Els Snick
De vele levens van Radetzkymarsch
75 jaar na de dood van Joseph Roth
Els Snick (1966) is docente Duits aan de Universiteit Gent, is gepromoveerd op Joseph Roth en zijn Nederlandstalige bemiddelaars en publiceerde Waar het mij slecht gaat is mijn vaderland (over Roth en Nederland en Vlaanderen) en recent de reportage- en brievenvertalingen Hotelmens.
We herdenken in 2014 dat Joseph Roth (1894-1939) vijfenzeventig jaar geleden, op zaterdag 27 mei 1939, is gestorven. In café Scheltema, aan de Nieuwezijds Voorburgwal in Amsterdam, zal op zijn sterfdag een plaquette worden onthuld. Roth heeft in de jaren dertig immers vele maanden in Amsterdam doorgebracht en dronk graag een glas met zijn vrienden-journalisten bij Scheltema.
Roth verbleef in Amsterdam omdat zijn boeken daar sinds mei 1933 werden uitgegeven, nadat Hitler zijn werk tot de brandstapel had veroordeeld. Enkele weken voor zijn overlijden had Roth bij Verlag Allert de Lange, de exilafdeling van de gelijknamige Amsterdamse uitgeverij, het manuscript ingestuurd van de novelle Die Legende vom heiligen Trinker. ‘Ik vind het buitengewoon mooi,’ schreef zijn vriend Walter Landauer, eveneens een Duitse emigrant die bij Allert de Lange voor de Duitstalige boeken verantwoordelijk was, na ontvangst. ‘Hoewel het voor een boek eigenlijk te kort is, vind ik het zo mooi dat ik het graag zou uitgeven. […] Ik zal ervoor zorgen dat het binnenkort, in een zeer mooie uitgave, verschijnt.’ Het moet Roth als muziek in de oren hebben geklonken. Het zoeken naar een uitgever ging de laatste jaren erg moeizaam. De afzetmarkt voor in Duitsland verboden boeken werd steeds kleiner en Roth had, als drinker, en met een gat in zijn hand, bij zijn uitgevers een kwalijke reputatie gekregen.
Die Legende vom heiligen Trinker gaat over een Parijse dakloze die op een dag onder een Seinebrug een voornaam geklede heer ontmoet die hem zomaar een grote som geld geeft. Wie Roth kende wist dat dit verhaal over hemzelf en zijn goede vriend Stefan Zweig ging, en ook dat zal Landauer gecharmeerd hebben – en op het idee gebracht dat er een verkoopsucces in zat.
Walter Landauer stuurde de drukproeven van de Legende op 27 mei naar café Tournon, de Parijse bistro waar Roth toentertijd woonde. Blijkbaar had hij nog niet gehoord dat Roth enkele dagen eerder in het cafeetje in elkaar gestort was op het moment dat hij hoorde dat Ernst Toller zelfmoord had gepleegd, en in het zie-
[pagina 28]kenhuis op sterven lag. Toen het bericht hem in Amsterdam bereikte, pakte Landauer meteen z’n koffers en liet op de uitgeverij een briefje met duidelijke instructies achter: ‘Joseph Roth is zaterdag gestorven. Ik heb besloten maandag naar de begrafenis te gaan die op dinsdag zal plaats vinden. […] Stuur aan de Telegraaf, Het Volk, Tijd en Rotterdamsche de correcties van de Legende met de boodschap dat het boek binnen twee weken zal verschijnen en dat het Roths laatste boek is, en verontschuldig ons voor de ongecorrigeerde drukproeven.’
Rond 1 juni 1939 brachten vele Nederlandse kranten het bericht van Roths dood. Veel journalisten haalden herinneringen op aan zijn passages in Nederland. ‘Velen van zijne bewonderende lezers zullen niet hebben vermoed dat de Oostenrijksche schrijver van Radetzkymarsch, van Hiob, van Der Antichrist en van zooveel andere beroemde boeken, die over de geheele wereld in allerlei talen gelezen zijn en waarvan er ook ettelijke in het Nederlandsch zijn vertaald, nog geen 45 jaar oud was,’ noteerde Chris de Graaff in het Algemeen Handelsblad. Op foto’s zag Roth er immers veel en veel ouder uit, getekend door de alcohol, en Chris de Graaff was als cafévriend getuige geweest van Roths drankzucht. ‘Hij was goedgeefs met het woord ‘mein Freund,’ herinnerde zich de joodse schrijver Jacob Hiegentlich in een in memoriam in Ha’Ischa: ‘Ik mocht hem menigmaal in een klein Amsterdams café ontmoeten; in de aanvang stond hij rechtop bij de tapkast, zijn jas als een officierscape over de schouders geworpen, zijn woorden afbijtend, schneidig. Nadien vermoeid en in mekaar gezakt tussen zijn vrienden aan een tafeltje zijn denkbeeld uiteenzettend over Habsburg, de kerk of zijn schitterende invallen ten beste gevend, zijn critiek op de z.g. vooruitgang, de film, de radio, de reclame, dronken weliswaar maar logischer, belangwekkender dan menig aan een ander tafeltje dazend bel esprit.’ Er kwam geen einde aan het aantal journalisten dat zich door Roth een vriend had laten noemen en met hem gedronken had.
[pagina 29]In de shock na het bericht over Roths dood, had Landauer de commercieel bijzonder goede inval, in het persbericht meteen ook Die Legende vom heiligen Trinker aan te kondigen en de ongecorrigeerde drukproeven aan recensenten te sturen. Menno ter Braak titelde zijn recensie in Het Vaderland ‘De bohemien en drinker. Het laatste werk van Joseph Roth. Legende van den alcohol’. ‘Het testament van Joseph Roth’ noemde Johan Winkler de Legende in een bespreking in Het Volk. Tientallen artikelen verschenen er in de weken na Roths dood, ze lazen het boek autobiografisch, als een aankondiging van zijn eigen dood, en de Legende verkocht.
De sporen van reacties op Roths dood door journalisten en schrijvers die hem goed hadden gekend, zijn niet alleen in recensies te vinden, maar ook in brieven, waarvan een belangrijk deel nog op publicatie ligt te wachten. Het spreekt voor zich dat Roths overlijden een diepe wonde sloeg in de kringen van de geëmigreerde Duitse schrijvers, die sinds de Anschluss van Oostenrijk maar al te goed wisten dat ze ook in het buitenland niet lang meer veilig zouden zijn. Roth was vele jaren hun woordvoerder, hun literaire geweten geweest.
Vooral de correspondentie tussen Walter Landauer en Stefan Zweig, die zich in het archief van Allert de Lange Verlag in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (iisg) in Amsterdam bevindt, is van een ontroerende authenticiteit. Zweig schreef een brief aan Landauer, enkele dagen na Roths uitvaart, die door een rel tussen zijn joodse, katholieke en communistische vrienden, die allen zijn nagedachtenis claimden, verstoord was geweest. ‘Beste Landauer, Ik hoor dat u bij deze tragische begrafenis aanwezig was. Ik kon niet – door toestanden met mijn pas en ook psychisch: ik wilde de geestelijke en die al te joodse man niet onder ogen komen. Ik heb mijn vrouw meteen geschreven dat ze in mijn naam de materiële kant van de begrafenis moest regelen; dagenlang kon ik aan niets anders denken en ik heb notities gemaakt voor een kleine uitgave die ik persoonlijk voor vrienden zou willen laten drukken (zoals indertijd voor Verhaeren). Ik vind het op dit moment bijna gemakkelijker om hem te herinneren, – het verleden komt tot leven, deze wonderlijke man, die zichzelf kapot maakte of die door de tijd kapot werd gemaakt. Ik ben nog steeds totaal in de war, ik kon ook niets (behalve dat bericht in de Sunday Times) schrijven, omdat mij zo veel tegelijk invalt, hoe hij was als mens, zijn uniciteit. We moeten met Forum nu zo snel mogelijk Radetzkymarsch brengen!’
Radetzkymarsch, de roman die Roth begin jaren dertig wereldroem had verschaft, was sinds 1933 niet meer verschenen. Uitgeverij Forum was een samenwerking tussen de exiluitgeverijen Allert de Lange, Querido en Bermann-Fischer (Stockholm), waar Duitse klassiekers werden uitgegeven. Het was aannemelijk dat Roths overlijden ook de verkoop van een heruitgave van deze bestseller ten goede zou komen. Landauer reageerde enthousiast op Zweigs brief: ‘Ik ben blij dat u iets over Roth wilt schrijven, een dergelijke tekst is belangrijk, zelfs al vindt hij op dit ogenblik weinig verspreiding. Natuurlijk zou ik bij Forum Radetzkymarsch willen bren-
[pagina 30]gen […]. Alleen is de situatie zo grotesk, dat ik niet eens weet wie het recht heeft om hierover te onderhandelen.’
Na Roths overlijden nam Stefans vrouw Friderike, die Roth in zijn laatste levensdagen in Parijs had bijgestaan, niet alleen de organisatie van zijn begrafenis, maar ook het onderzoek naar zijn erven op zich. Het contract voor een uitgave van Radetzkymarsch moest immers met de rechthebbenden worden afgesloten. Roths verwanten in Polen, vertegenwoordigd door zijn nicht Paula Grübel, eisten hun deel van de inkomsten op. Maar ook Roths echtgenote, Friedl Reichler, was nog in leven. Ze was zwaar psychisch gestoord en al jarenlang opgenomen in een instelling. Haar ouders waren enkele jaren eerder naar Palestina geëmigreerd en niemand kon dus voor haar rechten opkomen. Op 24 augustus 1939 meldde Landauer aan Zweig: ‘We weten voorlopig niet wie de contractpartner is. Uw vrouw heeft de grootst mogelijke inspanningen geleverd om orde op zaken te stellen, maar blijkbaar is het met deze familie bepaald onaange-naam. Het schijnt me al te belachelijk en door niets gerechtvaardigd dat er zich plotseling mensen mee zouden bemoeien die met Roth nooit iets te maken hebben gehad, alleen omdat er nu eenmaal een of andere verre verwantschap bestaat. Ik weet niet goed of ik het risico kan nemen, de roman zonder contract uit te brengen en het geld ergens vast te zetten.’
De naar Parijs uitgeweken Weense advocate Caroline Birman werd door Friderike Zweig als beheerder van Roths nalatenschap aangesteld en bemiddelde met de verschillende partijen over een contract voor de uitgave van Radetzkymarsch. Op 3 oktober 1939 schreef Walter Landauer in naam van Forum aan Paula Grübel: ‘De uitgeverij wijst erop dat de omstandigheden moeilijker geworden zijn, maar dat desondanks wordt gepoogd, Radetzkymarsch uit te geven.’ Op 21 november 1939 maakte Caroline Birman 150 gulden over aan Roths nicht.
In Nederland werd intussen alles in het werk gesteld om voor het eerst een vertaling van Radetzkymarsch uit te brengen. De rechten werden verkocht aan de Arbeiderspers, die de roman door Johan Winkler en zijn vrouw Annie Vonk liet vertalen. Op 22 februari 1940 schreef Walter Landauer aan Caroline Birman: ‘Ik ben blij u mede te kunnen delen dat de Arbeiderspers het volgens de huidige maatstaven ongewoon hoge bedrag van fl. 500 betaalt. Hoewel het veel werk heeft gekost om het
[pagina 31]contract rond te krijgen, zullen wij genoegen nemen met de relatief lage provisie van 15%, zo dat fl. 425 aan u kunnen worden overgemaakt. Ik hoop van harte dat u in de mogelijkheid zult zijn, een kleine som daarvan te reserveren voor mevrouw Manga Bell, van wie ik weet dat ze in moeilijke omstandigheden leeft.’ Andrea Manga Bell was van 1931 tot 1936 Roths geliefde geweest en kon rekenen op de steun van Friderike Zweig, die ervoor zorgde dat ze een deel op de verkoop van de rechten kreeg.
Mevrouw Birman behartigde de nalatenschap zo goed als ze kon, wetend dat de familie van Friedl zich ook nog als belanghebbende zou kunnen melden – wat na de oorlog ook effectief gebeurde. Wat vreemd genoeg niemand wist, is dat Roth nog tijdens zijn leven de rechten van Radetzkymarsch in het Duits én in het Nederlands aan uitgeverij De Gemeenschap had verkocht, én dat daar al door twee medewerkers een eerste vertaalversie was gemaakt. Uitgever Henri Nelissen was dan ook woedend toen hij de aankondigingen van Forum en de Arbeiderspers onder ogen kreeg. Aan Roth had deze uitgever een fortuin verloren, geld dat hij uit eigen zak had geïnvesteerd voor de publicatie van de romans Die Kapuzinergruft en Die Geschichte von der 1002. Nacht. De zaak werd in der minne geregeld en van de 500 gulden die de Arbeiderspers had betaald, werd een gedeelte aan De Gemeenschap afgestaan. Henri Nelissen zou Roth de rest van zijn leven als de oorzaak van de ondergang van zijn uitgeverij zien.
Radetzkymarsch verscheen begin 1940 bij Forum. Allert de Lange bracht de eerste
[pagina 32]naoorlogse versie uit in 1950, in samenwerking met uitgeverij Kiepenheuer & Witsch. De Nederlandse vertaling van Radetzkymarsch kwam door de Duitse inval niet in Nederlandse boekhandels terecht en werd pas in 1946 in omloop gebracht. De Arbeiderspers plande in de jaren vijftig nog een pocketuitgave in de abc-reeks, maar verder dan de productie van een dummy kwam het niet. De boekhandels bleken niet geïnteresseerd. In 1981 gaf uitgeverij Allert de Lange de opdracht voor een nieuwe vertaling aan Willy Wielek-Berg en liet Radetzkymars verschijnen als deel van een exilreeks. In een door Elly Schippers bewerkte versie verscheen dezelfde vertaling in 2009 bij uitgeverij Atlas. Het is aan het uitzonderlijke engagement van het uitgeverspaar Emile Brugman en Ellen Schalker te danken dat naast Radetzkymars nagenoeg alle romans van Roth in het Nederlands beschikbaar zijn.
Joseph Roth herdacht
Op 19 mei en op 1 juni zullen Nederlandse en Vlaamse schrijvers en acteurs samen met muzikanten en zangers van de Münchner Kammerspiele in Amsterdam resp. Oostende een hommage brengen aan Joseph Roth. Johan Simons regisseert met ‘Vlucht zonder einde. Hommage aan Joseph Roth’ een keuze uit Roths teksten en vertelt daarmee het verhaal van diens laatste levensjaren. Aan de voorstellingen werken o.a. mee: Geert Mak, Pierre Bokma, Tommy Wieringa, Tom Lanoye, Arnon Grunberg, Gene Bervoets, Joke van Leeuwen, Tom Lanoye, Stefan Hertmans, Ans Van den Eede, Elsie de Brauw en Anna Drijver. Van de Münchner Kammerspiele doen o.a. mee André Jung, Kristof Van Boven, Steven Scharf, Anna Drexler en Christian Löber. De muzikanten zijn Sachiko Hara (piano), Mathis Mayr (cello) en Stefan Schreiber (basklarinet). Els Snick is verantwoordelijk voor de samenstelling van de teksten, Koen Tachelet verzorgt de dramaturgie. Raadpleeg voor meer en actuele informatie over deze bijzondere literaire manifestaties het laatste nieuws op de website van Uitgeverij Bas Lubberhuizen.
Op 27 mei is het precies 75 jaar geleden dat Joseph Roth overleed. Op die dag wordt in café Scheltema aan de Nieuwezijds Voorburgwal 242, een van zijn Amsterdamse pleisterplaatsen, om vijf uur een plaquette onthuld door Geert Mak.