnoot8
- Brief van Arnold Ising jr. aan Willem Witsen, 7 mei 1896.
- eindnoot9
- Brief van Hein Boeken aan Willem Witsen, 12 januari 1897.
- eindnoot10
- Brief van Jan Hofker aan Willem Witsen, ongeveer 24 augustus 1896.
- eindnoot11
- Brieven van Albert Verwey aan Jan Veth, 2 en 5 oktober 1886; Albert Verwey, Briefwisseling 1 juli 1885 tot 15 december 1888 (ed. Margaretha H. Schenkeveld en Rein van der Wiel), Amsterdam 1995, p. 230.
- eindnoot12
- Brief van Willem Witsen aan Henri Samson, 23 april 1892.
- eindnoot13
- Brieven van Frank van Vloten aan Willem Witsen, 18 en 28 december 1892; zie Bart Slijper, In dit gevreesd gemis. Het leven van Willem Kloos, Amsterdam 2012, p. 233.
- eindnoot14
- Brief van Willem Witsen aan Elizabeth Witsen-van Vloten, 21 december 1892.
- eindnoot15
- Brief van Willem Kloos aan Willem Witsen, 19 maart 1893.
- eindnoot16
- Zie Bart Slijper, In dit gevreesd gemis. Het leven van Willem Kloos, Amsterdam 2012, p. 237-239.