August Hans den Boef
‘Is Louis Lehmann still alive?’
L.Th. Lehmann en de bloeitijd van de popcultuur
August Hans den Boef (1949) is essayist en publicist en werkte tot 2012 als senior docent-onderzoeker aan de Hogeschool van Amsterdam.
‘Il faut vivre la vie comme un coup de sifflet’
l.th. lehmann, 1940
‘Alle muziek.’ Dit was het antwoord op de vraag van J. Bernlef en K. Schippers in 1965 van welke muziek L.Th. Lehmann hield. In dit lange interview van het type dat het Barbarber-duo in die jaren geregeld voor De Gids maakte,Ga naar eindnoot1 vroegen ze helaas niet door. Wel voegde Lehmann aan zijn omnivorische bekentenis toe dat jazz voor hem centraal staat. Wie zijn werk bekijkt, zal daaraan onmiddellijk de tango toevoegen. De heren vragen hem ook over het populaire Zweedse liedje ‘Very, very welcome, Mister Swanson’ dat hij in 1939 in het Nederlands vertaalde. Volgens de vertaler op de Nederlandse radio te horen in de uitvoering van Juultje Cambrée.
Ik wil het hebben over Lehmanns relatie met de popmuziekcultuur uit haar meest vernieuwende bloeiperiode, met name uit de tweede helft van de jaren zestig en de eerste van de jaren zeventig. In de causerieën die hij tussen 1995 en 2006 voor de vpro-radio hield, kwamen ook eigentijdse musici als Fay Lovski en Bjørk aan de orde. De laatste was niet aan mij besteed, maar Lehmann maakte het weer goed met de muziek van Belle van Zuylen en Janis Joplin. Mij vertrouwde hij ooit toe behalve Joan Baez ook Joni Mitchell te waarderen. Ik vertelde hem dat haar beroemde song ‘Both sides, now’ geïnspireerd was op een passage uit Saul Bellows Henderson the Rain King. Lehmann had die roman in 1965 in het Nederlands vertaald. Van folkmuziek gewaagde hij overigens al rond 1960, gezien Ringbury Dig. Romanfragmenten uit ongeveer 1960 (2012). Maar dat is net te vroeg.
Wat mijn periodisering betreft, moet ik de lezer in zoverre waarschuwen dat de maestro zelve het hierover niet met mij eens zal zijn geweest. Hij zag nog in 2003 een continuïteit van de vooroorlogse Amerikaanse hits tot en met de eigentijdse popmuziek. In dat jaar gaf Lehmann zijn luisteraars namelijk een definitie van pop, in de causerie ‘The Beatles, Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club band’.Ga naar eindnoot2 ‘Wat is pop? Niets anders dan de afkorting van populair. Nu is het de naam voor de nasleep van
[pagina 53]rock & roll. Rock & roll is, mag ik wel zeggen, vereenvoudigde jazz. Maar pop geeft op het ogenblik het beeld dat niet heel verschillend is van het Amerikaanse hitwezen van voor de oorlog. Maar voor de spreiding van het nieuws van de liederen is er nu tv, waar je vaak ziet: wat vaag gedans en in hele kleine lettertjes, als je geluk hebt, de naam van de zanger, meestal een zangeres, en de titel van het lied. Dat is dus pop in het slop. In 1967 was een plaat van The Beatles nieuws. En deze plaat heette Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band. […] En niet toevallig waren het The Beatles, want zij waren ongeveer de enige groep die ontwikkeling toonde. Waarschijnlijk ligt daarvoor de oorzaak bij één man, John Lennon. Zijn muziek evolueerde, maar ook de teksten.’
Dan gaat Lehmann nader in op de song ‘Being for the benefit of mr. Kite’. De titel citeert hij correct, in tegenstelling tot de meesten, inclusief het ‘Being’ dat voor de sfeer belangrijk is. Lennon die de tekst van een circusaffiche voorleest. Ready made! In ‘Paren’, het slotgedicht van Vluchtige steden (en zo) (1996), stelt Lehmann: ‘Yoko Ono lijkt mij een toffe meid. Al is nogal op haar afgegeven.’
Hieruit, maar ook uit andere passages krijg ik sterk de indruk dat Lehmann in de popmuziekGa naar eindnoot3 – overigens als bij alle andere genres – vooral het minder brave, het minder conventionele en het onserieus-experimentele waardeerde. Maar boven-
[pagina 54]dien bij de popmuziek uit de bloeiperiode eveneens een uit die attitude voortkomende politieke geëngageerdheid. Dat is mijn ergocentrische argument. Andere argumenten ontleen ik aan wat Lehmann mij zelf heeft verteld over zijn betrekkingen met de Londense ‘scene’ in die periode en ten derde aan een onverwachte vraag – ‘Is Louis Lehmann still alive?’ – van de dichter en musicus Pete Brown die ik in 2005 sprak. Zeker nadat diens autobiografie verscheen, White rooms & Imagenary westerns (2010), kon ik een beetje in kaart brengen in welke sfeer Lehmann ooit in het Londen van de swinging sixties bewoog. Hoe de relaties liepen tussen Pete Brown, Mal Dean en Michael Moorcock, alsmede ‘hun’ groepen als Piblokto!, Hawkwind en The Amazing Band, het Nederlandse collectief The Fool. En last but not least, Libby Houston.
Libby Houston / Mal Dean
Op het Fringe Festival in Edinburgh in 1961 ontmoette Lehmann de dichteres Libby Houston, die in Oxford studeerde, met wie hij van meet af aan een artistieke band had, tot zijn dood toe. Ze was toen de vriendin van de dichter Paul Pond, die later als Paul Jones furore zou maken als het gezicht van de popgroep Manfred Mann. Daarna had Houston een korte relatie met Pete Brown, tot zij voor Mal Dean koos, met wie ze in 1966 trouwde. Mal Dean was een duizendpoot. Hij schreef poëzie – die Pete Brown als ‘pittig’ omschreef, maar was meer bekend om zijn grafische werk, boekomslagen – voor Michael Moorcock en Pete Brown – en voor de laatste ook platenhoezen.
En Dean had een tijdje met de violist Rab Spall het avant-gardistische muziekgezelschap The Amazing Band. Er bestaat zelfs een lp van deze groep, Roar! (1970). Tamelijk geïmproviseerde muziek waarbij je denkt dat het aardig is om die live mee te maken, maar op de plaat niet weet te boeien. Gastmuzikant Robert Wyatt van Soft Machine drumde erop en maakte piepende geluiden net als op zijn eigen ‘Moon in june’ van Soft Machines Third (1970). De meeste luisteraars zetten Wyatts ‘Moon in june’ uit, wanneer gast Rab Spall begon te krassen. Mal Dean overleed in 1974 aan kanker, pas 33 jaar oud. Zijn roem werd al snel overschaduwd door die van zijn broer Roger, het meest bekend vanwege de albumcovers voor Yes en de spin-offs van deze prog-rockgroep. In 2012 maakte Roger Dean de cover voor de tiende plaat van ‘onze’ heropgerichte Focus.
Lehmann heeft in zijn bundel Vluchtige steden (en zo) (1996) het volgende gedicht aan Libby Houston opgedragen.
For Libby Houston
De Victoriaanse musea zijn de Walker Art Gallery en het natuurhistorisch museum dat daar naast ligt, inderdaad bekostigd door rijke handelaren. Het pre-industriële gebouw met moderne kunst moet de Bluecoat Gallery zijn, gevestigd in een schoolgebouw uit 1717. Dit vermaarde Liverpudlian-kunstcentrum exposeerde in het voorjaar van 1993 een overzicht van het beeldend werk van Mal Dean, geboren en getogen in de buurt van de stad. Ik neem aan dat Lehmann die tentoonstelling heeft bezocht.
Hij droeg ook de vierdelige cyclus ‘Verijdelde glamour’ uit Wat boven kwam (2006) aan Houston op. Een beschrijving van een bezoek aan Rio waarheen hij de vliegreis lardeert met beelden van schepen uit de tijd van zijn vader, die kapitein was op de koopvaart.
Lehmanns Laden lichten. Een keuze uit hervonden werk (2008) ten slotte, bevat ‘Negen uit het Engels vertaalde gedichten, Libby Houston’. Zeven zijn afkomstig uit Cover of darkness (1999) – een verzamelbundel – een uit respectievelijk A stained glass raree show (1967) en Plain clothes (1971).Ga naar eindnoot4 Poëtische verwantschap met Lehmanns werk valt er niet echt in te ontdekken. Maar de vertaler kan de gedichten toch gewoon hebben gewaardeerd? Interessant is dat Houston zich als onderzoeker aan de universiteit van Bristol ontwikkelde tot een vermaard botanicus, naar wie zelfs in 2009 een meelbessoort is vernoemd die zij heeft ontdekt. Ik denk dat Lehmann dit bijzonder waardeerde, gezien het feit dat hij zelf meer waarde hechtte aan zijn scheepsarcheologisch onderzoek dan aan zijn poëzie.
Pete Brown
De dag na de islamistische aanslagen van 7 juli 2005 in Londen sprak ik Pete Brown in zijn huis aan de Mountview Road in het noorden van de stad. Aanleiding was
[pagina 56]formeel de reünie van de groep Cream – na 37 jaar – voor een aantal concerten in de Royal Albert Hall. Brown had veel teksten geschreven die Jack Bruce, zanger en bassist, op muziek zette, ook nadat de laatste aan zijn solocarrière begon. Maar eigenlijk wilde ik over het werk van Brown zelf spreken.Ga naar eindnoot5 De poëzie waarmee hij ooit begon en in een jazz-omgeving voordroeg en de groepen die hij daarna leidde.
Brown vond het helemaal niet erg om wat minder over Cream te praten, want hij bleek al in 2003 met Bruce te hebben gebroken. Gebrek aan respect en meningsverschillen over royalty’s, zie hierover Browns autobiografie White rooms & Imagenary westerns. Voor de concerten van Cream had hij niet eens een kaartje ontvangen. Een beetje verbitterd vertelde hij dat hij met zijn huidige band The Interoceters nooit meer Cream-nummers zou spelen.
Kennelijk hebben de heren een en ander intussen bijgelegd, want begin dit jaar verscheen de cd Silver rails van Jack Bruce, waarop maar liefst zeven van de tien nummers teksten van Brown hebben! Werkelijk prachtig is een ‘ongepast’ negatief in memoriam voor Margaret Thatcher.
Browns ruime rijtjeswoning aan de Mountview Road, in een middle class buurt, had hij gekocht van de Cream-royalty’s. Het kijkt ook werkelijk uit op een berg, althans op een heuvel zoals wij die slechts in Zuid-Limburg kennen. Leeft Louis Lehmann nog, vroeg hij. Als hij het zich goed herinnerde hadden zij elkaar voor het eerst ontmoet in het Fringe Festival in Edinburgh in 1961. Brown kende de Engelstalige gedichten van Lehmann.
De overeenkomst met Lehmann is dat zij beiden als scholier hun eerste gedichten in een tijdschrift geplaatst kregen. Ook Brown vindt rock & roll een vereenvoudigde vorm van jazz. Hun verwantschap ligt duidelijk in de sfeer van de jazz-enpoetry-evenementen uit het begin van de jaren zestig. In 1962 trad Brown toe tot het losse verband de New Departures van de dichter Mike Horowitz, waarbij hij zijn poëzie voordroeg en musici als de latere Cream-drummer Peter ‘Ginger’ Baker speelden. Vervolgens had hij zijn eigen First Real Poetry Band, waarin hij af en toe ook zong. Gitarist was John McLaughlin, die hem later zou vereeuwigen in het nummer ‘Pete the poet’.
Tussen 1969 en 1972 trad hij zeer frequent op als zanger, tekstschrijver en bandleider. Eerst met Pete Brown & His Battered Ornaments, totdat zijn mates hem er uitgooiden – nota bene de dag voor hun optreden in Hyde Park, 5 juli 1969, in het voorprogramma van de Rolling Stones. Toen richtte hij een nieuwe groep op, Piblokto! Voor de platen van deze groepen ontwierp Mal Dean de hoezen. Brown
[pagina 57]vormde vlak na Piblokto! nog een duo met de legendarische Graham Bond en maakt tot op de huidige dag cd’s met Phil Ryan. Zijn teksten blijven een hoge kwaliteit vertonen, maar als zanger van zijn eigen teksten blijft hij wel in de schaduw van zowel Jack Bruce als Eric Clapton. Een enkele keer beseft Brown wat zijn beperkingen en mogelijkheden zijn en weet hij zowaar te ontroeren. Daarom ben ik uiterst benieuwd naar hoe hij zijn gedichten zou zingen op de muziek die Lehmann erbij heeft gecomponeerd. Ze doken in 2009 op.Ga naar eindnoot6
Intermezzo: Carré 28 februari 1966
Wie beseft wat Lehmann sinds 1961 aan jazz & poetry in Engeland en elders had meegemaakt, raakt stomverbaasd bij de passage over hem in de beschrijving die de vpro-site geeft van het legendarische Poëzie in Carré. Een optreden van 25 (mannelijke!) dichters, georganiseerd door Simon Vinkenoog en Olivier Boelen.
‘Enkele dichters maken een echt circusnummer van hun optreden, zoals de moeilijk te begrijpen Louis Lehmann, die als enige de moeite had genomen zijn verzen uit zijn hoofd te leren. Hij stond als een standbeeld achter de bundel microfoons zijn merkwaardige teksten te declameren, om tenslotte op een mondharmonica te blazen en volkomen in stijl af te marcheren.’
Dat Lehmanns teksten merkwaardig zijn, is een kwestie van smaak en dat ze moeilijk zijn te begrijpen, valt niet af te leiden uit de destijdse receptie van zijn werk. Maar vooral klopt de waarneming absoluut niet als je de vpro-beelden van Poëzie in Carré terugkijkt. We zien bijvoorbeeld Lehmann bij zijn tweede gedicht, ‘De quintessence van de blues’Ga naar eindnoot7, elegant gebaren – bijna het begin van een dans. Als hij klaar is met mondharmonicaspelen, draait hij zich onmiddellijk om, maar voordat hij afmarcheert, produceert hij eerst een vergenoegde glimlach. Zo!
Lehmann trad op tussen Cees Nooteboom en Jules A. Deelder en is in zijn performance duidelijk meer verwant aan de laatste. Uit een heel andere wereld dan die van de bejaarde nationale bard Adriaan Roland Holst, die overigens het meeste applaus van alle dichters kreeg. Wat weer enigszins het referentiekader van de vpro-bijdrage verduidelijkt. Lehmann was door de wol geverfd, had al drie jaar tevoren zijn eerste publieksoptreden gehad in de Jazz and Poetry-club Sheherazade aan het Rembrandtplein.
The Fool
Pete Brown vroeg mij in 2005 ook over het Londense collectief The Fool. Of ik wist wat er na al die decennia van Marijke Koger en ‘Seemon’ Posthuma is geworden. Dat wist ik niet. Jaren later moest ik aan deze vraag denken. Want Douwe Bob, die in 2012 De Beste Singer-Songwriter van Nederland won, is een zoon van Posthuma. Aan zijn vader droeg hij ook de hitsong ‘Multicoloured angels’ op en hij verwijst naar hem in de titelsong van zijn cd Born in a storm. Douwe Bob mag wat mij betreft voor Nederland naar het Songfestival.
[pagina 58]Lehmann laat The Fool optreden in het gedicht ‘That was the scene that was Of De ondergrondse revolutie Of The sword is mightier than the pen’,Ga naar eindnoot8 met een bijrol voor The Beatles en (een invalide) Bob Dylan en een verwijzing naar ‘The Beat Goes On’ van Sonny & Cher.
Koger en Posthuma hadden vanaf 1967 een ontwerpstudio in Londen en maakten kleding, platenhoezen, muurschilderingen en, niet te vergeten, beschilderden auto’s. En gitaren, waaronder ‘The Fool’ van Eric Clapton, nu een half miljoen dollar waard!Ga naar eindnoot9 Andere klanten waren The Beatles. Het ontwerp van The Fool voor de binnenhoes van Sgt. Pepper’s werd overigens verworpen. Iets later trad Josie (Josje Leeger) toe tot het Londense collectief. Zij was al eerder gespot door Lehmann, gezien zijn ‘Verslag van Josje Leeger’s Free Fashion Show op 21 October 1966’.Ga naar eindnoot10
Het collectief maakte in de periode 1968-1972 vier platen, waarvan de eerste twee onder de naam The Fool en hoorbaar geproduceerd door Graham Nash van de Hollies, de andere als Seemon & Marijke. Een enkele voordracht en verder frisse, gezellige samenzang. Want vader Simon was geen Graham Nash. Maar het geheel klinkt wel ‘Engels’ en wie de hoezen bekijkt, ziet inderdaad ‘multicoloured angels’.
De naam van The Fool was ontleend aan de Nar uit de Tarot. Het leggen van de kaarten uit de arcana was in die tijd zeer populair en sommigen hadden een voorkeur voor de Duivel, zoals we zullen zien.
[pagina 59]Michael Moorcock
Via Mal Dean leerde Lehmann ook de auteur Michael Moorcock kennen. In Vluchtige steden nam hij het volgende gedicht op.
Voor wie niet is ingevoerd in het Moorcock-oeuvre, valt dit gedicht inderdaad ‘moeilijk te begrijpen’. Moorcock is wat de Britten noemen, een ‘prolific writer’. Zijn productie omvat meer dan honderd boektitels. Vaak in de vorm van series (saga’s), waarvan die over Elric of Melniboné – met zijn magische zwaard Stormbringer – en Jerry Cornelius het bekendst zijn. De eerste behoort tot de sfeer van de Fantasy, de tweede speelt in het contemporaine Londen, dat een surrealistische atmosfeer krijgt toebedeeld. Mrs Cornelius, Una [Persson] en Frank [Cornelius] komen allen uit het universum van Jerry Cornelius, een biseksuele hipster die alles doet wat God heeft verboden, van incest tot spionage. Hij is de zanger/gitarist van een popgroep die The Deep Fix heet.
Daarnaast schreef Moorcock ook science fiction. Vandaar Lehmanns verwijzing naar [H.G.] Wells en [E.] Nesbit, aan wier verhalen Moorcock een soort eigen ‘steampunk’ ontleende. Moorcock was ook een bewonderaar van William Morris (of ‘Morrisy’, zoals die bij Lehmann heet). Vrijwel al zijn verhalen maken deel uit van de overkoepelende wereld van de ‘Eternal champion’. Daarvoor heeft Moorcock het ‘Multiverse’ bedacht, een verzameling parallelle universums, die op bepaalde punten met elkaar verbonden zijn, zodat personages van de ene saga ook kunnen
[pagina 60]optreden in een andere. Jerry Cornelius, Elric of Melniboné en de helden uit de andere saga’s zijn dus allen incarnaties van de ‘Eternal champion’. Zo treedt in de Corum-saga ene Jhary-a-Conel op met zijn gevleugelde kat. Op hem doelt Lehmann in het gedicht.
Aparte vermelding verdient een kwartet omvangrijke romans (1981-2006) over de in de Oekraïne geboren Colonel Pyat(nitski), een soort alternatieve Konstantin Paustovski-cyclus. In de Cornelius-saga is hij slechts het kroegmaatje van Jerry’s moeder. Lehmann – zoals hij ook in een bespreking in 1988 in nrc Handelsblad aangaf – hield veel van Cornelius, maar nog meer van Moorcocks Londen zonder de surrealistische fictielaag. In boeken als Mother London (1988), King of the city (2000) en London bone (2001) laat Moorcock het fascinerende Londen zien via allerlei stadslegenden, met de meest merkwaardige figuren als de ‘Clapham Antichrist’.
Al spoedig distantieerde Moorcock zich enigszins van voorgangers uit de sfeer van de sf en Fantasy. Vooral H.P. Lovecraft, Robert Heinlein en J.R.R. Tolkien moesten het ontgelden vanwege hun reactionaire denkbeelden. Lehmann ging hierin nog verder, getuige zijn opvatting dat The Lord of the Rings ‘fascistoïde’ is.
Met de ‘amplified guitar’ in het gedicht verwijst hij naar Moorcocks activiteiten in de popmuziek. Liet Pink Floyd zich voor ‘Set the controls for the heart of the sun’ (1968) inspireren door zijn roman The fireclown (1965), het wordt serieus als Moorcock vanaf 1972 uit eigen werk voordraagt tijdens concerten van Hawkwind. Zijn teksten passen uitstekend bij de sfeer van deze spacerockband, die een multimediaal spektakel liet zien. Het podium deelde Moorcock bijvoorbeeld met de naaktdanseres Stacia.
[pagina 61]Op het ‘Eternal champion’-album Warrior on the edge of time (1975) componeert Moorcock ook voor de groep en zingt hij een aantal nummers, net als op Sonic attack (1981) en Zones (1983). Op Choose your masques (1982) draagt hij slechts een compositie bij, net als op The chronicle of the black sword (1985), terwijl dat hele album aan zijn Elric is gewijd.Ga naar eindnoot11 Live speelt de groep tot op de huidige dag Moorcocks indrukwekkende ‘Sonic attack’ en tijdens een concert in 2000 mocht hij live twee nummers brengen (via de telefoon). Maar dan bevinden we ons al in het tijdperk van de nostalgie.
Lehmann was het meest gesteld op Warrior on the edge of time. Ook qua bezetting een excellente plaat. Het geluid wordt gedomineerd door Simon House met zijn dwingende, klassiek geschoolde viool. Nog met de bassist Lemmy (Ian Kilminster), die later furore zou maken als de leider van het hardrocktrio Mötörhead. Ook Nick Turner met zijn anarchistische sax was nog niet verwijderd. In 1975 verscheen ook Michael Moorcock & The Deep Fix, New worlds fair, waarop hij zingt en gitaar speelt. Dat zingen is toch een beetje Jan Cremer die ‘Boom, boom, boom, boom’ à la Animals probeert en het gitaarspel is ongeveer dat van onze populaire filosoof Ad Verbrugge in zijn groep Dusk. Je begrijpt waarom Hawkwind live de voorkeur gaf aan de dichter Robert Calvert.Ga naar eindnoot12
[pagina 62]Conclusie
Hij deed het toch maar, die Moorcock! Dat sprak Lehmann aan. Zowel Pete Brown, Mal Dean, The Fool als Michael Moorcock waren dilettanten die niet schroomden hun werk in een professionele muzikale omgeving ten gehore te brengen. Zoals hijzelf nog in 2007 samenwerkte met Spinvis (Eric de Jong), waarbij Lehmann op diens muziek ter plaatse een klankgedicht improviseerde.
Misschien kwam het door de invalshoek van popmuziek en popcultuur, maar bij het herlezen van zijn werk merkte ik opeens dat Lehmann in zijn werk tamelijk linkse politieke ideeën ventileert. Heel frequent. Met name het traditionele gezag – politiek en uniformen, inclusief dat van Che Guevara – moet het ontgelden. Lehmann noemde zich antimilitarist: ‘alles wat weerbaar is, is waardeloos’. Met religie en monarchie heeft hij evenmin veel op. Maar ‘L.Th. Lehmann en de politiek’, that’s another story.
Toch denk ik dat zijn politieke attitude sterk te maken had met de manier waarop hij tegen de popcultuur uit de bloeitijd keek. Pete Brown, Mal Dean, Libby Houston en Michael Moorcock koesterden immers vergelijkbare ideeën over de samenleving als hij en zij waren niet de enigen in die tijd. Het lijkt me heel zinnig wanneer iemand de politieke ideeën van Lehmann in zijn werk eens aan een diepgaand onderzoek onderwerpt, vooral in hun samenhang. Al was het alleen maar omdat Lehmann tegenwoordig bij velen ten onrechte het imago heeft van eeuwig corpsstudent, een zonderling curiosum dat zo graag een eerzaam beroep had uitgeoefend. Alsof de scheepsarcheoloog Dr. Lehmann niet al twee decennia bestaat. Daarom wil ik besluiten met een recent gedicht, uit Wat boven kwam (2006).
- eindnoot1
- Gebundeld in Wat zij bedoelen (1965).
- eindnoot2
- Laden legen. Een keuze uit hervonden werk (2008). In het interview met Bernlef & Schippers uit Lehmann zijn enthousiaste bewondering voor pop art. Met name voor Peter Blake. Die zou twee jaar later het legendarische hoesontwerp voor Sgt. Pepper’s Lonely Heart’s Club Band maken. Later zou Lehmann de vercommercialisering van het genre bekritiseren in ?Schools puntdicht?: ?Hoe snel werd Popart/ En Opart Shopart.? In de ?Verspreide gedichten? uit Gedichten 1939-1998.
- eindnoot3
- De muzikale eruditie, veelvraterij, maar vooral ook de bewonderenswaardige smaak die Lehmann voor de radio tentoonspreidde, blijkt ook uit de rest van zijn oeuvre. Over al die verspreide verwijzingen naar popmuziek wil ik het niet hebben. Ook al ben ik het met hem eens dat Herp Alpert & his Tijuana Brass in niets lijkt op een mariachi-groep, maar sterk op een Beierse L?ndlerkapelle en dat het aanschaffen van een plaat van Dave Clark Five getuigt van slechte smaak.
- eindnoot4
- Behalve deze bundels publiceerde Houston: At the mercy (1980), Necessity (1988), A little treachery (1990) en All change (1993).
- eindnoot5
- En over de Cubaanse Londenaar Guillermo Cabrera Infante, die begin dat jaar in zijn ballingschap was overleden.
- eindnoot6
- In: Composities voor zang en piano (2009; 2e herz. en uitg. dr). Deze en veel andere interessante en belangwekkende lehmanniana danken wij aan Alida Beekhuis en haar onvolprezen uitgeverij De Gouden Reaal. Het gaat om ?Way out west i – iv?, ?Autumn poem? en ?Poverty-Sweet substitute? uit Few poems (1966). ?Poverty-Sweet substitute? is een van de drie ?Liverpool love poems?. Daarnaast heeft Brown ?Me loving a rare girl? opgedragen aan Libby Houston. ?Ambush? is opgedragen aan Mal Dean.
- eindnoot7
- De spelling ontleen ik aan de langspeelplaat die dat jaar van het optreden (van twaalf dichters) is uitgebracht. Hoesontwerp: Marijke Koger. In Luxe (1966) heet het gedicht ?Het laatste woord in blues?; in de ?Verspreide gedichten? maakt het deel uit van de suite ?Tripartite suite ? base de jazz? als ?III The ultimate blues?.
- eindnoot8
- Uit de ?Verspreide gedichten?. Een lange en gedetailleerde beschrijving van The Fool – inclusief de correcte uitspraak van hun namen – vormt het begin van de roman O (1975) van Guillermo Cabrera Infante. Hij had het scenario geschreven voor de film Wonderwall (1968), waarvoor zij de set ontwierpen en waarin zij een figurantenrol speelden.
- eindnoot9
- In 1967 beschilderden ze kennelijk het hele Creaminstrumentarium, want ook het drumstel van Ginger Baker en de Fenderbas van Jack Bruce.
- eindnoot10
- Eveneens uit de ?Verspreide gedichten?.
- eindnoot11
- Maar op de concertversie, Live chronicles (1986), zijn het er vier. Bij later uitgebrachte live-platen en bonustracks bij heruitgaven van Hawkwind duikt nog wel eens een enkel nieuw Moorcocknummer op. Tussen 1979 en 1981 schreef hij voor drie platen van de Amerikaanse groep Blue Oyster Cult elk een nummer. Moorcock verschijnt op vijf opnamen van Alien injection (2008), door het ?Space Rock Collective? Spirits Burning.
- eindnoot12
- Calvert liet op zijn solowerk Moorcock wel gitaar spelen.