[2015/02]
Hans Ester
Albert Vigoleis Thelen
Duits-Nederlandse virtuoos van spel en ernst
Hans Ester (1946) studeerde Duits, Zuid-Afrikaans en theologie. Hij promoveerde op de rol van de geestelijke in het werk van Theodor Fontane. Naast zijn werk voor de Universiteit van Nijmegen recenseerde hij vanaf 1975 Duitse en Zuid-Afrikaanse literatuur in Trouw. Hij publiceerde vaker over A. Vigoleis Thelen.
Wie de Duitstalige boeken en opstellen leest die de laatste twintig jaar over de Duitse (of beter gezegd: Duits-Nederlandse) schrijver Albert Vigoleis Thelen zijn verschenen, valt onmiddellijk op dat de bewonderaars van Thelen hem een royale zitplaats op de Olympus willen bezorgen. Die Olympus is uiteraard de Duitse literatuurgeschiedenis. Maar, uit iedere publicatie over Thelen blijkt zonneklaar dat Thelen niet tot een nationale letterkunde behoort. Hij overstijgt de nationale begrenzing. De meest opvallende en dominante grensoverschrijding van deze schrijver is die naar Nederland.
Wie was Albert Vigoleis Thelen?
Albert Vigoleis Thelens leven omspant verreweg het belangrijkste deel van de twintigste eeuw. Dat hij een virtuoos schrijver zou worden, was lange tijd niet voorspelbaar. Thelen werd op 28 september 1903 in Süchteln, nabij de grens met Nederland, geboren. Zijn schoolloopbaan was bepaald geen succes. Alleen in de korte periode van 1918 tot 1919 was Thelen leerling van het gymnasium in Viersen. Daarna werkte hij als leerling-machinebankwerker en als technisch tekenaar. Pas op zijn 22ste kon hij in Münster met een universitaire studie beginnen: Duits, filosofie en kunstgeschiedenis. Zijn bijvakken waren perswetenschap en Nederlands. Dankzij zijn ontmoeting met de middeleeuwse letterkunde kon Albert Thelen een naam aan de zijne toevoegen: Vigoleis. Deze literaire naam – en speelse omgang met de eigen identiteit – was afgeleid van Wigolais, de ridder van de Tafelronde in de gelijknamige Middelhoogduitse Arthur-roman. Wigolais moet telkens weer nieuwe problemen overwinnen om zijn – vooral de verheven vrouwen – dienende taak te vervullen. Als ridder is hij verlosser.
In Thelens belangstelling voor het Nederlands tekenen zich al de contouren af van een levenslange verbintenis: de band met de Nederlandse letterkunde en haar meest prominente vertegenwoordigers. Het begin was bescheiden. In april of mei
[pagina 3]1931 verhuisde Thelen met zijn vrouw Beatrice Bruckner naar Amsterdam, waar ze een woning vonden in de Nicolaas Beetsstraat 138 boven. Beatrice was lerares muziek en taal in het gezin van jonkheer Six van Hillegom. Tijdens hun Amsterdamse verblijf leerde Thelen Menno ter Braak kennen en uit de brieven die Thelen toen aan Menno ter Braak schreef, blijken reeds zijn kennis van de Nederlandse letterkunde en zijn ambitie om als vertaler advocaat van de Nederlandse literatuur in het Duitse taalgebied te zijn. Na Amsterdam bracht Thelen samen met Beatrice enkele jaren op het eiland Mallorca door, maar de vriendschappelijk contacten die hij met Nederlandse schrijvers had gelegd werden alleen maar intensiever en interessanter. Tijdens dat verblijf schreef Thelen in 1934 zijn eerste Nederlandstalige recensie van een werk uit de Duitse emigrantenliteratuur voor het in Den Haag verschijnende dagblad Het Vaderland. De brieven die Thelen aan Victor E. van Vriesland, Jan Greshoff, Henny Marsman, Menno ter Braak en anderen schreef, kregen grote vermaardheid door hun gewaagde onderwerpen, vooral op het gebied van de seksualiteit, en door hun bijzondere humor. Verder in dit nummer volgt een aantal van die brieven. De briefwisseling met Menno ter Braak duurde van 1931 tot 1940. Thelen had het plan opgevat om Ter Braaks Het carnaval der burgers in het Duits te vertalen. Zo ver kwam het niet. Het contact had wel tot gevolg dat Thelen en Ter Braak elkaar goed leerden kennen en grote sympathie voor elkaar en elkaars werk koesterden. Thelens brieven aan Ter Braak zijn stilistisch uitermate knap geschreven, vol humor en met allerlei venijn richting de politieke leiding van Duitsland tijdens het Derde Rijk.
Uit de brieven kwamen andere contacten voort. Op 1 september 1987 vertelde Thelen mij daarover het volgende: ‘Nu had ik op Mallorca Greshoff leren kennen. Greshoff was gekomen, omdat hij een “Hoerenbrief” wilde hebben. Ik had een brief aan Vic van Vriesland geschreven over het hoerenbedrijf op het eiland Mallorca. Die brief was gestencild rondgestuurd (zie p. 24 e.v.). Die brief was in handen gekomen van Marsman, van Greshoff, en iedereen wilde van mij zo’n brief. Die brief was voor Marsman de aanleiding geweest om tijdens een reis, die hij op kosten van
[pagina 4]uitgeverij Querido naar Zuid-Spanje maakte, naar Mallorca te gaan om even die Vigo te zien, die zulke aardige brieven over hoeren schreef. Greshoff was ook naar Mallorca gekomen. Hij zei tegen mij: “Als je een mysticus hebt ontdekt, dan komt er maar één uitgever voor in aanmerking, dat is de oude Meulenhoff, de vader van John Meulenhoff.” Toen Henny mij [in 1937 in Auressio] vroeg wie het [werk van de Portugese mysticus Teixeira de Pascoaes] uit zou geven, vertelde ik hem, dat Greshoff Meulenhoff had aanbevolen. “Meulenhoff, uitstekend, schrijf aan Meulenhoff een briefkaart, dat Henny Marsman de vertaler is, de mede-vertaler.” En toen hebben wij gewerkt. Iedere dag moest ik naar Henny toe en Rien Marsman moest alles in het net tikken. We werkten er vier uur per dag aan. Henny Marsman kende drie woorden Spaans en geen enkel woord Portugees. Ik moest hem dus op mijn Nederlandse manier alles vertellen.’Ga naar eindnoot1
De Thelens wonden er geen doekjes om dat zij van het nationaalsocialisme niets moesten hebben. Het lag voor de hand dat zij hun toevlucht zouden zoeken in het Zwitserse Bazel, de stad waar Beatrice vandaan kwam en waar haar familie woonde. Het dicht bij Duitsland gelegen Bazel bleek minder veilig dan zij dachten. De Gestapo zag hen als staatsvijanden en probeerde in 1937 zelfs om de toen nog in Bazel wonende Thelen te ontvoeren. Het was duidelijk dat het in Noord-Zwitserland niet veilig was voor Beatrice en Albert Vigoleis Thelen. Daarom waren zij vanaf hun vlucht uit Spanje in 1936 als gevolg van de bedreiging door de aanhangers van Franco voortdurend onderweg naar een nieuwe tijdelijke verblijfplek. Eerst verbleven de Thelens in Auressio, een afgelegen bergdorpje vlakbij Ascona, waar Vigoleis met Marsman aan de Teixeira de Pascoaes-vertalingen werkte. De jaren 1939 tot 1947 brachten de Thelens door op het landgoed van de Portugese mysticus Teixeira de Pascoaes in SãoJoã de Gatão bij Amarante.
Nadat zij in het Portugal van dictator Salazar niet langer welkom waren, vertrokken de Thelens in 1947 naar Amsterdam waar zij tot 1954 bleven. Daarna verruilden zij Nederland voor Zwitserland, Beatrices geboorteland. De band met Nederland, in het bijzonder met de literaire wereld van Nederland, bleef ook in het Zwitserse Ascona en later in Lausanne, als hechte relatie bestaan. Niet alleen de vertalingen van het werk van Teixeira de Pascoaes in het Nederlands die Thelen met Henny Marsman en Gerard Diels verzorgde laten die innige relatie zien. Meer nog doen dat de roman Die Insel des zweiten Gesichts die in 1953 bij uitgeverij Van Oorschot in Amsterdam uitkwam en Der schwarze Herr Bahßetup uit 1956. Laatstgenoemde roman is voor een Duitstalige lezer vrijwel onleesbaar, ondanks de taal waarin hij is geschreven. Het is qua sfeer en culturele inbedding een Nederlandse roman. Beide romans tonen aan dat Nederland Thelens tweede vaderland was geworden. Mij bleek dat ook tijdens ons gesprek op 1 september 1987. Met hoorbaar genoegen sprak Thelen toen Nederlands met slechts enkele zinsneden in het Duits. Op 9 april 1989 overleed Albert VigoleisThelen in het bejaardentehuis Sankt Cornelius in Viersen-Dülken. Of zou ik moeten zeggen: alleen Albert Thelen overleed, Vigo bleef bij ons achter?
[pagina 5]Duitsland kan niet om Nederland heen
Op 28 september 1988 vierde Albert Vigoleis Thelen zijn vijfentachtigste verjaardag. Zijn nabij Venlo gelegen geboortestad Viersen organiseerde in het kader van deze verjaardag een feestelijke bijeenkomst met een kleine expositie. Zoals ik al eerder vermeldde, had Thelen in de periode 1925 tot 1928 Nederlands gestudeerd in Münster, onder leiding van René van Sint Jan. Daarom was het gepast dat de laudatio bij die gelegenheid werd uitgesproken door de dichter en criticus Hermann Wallmann, die voorzitter is van de Literaturverein Münster. Wallmanns voordracht is een mooie, informatieve tekst. Een van de door hem aangesneden onderwerpen is de plaats van Thelen binnen de Duitse literatuurgeschiedenis. Hij noemt een hele rij romans die enkele jaren na Thelens roman Die Insel des zweiten Gesichts, gelijktijdig met Thelens tweede grote roman Der schwarze Herr Bahßetup of iets later zijn verschenen: werken van Thomas Mann, Max Frisch, Alfred Döblin, Heimito von Doderer, Arno Schmidt en Günter Grass vormen de literaire norm van die tijd. Onvermijdelijk is dan de vraag: Is Thelen met zijn schelmenroman, zijn zoektocht naar identiteit, zijn kritiek op de geschiedenis en zijn taalbeschouwing, minder waardevol omdat hij minder bekendheid geniet dan de genoemde auteurs? In de ogen van Wallmann is Thelens werk integendeel complexer dan dat van Thomas Mann, is zijn zoektocht naar identiteit indrukwekkender dan bij Max Frisch en beheerst hij zijn materiaal, hetgeen volgens Wallmann van Günter Grass niet gezegd kan worden.
Van beschouwer ontpopt Wallmann zich tot polemist. Grass kon in zijn ogen furore maken dank zij de erotisch gepeperde passages in de roman Die Blechtrommel die volgens Wallmann hun effect te danken hadden aan de ‘preuts-wellustige Adenauerse samenleving’. Thelen had het nakijken. Het literatuurbedrijf, zoals Wallmann het met diepe minachting formuleert, lag in de handen van een op uitsluiting gerichte groep schrijvers. Wallmann bedoelt het ‘auteurs-en-critici-syndicaat’ van de Gruppe 47. Het is volgens de criticus niet alleen onjuist dat Thelen niet door het literatuurbedrijf op het schild werd gehesen, het was zelfs misdadig. Er was een syndicaat aan het werk. En ook na het wegebben van de invloed van de Gruppe 47 gloorde er geen hoop voor Thelen. De grote romans uit Zuid-Amerika maakten hun opwachting: ‘En toen was Thelen al bijna vergeten. En dan te bedenken dat wij bij Thelen hadden kunnen vinden wat we zo waardeerden in de schrijvers uit Latijns Amerika: rijkheid en kleur, fantasie en politiek, filosofische nadenkendheid en puur plezier in de details.’
Enige relativering is wel op zijn plaats. In 1984 publiceerde het tijdschrift die horen (nr. 134) enkele opstellen over Thelen en documenten uit zijn leven die duidelijk gericht zijn op het opvijzelen van Thelens positie op de literaire ladder. Zelfs Siegfried Lenz en Heinz Piontek dragen hiertoe een steentje bij. Het bleef echter bij een betrekkelijk kleine groep geïnteresseerden.
Is de situatie wat Albert Vigoleis Thelen als schrijver binnen het geheel van de
[pagina 6]Duitse literatuur betreft, na 1989 drastisch gewijzigd? Of is hij altijd de lokaal gevierde schrijver gebleven? Heeft hij nu in Duitsland de nationale eer die hem toekomt? De tekenen waren in 1989 gunstig. In dat jaar verscheen het proefschrift Untersuchungen zu Albert Vigoleis Thelens ‘Die Insel des zweiten Gesichts’ van Ria Hess. Uit de lijst met namen van professoren die Ria Hess bedankt, kunnen we concluderen dat Thelen als object tot de academische gelederen was doorgedrongen. Van Jürgen Pütz, die zich sedert vele jaren beijverde voor erkenning van Thelens werk, kwam in 1990 het proefschrift Doppelgänger seiner selbst. Der Erzähler Albert Vigoleis Thelen uit. Het centrale begrip uit de titel van dit proefschrift heeft betrekking op de splitsing van het ik in verschillende identiteiten in Thelens romans. Pütz noemt deze splitsing een variant van het dubbelgangermotief.
Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat de academische wereld zich ten aanzien van die merkwaardige Albert Vigoleis Thelen begon te roeren. Het valt echter niet te ontkennen dat de bekendheid van Thelen in hoge mate met het stroomgebied van de Rijn tussen Keulen en Emmerich is verbonden. De stad Viersen eerde de schrijver met een tentoonstelling in de ‘städtische Galerie im Park Viersen’ ter gelegenheid van zijn honderdste geboortedag op 28 september 2003. Een reeks lezingen rondom de tentoonstelling verkende allerlei aspecten van Thelens werk en leven. Dat Nederland hierbij prominent voor het voetlicht kwam, was vanzelfsprekend. Over Thelen kun je immers niet spreken zonder dat je de grens met Nederland overgaat. De neerlandicus en vertaler Wil Boesten sprak over ‘Leben und Leiden eines Thelen-Übersetzers’. Boesten wist waar hij het over had. Zijn Nederlandse vertaling van Die Insel des zweiten Gesichts had hij bijna voltooid. Die kwam in 2004 uit. Arno Piechorowski, uitgever en drukker van bibliofiele uitgaven, de trouwste uitgever van Thelens werk, sprak in Viersen vooral over Thelens productieve relatie met het werk van andere schrijvers, van Menno ter Braak tot Teixeira de Pascoaes. Piechorowski is in zijn sympathie voor de Nederlandse letterkunde en door zijn vertalingen uit het Nederlands in het Duits, onder meer van Gerrit Achterbergs gedichten, een soort broeder van Thelen. Vanuit Viersen werd de blik van de bewonderende lezers van Thelens werk op de wereld gericht. Viersen keek over de eigen grenzen heen. Om hem met de Nederrijn of met het onbeduidende stadje Viersen hecht te verbinden, is hooguit een opmaat tot de kennismaking en zou als concluderend slotwoord volkomen onjuist zijn. Daar zijn twee belangrijke redenen voor die met de aard van zijn werk verband houden. De eerste reden ligt in de stilistische kwaliteiten van Thelens werk. Zijn taalgebruik is hoogst origineel, diepzinnig en vormt een spel met de lezer op hoog niveau. De tweede reden is Thelens toegewijde arbeid in dienst van de Nederlandse letterkunde en het Nederlandse geestesleven in bredere zin. Dit werk verrichtte Thelen vrijwel altijd in samenwerking met Nederlandse schrijvers. Zonder uitwisseling en de mogelijkheid van reactie en voortbouwen op reactie kon Thelen niet scheppend werkzaam zijn. Hij was voortdurend op het gesprek gericht en was het meest in zijn element wanneer dat gesprek schriftelijk, bijvoorbeeld per brief, kon worden gevoerd.
[pagina 7]Verteller van alle tijden
Jürgen Pütz heeft in zijn proefschrift een overzicht gegeven van Thelens bijzondere taal. Het is frappant om te zien hoeveel verouderde Duitse woorden een nieuw leven krijgen in Die Insel des zweiten Gesichts. Een voorbeeld van zulke woorden is het oorspronkelijk Noord-Duitse ‘Orlog’. De Nederlandse lezer zal onmiddellijk opmerken dat het gebruikelijke ‘Krieg’ in het Nederlands ‘oorlog’ is. Hier is vermoedelijk sprake van Nederlandse invloed op Thelens taalgebruik. Dezelfde associatie met het Nederlands geldt voor: ‘Plotz’, ‘sehren’ (verwonden), ‘Sponde’, ‘Dobber’, ‘Tatauierung’ (tatoeage), ‘Tucht’, ‘Vorfallenheit’, ‘Etmal’, ‘Spriet’, ‘fies’ en ‘Fegsel’ (veegsel). Ik doe hiermee onrecht aan het verfijnde classificatieschema van Jürgen Pütz. Mij is het om het effect van dergelijke woorden op de lezer te doen. De verteller Thelen veronderstelt enige kennis van oudere taalvormen of ten minste de bereidheid om op grond van het vertrouwde tot begrip van het vervreemdende te komen. Voor de Nederlandstalige lezer van de Duitse tekst geldt precies de tegenovergestelde richting: het vreemde leidt tot het vertrouwde. Terecht stelt Pütz dat de vanzelfsprekendheid van zekere woorden door de verteller Thelen wordt doorbroken en dat de door Thelen toegepaste vervreemding het clichématige en geautomatiseerde van het normale alledaagse taalgebruik ontmaskert.
Het vreemd maken van alledaagse woorden en van complete teksten is alleen zinvol, wanneer de lezer naast de afwijkingen qua taalgebruik ook genoeg vaste grond aan normaal taalgebruik onder zijn voeten heeft. Hoe zou een lezer anders de afwijkingen en ontsporingen kunnen opmerken? Thelen laat dat evenwicht in
[pagina 8]zijn werk intact, maar dit in balans blijven laat onverlet dat de lezer ook bereid moet zijn om het spel mee te spelen, wanneer de verteller overduidelijk de wereld naar zijn hand zet.
Het spel met fictie en werkelijkheid, met verzonnen gebeurtenissen en authentieke ervaringen is de grondwet van Die Insel des zweiten Gesichts. Aan de ene kant heeft de lezer met de merkwaardige ervaringen van Vigo te maken, anderzijds moet de lezer inzien dat er nog een andere identiteit in het spel is, namelijk die van de verteller Albert Vigoleis Thelen. De verteller sluit een pact met de lezer over datgene wat de lezer voorgeschoteld krijgt. Dat pact houdt in dat de lezer bereid is om de sprongetjes van realisme naar fictie en omgekeerd te maken. Het lijkt op een complot. Het gevolg van het springen van het ene niveau naar het andere, de sprong van de reis met een geografisch herkenbaar doel naar een bestemming van literaire aard, is dat de lezer over de waarheid van het vertelde en over de waarheid van de levenservaring in het algemeen gaat nadenken. Het lezen van Thelens roman verlangt een behoorlijke soepelheid van geest.
Die Insel des zweiten Gesichts
Waar gaat deze kolossale roman over? De vraag naar een verhaallijn ketst volledig af op de bonte wereld waarmee de lezer te maken krijgt. Iedere inhoudsweergave zou zelf minstens honderd bladzijden gaan omvatten. Desondanks kunnen we wel over een minimum aan handeling spreken, mits we maar in het oog houden dat de opeenvolging van de gebeurtenissen niet de opgaande lijn van bijvoorbeeld de ‘Bildungsroman’ vertegenwoordigt, maar eerder de structuur van een zich eindeloos vertakkend stelsel van wortels heeft. Het minimum aan samenhangende handeling kunnen we de hoofdhandeling noemen. Deze hoofdhandeling staat er garant voor dat de lezer wordt vastgehouden, er niet genoeg van krijgt en dat de verteller toch zijn gang kan gaan.
De hoofdhandeling bestaat hieruit: de verteller Albert Vigoleis Thelen en zijn vrouw Beatrice Bruckner verlaten in 1931 hun tijdelijke woonplaats Amsterdam waar Beatrice in dienst is van de familie Six van Hillegom. De reden van hun vertrek, aldus de roman, is dat Beatrices broer Zwingli in een telegram liet weten dat hij op sterven lag. De roman begint met de overtocht van Barcelona naar Mallorca waar Zwingli door zijn vrouw Pilar wordt verpleegd. Van een sterfbed blijkt echter totaal geen sprake te zijn. De Thelens belanden in Palma de Mallorca in een bordeel en Pilar ontpopt zich als een zeer gevraagde prostituee. De roman geeft weer hoeveel moeite het de Thelens kost om zich in deze bizarre omgeving staande te houden en om – na de plundering door de snode Zwingli – in hun levensonderhoud te voorzien. Het commentaar van de verteller gaat gepaard met gedetailleerde weergaven van het leven op Mallorca, de straten, huizen en mensen die hier leven en vaak uit andere landen van Europa afkomstig zijn. Tot aan zijn voor de tweede keer gefingeerde sterfbed blijft Zwingli een bescheiden motor van de romanhandeling.
[pagina 9]Iedere poging om aan de rijkdom van deze roman recht te doen, laat een gevoel van onbehagen achter. Het is simpelweg onmogelijk om een juist beeld van de complexiteit van deze roman te geven. Wie de roman probeert te karakteriseren vervalt al gauw in het navertellen van een van de talrijke anekdotes. Dan verzandt de weergave in een detail en sneuvelt het geheel. Maar, wanneer de weergave van de inhoud te algemeen blijft, staat deze weergave in geen enkele verhouding tot de aanschouwelijkheid en de humor van het beschrevene. De beschrijving van de roman in algemene trekken kan alleen maar tot doel hebben om een tipje van de sluier op te lichten en niets te suggereren dat later, bij de echte ontmoeting met de roman, moet worden teruggenomen.
Elke kennismaking met permanente of met tijdelijke bewoners van Mallorca leidt tot nieuwe kennismakingen, tot complicaties en tot nieuwe verhalen. Bovendien laat iedere nieuwe ervaring herinneringen aan filosofen of schrijvers terugkomen die vroeger van belang waren voor de verteller. Woorden kunnen de katalysator zijn voor een proces van herinnering. Heel in het bijzonder geldt dat voor de associaties met de Bijbel. In de bewustzijnslagen van de verteller ligt het inhaken op vertrouwde begrippen en figuren uit de Bijbel zoals wederopstanding, Jozef en de vrouw van Potifar, Lazarus en Christus nog het meest aan de oppervlakte. Via de Bijbelcitaten voert de verteller Thelen een serieuze strijd met de ideeën van het christelijk geloof. De verteller verbindt de aan een religieuze context gebonden woorden met een omgeving die veel meer alledaags is en een voorkeur voor het erotische heeft. Daarmee brengt de verteller ook het aardse karakter van de Bijbel terug naar de lezer.
Voor de vele namen van politici, filosofen en kunstenaars die Thelen terloops
[pagina 10]noemt of omstandig van commentaar voorziet, ontbeerde Die Insel des zweiten Gesichts eigenlijk een register. Ik denk dat lezers op eigen houtje al zo’n register maakten, al was het maar een notitie in de kantlijn van tijd tot tijd. Is het karakter van de roman drastisch veranderd, nu we inderdaad zo’n register hebben? In 2013 publiceerde Hessel Bouman namelijk een uitgebreide inhoudsopgave en een namen- en zakenregister. Hierdoor kunnen we de roman van Thelen als naslagwerk gebruiken.Ga naar eindnoot2 Een begrip of naam (als die van Robert Graves, P.C. Hooft, Willem Mengelberg of Harry Graaf Kessler) naslaan zal vermoedelijk opnieuw tot het lezen van de gedeelten in de nabijheid van het trefwoord leiden. Het zal niet vaak zijn voorgekomen dat een roman zo productief in de lezers aanwezig was als in dit geval. Door het immens grote raamwerk van verwijzingen naar allerlei teksten, mensen en objecten buiten het werk is Die Insel des zweiten Gesichts ook een roman die iedere lezer aan de grenzen van zijn/haar kennis laat komen. Soms schudt de roman je dus af, wanneer je de vele zijdelingse opmerkingen niet kunt volgen. Dat gebeurt in mijn ogen wanneer de verteller over de poëzie van Eduard Mörike spreekt of de naam van de ooit beroemde schrijver Hermann Sudermann aanhaalt. Voor het begrijpen van de relatie van George Sand met de componist Chopin en hun verblijf op Mallorca is dan weer specifieke kennis van de letterkunde en de muziekgeschiedenis vereist. Deze roman is een geheel eigenzinnige cultuurgeschiedenis van Mallorca. Op allerlei gebieden van het leven is dit een encyclopedisch werk, een boordevolle boekenkast die soms dreigt te kieperen maar die niet echt omvalt. Door zijn omvattende, tijdgebonden en tijdloze karakter is dit werkelijk wereldliteratuur.
Het lezen van Thelens roman krijgt nog een aanvullende dimensie door het spel dat de verteller met de genres van de literatuurgeschiedenis speelt. De roman daagt de lezer van bijvoorbeeld schelmenromans en parodistische ridderromans uit de Barok uit om te proberen hoe ver de uitleg van de roman vanuit de kennis van de Barok kan gaan. Zet Thelen bijvoorbeeld bepaalde vertelpatronen in die vertrouwd zijn uit de Spaanse en Duitse schelmenromans? De held van de schelmenroman maakt geen werkelijke ontwikkeling door. Hoe is het met Vigoleis gesteld? Diepe verwantschap is ook te zien tussen de opbouw van Thelens roman met de structuur van de uitweiding in Laurence Sterne’s roman Tristram Shandy uit 1768. Thelen weet menige leeservaring te activeren en het literaire geheugen op te schudden. Daarnaast zijn de beschouwelijke gedeelten belangrijk voor het contact tussen verteller en lezer en tussen de verteller en zijn alter ego Vigo. Hier is het zinvol om de ondertitel in relatie tot het ‘tweede gezicht’ te noemen: ‘Toegepaste herinneringen van Vigoleis’. Het ‘tweede gezicht’ houdt volgens de desbetreffende romanpassages verband met de creativiteit die de handeling van het fantaseren en schrijver overneemt. Dit tweede gezicht is het vermogen om meer te zien en meer te voelen dan volgens de rechtstreekse registratie van ervaringen door middel van de vijf zintuigen. Het ‘tweede gezicht’ lijkt zelfs met een vorm van spiritisme verband te houden. De toepassing van de herinneringen lijkt betrekking te hebben op de le
[pagina 11]venslessen die de doorstane ervaringen op het eiland Mallorca overdragen.
De levenslessen zijn op hun beurt verbonden met alle romanpassages waarin de verteller zich bezint op datgene wat hij aan het doen is. De lezer wordt niet zomaar tot de roman toegelaten. Eerst moet hij/zij een citaat uit de Aeneis van Vergilius over het Rijk der schimmen, het Rijk van de slaap en van nachtelijke verdoving, ter kennis nemen. Dit citaat werpt vele vragen op. Daarna volgt een ‘Instructie voor de lezer’ waarvan de laatste woorden in vertaling luiden: ‘In geval van twijfel beslist de waarheid’. Na deze intrigerende en naar Nietzsche verwijzende, wijsgerige zin volgt met een knipoog naar Goethes Faust de ‘Proloog’ waarvan ik het begin citeer: ‘Deze aantekeningen zouden met verzinsels beginnen als ik me zou willen verplichten om na twintig jaar nog aan het licht te brengen wat me venijniger plaagde tijdens de nachtelijke zeereis, de gewone mensenvlo in de van een matroos geleende slaapzak of de akelige nachtmerrie die me meevoerde naar de Nicolaas Beetsstraat in Amsterdam, waar het graf was gesloten boven een jonge vrouw van wie ik, dubbelganger van haar trouweloze geliefde, de doodsoorzaak was geworden. Een raadselachtig en gruwelijk begin voor een boek, zou men kunnen denken.’
Hierop aansluitend vertelt Thelen wat de aanleiding is voor de scheepsreis naar Palma de Mallorca. Eerst hoort de lezer over de raadselachtige verantwoordelijkheid van de verteller als ‘dubbelganger’ van de geliefde voor de moord op de jonge vrouw in Amsterdam, daarna nodigt de verteller de lezer uit om samen van een afstand naar dit ‘boek’ te kijken om vervolgens weer de draad van de zorg om de stervende Zwingli op te nemen. Aanschouwelijke beelden, spannende gebeurtenissen, uitweidingen over grote en onnozele dingen, reflecties op het bouwwerk van de roman en het weten dat de Europese geschiedenis danig in de war is vanaf 1931 wisselen elkaar af.
Uitweidingen zijn een kenmerk van de opbouw van deze roman. Met iedere nieuwe romanfiguur zijn levensverhalen verbonden die voor nieuwe uitweidingen kunnen zorgen. Van grote betekenis voor het vasthouden van de aandacht van de lezer zijn de erotische avonturen waarmee de verteller Vigo een geraffineerd spel speelt. Ironisering van het eigen ik van de verteller is van groot belang voor de band met de lezer. Aan de kant van de lezer ontstaat sympathie voor de verteller in zijn gestuntel, zijn onmacht en zijn kostelijke gewiekstheid. De vrijheid die de hoofdfiguur Vigo zich weet toe te eigenen, de klare distantie van wat er tijdens die jaren vanaf 1931 in het Duitse Rijk voorvalt, zorgen ervoor dat Vigo’s moeizame en met grote humor geladen pogingen om het hoofd boven water te houden een politieke dimensie krijgen. Evenals de politieke achtergrond zijn de literaire achtergronden van belang. De opbouw van de roman is de uitdrukking van een visie op de mogelijkheden en ethische keuzes van de literaire schepping in die verwarrende tijd. Vigo is meer dan een man zonder eigenschappen, omdat hij zich aan de keuzes onttrekt die hem ideologisch zouden vastleggen. Hij vertegenwoordigt de vrijheid van de geest en van het woord. De reis is het sprekendste symbool voor Vigo’s le-
[pagina 12]venshouding. De roman begint met een hoogst persoonlijke aanleiding om op reis te gaan en eindigt met een nieuwe reis, een soort retour, omdat de Spaanse Burgeroorlog is uitgebroken. Dat zijn de uiterlijke voorwaarden van de reis die geen terugkeer naar een veilige plek is. De innerlijke waarheid van de reis is de vrije ruimte van de roman en van zijn schepper.
Der schwarze Herr Bahßetup. Ein Spiegel
Ook in de in 1956 verschenen roman Der schwarze Herr Bahßetup gelden dezelfde bouwprincipes als voor de Insel. Misschien is de hoofdlijn van het verhaal hier zelfs nog minder zichtbaar. Deze roman bevat een ongekend aantal uitweidingen. Het lezen van deze roman is een complexe aangelegenheid, omdat Der schwarze Herr Bah-ßetup kennis veronderstelt van de Insel. De inhoudelijke boog die de roman overspant, is het bezoek van de Braziliaanse rechtsgeleerde José Alvaro da Silva Ponte aan Nederland. De jurist belandt in Amsterdam en komt pas na vele merkwaardige en groteske ervaringen in Den Haag aan om aan een internationaal juridisch congres deel te nemen. Het congres is inmiddels voorbij en de Braziliaan heeft het doel van zijn reis gemist. In plaats daarvan is hij door zijn tijdelijke secretaris Vigo met verhalen onderhouden en aan rechtsgeleerden in Amsterdam en Utrecht voorgesteld. De roman zou slechts een zwakke afschaduwing van de andere grote roman zijn geweest, wanneer er niet iets heel bijzonders met hem aan de hand was geweest. Der schwarze Herr Bahßetup is namelijk een roman over Nederland en het Nederlands. We zouden de roman zelfs een afrekening met Nederland kunnen noemen. De naïeve Braziliaanse rechtsgeleerde wiens naam aanvankelijk verkeerd wordt begrepen omdat hij een klacht heeft over de badkuip in zijn Amsterdamse hotelkamer is een totaal onbeschreven blad met betrekking tot Nederland. Vigo heeft hier een ideaal klankbord voor zijn discussies met Nederlandse eigenaardigheden en onhebbelijkheden, zoals de hardnekkigheid van de belastingdienst. Over van alles en nog wat in Nederland filosofeert de roman: de fiets, de alkoof, het ontbreken van beschaafde eetgewoonten, de boezemomvang van de Nederlandse vrouw, de koopmansgeest, het verlies van Nederlands-Indië, de boekenstalletjes in de Oudemanhuispoort enzovoort. Nooit eerder en later is zoveel aandacht geschonken aan de Nederlandse karakteristieke volksaard in een Duitstalige roman. Voor het benoemen van al deze typische verschijnselen grijpt Thelen terug op Nederlandse woorden. Zo noemt Vigo zeven van de zeventien soorten aardappel en merkt hij op dat de schrik van iedere Nederlandse huisvrouw de ‘Abkocher’ zijn. Dat is een nieuw Duits woord, terwijl ‘abkochen’ voor: gaar koken wel bestaat. De Nederlandse woorden of half-Nederlandse als ‘Freudenjoffer’,‘bakfietsen’, ‘alkoof’, ‘fiets’, ‘Anstellerei’, ‘Kukümmerchen’, ‘koffietafel’ leveren een mooi register op. De Duitstalige lezer zou moeten beoordelen of dit Nederlands functioneel is of mogelijk op den duur gaat tegenstaan. Voor de Nederlandstalige lezer is de vervreemdende, vertekenende spiegel van de eigen wereld een bron van groot ver-
[pagina 13]maak. De titel heeft naar mijn gevoel aan de echo van het werk bij de lezers geen goed gedaan. Even is het misverstand over de naam grappig, maar om dit nu een hele roman vol te houden, stelt het geduld van de lezer te veel op de proef. De ‘e’ in de vermeende naam is vreemd, omdat een badkuip in het Engels ‘tub’ of ‘bathtub’ heet. Belangrijker is het teruggrijpen van de verteller op eerdere teksten, zoals de Insel. De humor die aan de context van de herkenbaarheid van een reeds bestaande tekst van Thelen is gebonden, blijkt alleen te werken, wanneer verteller en lezer een bondgenootschap hebben gesloten. Met citaten uit de Duitse, Portugese of Spaanse letterkunde is het anders gesteld. Deze citaten kunnen alleen werkzaam zijn wanneer de culturele context een gemeenschappelijke is. Vervormende citaten uit de Bijbel of toespelingen op Bijbelse personages zijn zonder toelichting vergeefse vormen van ironie. De culturele rijkdom van Thelens werk is daarom een struikelblok geworden tussen de romans en de lezer. Bovenop deze barrière vanuit de veronderstelling van belezenheid komt dan nog de principiële neiging van de auteur om verouderde woordvormen opnieuw in te zetten en nieuwe woorden te vormen. Thelen wil zich aan iedere vorm van systeemdenken onttrekken. Zijn creatieve vrijheid is de menselijke vrijheid op alle andere vlakken van het leven. Heeft de denker Theodor Adorno, die het gevaar van macht en overheersing binnen de samenleving sterker dan wie ook onderkende, Thelens werk ooit gelezen?
Thelen en Nederland
Wil Boestens vertaling van Die Insel des zweiten Gesichts heeft in 2004 veel aandacht gekregen. Toch is de belangstelling van Nederlandse kant voor Thelens werk nog steeds aan de magere kant. Dat is spijtig, omdat Nederland en de Nederlanders een zeer prominente rol spelen binnen Thelens werk en daarmee een kritische spiegel
[pagina 14]voor het Nederlandse ego vormen. Een nog belangrijkere reden om dit verzuim te betreuren is gelegen in de betekenis die Thelen voor de Nederlandse letterkunde heeft gehad. Aan het begin van deze bijdrage heb ik al het een en ander aan informatie over de biografische achtergronden genoemd. In 1931 woonde Thelen een half jaar in Amsterdam. In 1947 keerden Vigoleis en Beatrice Thelen vanuit Portugal terug naar Amsterdam om daar tot 1954 te blijven. De taal en de letterkunde fascineerden Thelen. Daarom zijn Nederlandse schrijvers als Victor van Vriesland, Menno ter Braak, Henny Marsman, J. Slauerhoff, Lou Lichtveld en anderen zo prominent aanwezig in zijn romans en essayistische teksten. Van Slauerhoff vertaalde Thelen het boek over de stichting van de Portugese kolonie Macao, Het verboden rijk, in het Duits, waarbij hij het Spaans van Slauerhoff keurig in het Portugees vertaalde. Daardoor werd ‘Nossa Dama da Penha’ uit het origineel ‘Nossa Senhora da Penha’ in de vertaling. De Spaanse wapenspreuk van Macao (‘No Más Leal’) veranderde Thelen in: ‘Não ha outra mais leal’ (‘Er is geen andere stad loyaler’). Thelen moest lang leuren met zijn Slauerhoff-vertaling maar ten slotte verscheen in 1986 bij Klett-Cotta Verlag Das verbotene Reich. Verder kwam Suriname van Lou Lichtveld in een door Thelen verzorgde Duitse vertaling uit. Gedurende de jaren 1934 tot 1940 verzorgde Thelen onder het pseudoniem Leopold Fabrizius een kroniek in de Haagse krant Het Vaderland. Hij besprak daarin de Duitse emigrantenliteratuur. In 1996 verschenen deze kritieken uit Het Vaderland in een Duitse vertaling onder de titel Die Literatur in der Fremde.Ga naar eindnoot3 Van eenrichtingsverkeer was in Thelens contact met Nederland geen sprake. Thelen liet zich inspireren en inspireerde op zijn beurt de Nederlanders door schrijvers onder hun aandacht te brengen die ze anders nooit hadden gezien. Een mooi voorbeeld hiervan is het gezamenlijke werk van Henny Marsman en Thelen aan de vertalingen in het Nederlands van het werk van de Portugese mysticus Teixeira de Pascoaes: Paulus. De dichter Gods, Hiëronymus. De dichter der vriendschap en Verbum obscurum. Aphorismen. Samen met Gerard Diels vertaalde Thelen Napoleon. Spiegel van de Antichrist van Teixeira de Pascoaes. De samenwerking met Marsman was gebaseerd op Thelens kennis van het Portugees. Thelen had de Portugese tekst van Teixeira de Pascoaes in het Duits vertaald en op grond van deze vertaling ontstond de vertaling in het Nederlands. Henny Marsman sloeg Thelens dringende uitnodiging om in 1940 ook naar het kasteel van Teixeira de Pascoaes in Portugal te komen in de wind en probeerde met de boot vanuit Frankrijk naar Engeland te ontkomen. Hoe vruchtbaar zou hun samenwerking in Portugal zijn geweest, wanneer Marsman daarop was ingegaan. Maar de boot waarop Henny en Rien Marsman zich bevonden, verging en Henny Marsman kwam daarbij om.
Thelens bemoeienis met de Duitse emigrantenliteratuur is vooral in Nederland bestudeerd en gewaardeerd. Ik denk bijvoorbeeld aan de opstellen die de Utrechtse docente Els Andringa over Thelens werk schreef. De waardering voor Thelens scheppende werk was bij kenners van de literatuur in Nederland groot. Om dit te demonstreren lijkt het me zinvol om de woorden te citeren die Menno ter
[pagina 15]Braaks opvolger bij Het Vaderland, Pierre H. Dubois, in het Thelen-nummer van het tijdschrift Duitse Kroniek schreef: ‘Wie aan Die Insel begint, weet na een paar bladzijden dat hij met iemand te maken heeft die in de wereldliteratuur ingedeeld moet worden bij de kategorie van schrijvers die moeilijk in te delen zijn, omdat ze in hun onbepaalbaarheid tot de zeldzaamste specimina en vrijwel stuk voor stuk tot de groten behoren: Rabelais, Cervantes, Grimmelshausen, Sterne, Charles de Coster, om er een paar te noemen, bij wie Thelen als een ster in een constellatie, volkomen past. De unieke schrijver die hij is, heeft weinig in Nederland gewoond, dat desondanks een soort adoptief vaderland is geworden door zijn vertrouwdheid met de literatuur ervan. […] Er is in de grote roman een humor in visie en stijl, een psychologische doeltreffendheid die niet is gegrond in abstracte begrippen maar in de concreetheid van het onthullende detail; er is een verrassend observatie-vermogen van een frivool-wanhopige menselijkheid die steeds de ideale egotistische afstand weet te bewaren, als dat niet te paradoxaal klinkt; intelligent, spits, beweeglijk, onthutsend, is zijn levensfilosofie, die op zichzelf de stof zou kunnen leveren voor een uitvoerige en diepgaande studie, als dat niet in strijd was met Thelens afkeer, niet zozeer van de ernst als wel van de zwaarte daarvan en het pseudo-karakter dat zij gemakkelijk zou kunnen aannemen.’
Er is alle aanleiding om de relatie tussen Thelen en Nederland nader te onderzoeken. Voor het overschrijden van de taalgrenzen heeft Thelen in wezen zijn hele leven overgehad.
- eindnoot1
- Duitse Kroniek, jg. 37, nr. 3-4, blz. 13.
- eindnoot2
- Sinds mei 2013 hebben we zelfs de beschikking over een nieuw verzorgde dundrukuitgave van Thelens roman door uitgeverij Het Tweede Gezicht in Den Haag, met een nawoord van vertaler Wil Boesten, plus inhoudsopgave en register van Bouman.
- eindnoot3
- Albert Vigoleis Thelen, Die Literatur in der Fremde. Literaturkritiken. Herausgegeben, aus dem Niederl?ndischen ?bersetzt und mit einem Vorwort von Erhard Louven. Weidle, Bonn 1996. Het voorwoord is zeer informatief.