Marco Daane
Over botbreuken, schijthuizen, kogel- en andere gaten
Een mislukte orwelliaanse reis
Marco Daane (1959) is redacteur van De Parelduiker. Hij publiceerde daarnaast onder meer de biografie De vrijheid nog veroveren. Richard Minne 1891-1965 (2001) en de reportage Het spoor van Orwell (2011).
Valt er nog iets te wensen voor een onderzoeker die leven en werk van een bepaalde schrijver gedurende jaren heeft nagereisd? Bijna altijd. Zo’n project is zelden zonder leemten. Toen in 2011 Het spoor van Orwell verscheen, merkten enkele recensenten bijvoorbeeld op dat het jammer was dat ik niet in Birma was geweest. De jonge Eric Blair alias George Orwell had er van 1922 tot 1927 als politieagent het Britse keizerrijk gediend. In Birma ontdekte hij, een in Eton opgeleide zoon van de bourgeoisie, dat dit beschaafde Empire koloniale schaduwzijden bezat. Hij brak daarna met zijn verleden. Later verwerkte hij zijn ervaringen in de te onbekend gebleven roman Burmese days (1933). In Birma ontwaakte het engagement dat zijn schrijversloopbaan tekende.
Was het inderdaad jammer dat ik nu juist dat vruchtbare gebied niet had bezocht? Ja, want liefst wil je volledig zijn in je aanpak. Nee, omdat ik de taal niet sprak en onderzoek doen er zeker destijds bijna onmogelijk was. Nee, gezien het werk van publiciste Emma Larkin, die Azië kent en undercover een poging ondernam tot Orwellresearch in Birma. Het resultaat, het fascinerende Secret histories, was een boek over Birma met een beetje Orwell. Larkin traceerde er enkele locaties en details uit diens leven, maar bemerkte vooral de griezelige gelijkenis tussen de Birmese dictatuur en die in Orwells 1984. Inmiddels maakt die dictatuur plaats voor een ‘Birmese lente’. 1984 en Burmese days zijn in vertaling uitgegeven; Burmese days werd onlangs zelfs van regeringswege bekroond. Zoiets kan nooit te vroeg komen, maar voor mijn boek komt het te laat.
Ik ben dus wel ‘klaar’ met Orwell. Elk onderwerp heeft ook een maximale houdbaarheid. Afstand daarvan nemen hoort erbij en biedt weer nieuwe perspectieven.
En dan is daar ineens die e-mail uit Barcelona:
Hello Marco,[pagina 38]
I am organising a small tour for members of the newly formed Orwell Society to
Barcelona and Huesca […]. The weekend of May 26th and 27th I will have George Orwell’s adopted son, Richard, Quentin Kopp and also Marc Wildemeersch here […] being filmed for an educational dvd partly for the Orwell Society and maybe for broadcast (Aragon tv are interested). Would you like to join us over that weekend and take part in the filming? […] It would mean a contribution to the minibus, petrol and accommodation (28€ bunk bed, breakfast and supper at Lecinena monastery Saturday night with Spaniards also taking part) but if you give us receipts we hope in time to reimburse the costs. We plan to film in the Poliorama and at the Sanatoria Maurin Friday afternoon when Richard and Quentin get here […].
Let me know if you can come.
Alan
‘Alan’ is Alan Warren, een Britse historicus die in Barcelona woont en daar uitgever en reisleider is. Zijn enige onderwerp: de Spaanse Burgeroorlog. Tijdens de voorbereidingen voor Het spoor van Orwell ben ik met hem in contact gekomen.
Tropenkostuum
Orwell was eind 1936 naar Spanje gereisd om zich als oorlogsvrijwilliger aan te melden. Eerder dat jaar was de rechtse generaal Francisco Franco er een opstand begonnen tegen een democratisch gekozen linkse Volksfrontregering. De strijd van die ‘goede’ regering tegen de ‘slechte’ Franco sprak tot de verbeelding van talloze intellectuelen. Ernest Hemingway, Martha Gellhorn, André Malraux en ook Albert Helman en Jef Last trokken naar Spanje om er de verwikkelingen te volgen of zelf te vechten. Zo ook de toen nog nauwelijks bekende George Orwell, die een soort antenne voor de turbulenties van zijn tijd had. Na een reis door de verpauperde mijnbouwsteden van Noord-Engeland dat voorjaar bekende hij zich in The road to Wigan Pier tot het socialisme. De Spaanse strijd tegen het fascisme was eveneens voer voor zijn geest.
In Barcelona sloot hij zich aan bij een burgermilitie van de revolutionairsocialistische poum, een van de vele linkse facties van het Volksfront. Hij werd naar Aragón gestuurd, waar hij bijna vier maanden deel was van een oorlog die maar geen oorlog wilde worden. Zijn eerste ervaringen deed hij op in Los Monegros ten noordoosten van Zaragoza, een voor strijdhandelingen volkomen ongeschikte bergstreek. Orwell beschreef hem in Homage to Catalonia (1938): ‘In de enorme ravijnen vol scherpe punten was niets dat op een paadje leek […]. In vogelvlucht was de dichtstbijzijnde fascistische post zevenhonderd meter van de onze, maar langs de enige begaanbare route was het twee en een halve kilometer. […] je moest met een slakkengang vooruit kruipen; het was heel moeilijk je op die hellingen, tussen de krakende struiken en ratelende kalksteentjes, zonder geluid voort te bewegen.’ Zijn tweede post was in de vlakte bij de stad Huesca. Het beleg daarvan was één
[pagina 39]grote patstelling. Orwell en zijn medestrijders werden ondergebracht in de smerige gebouwen van een verlaten herenboerderij, La Granja.
Alan Warren had een boek uitgebracht over de Britse vrijwilligers in die poum-milities. Na mijn bestelling daarvan wisselden we enkele e-mails uit. Toen ik naar Barcelona reisde voor de Spaanse chapiters van mijn research, spraken we af. Gestoken in een tropenkostuum met poum-speldje en hoed dook Alan op bij het terras van Café Zurich op de Plaça de Catalunya: lang, een onvergetelijk scheef gebit en rusteloos. Hij sleepte me mee naar een anarchistische boekhandel, waar ik beslist een peperduur boek met reproducties van zeldzame affiches uit de jaren dertig moest aanschaffen. Dat deed ik niet, tot zijn verbazing. Alles over de Spaanse Burgeroorlog was toch interessant? Zeker, maar ik was hier voor Orwells historie. Gaandeweg bleek ik daar ook meer over te weten dan Alan, die de hele oorlog ‘deed’. Daardoor waren zijn tips echter waardevol en zijn contacten onbetaalbaar. Hij stelde me voor aan een veteraan die in dezelfde divisie als Orwell had gevochten, zij het elders langs de frontlijn bij Huesca. En hij nam me mee naar de opening van een tentoonstelling van burgerfoto’s uit de Spaanse Burgeroorlog, in het Museu Nacional d’Art de Catalunya.
Naderhand hadden we af en toe nog contact. Uiteraard stuurde ik hem een exemplaar van Het spoor van Orwell. Ik wist hem ook te interesseren voor een mogelijke vertaling van De man die Belg wilde worden, de biografie door Marc Wildemeersch van Orwells commandant in Spanje Georges Kopp. Die zou immers interessant zijn voor een Brits lezerspubliek.
Maar daarna waren we stilgevallen tegenover elkaar – tot deze e-mail.
Voetstappen
Het is een curieus, tot de verbeelding sprekend bericht. Alan gaat op sjouw met de zoon van Orwell en die van Georges Kopp? En hij wil mij daar ook bij hebben? Enkele e-mails later begrijp ik waarom. Ik heb de voormalige slagvelden in Aragón verkend vanuit Orwelliaans perspectief. Mijn kennis en ervaringen kunnen iets toevoegen aan zo’n field trip. De Orwell Society is een kersverse organisatie die de nagedachtenis aan de auteur levend wil houden. Richard Blair, in 1944 als peuter door Eric ‘Orwell’ Blair en diens echtgenote Eileen geadopteerd, is erevoorzitter. Quentin Kopp, de zoon van Georges, zwengelt de activiteiten van het genootschap aan. Omdat het in mei 2012 75 jaar geleden zal zijn dat Orwell in Spanje vocht, staat er een trip daarheen op het programma. Ze zullen Barcelona verkennen, waar Orwells Spaanse avontuur begon en eindigde, en Aragón. Daar staan een documentatiecentrum, de gereconstrueerde loopgraven van de Ruta de Orwell in Los Monegros en locaties van Orwells divisie bij Huesca op het programma.
Voor mijzelf zijn de voordelen al snel evident. De reiskosten lijken niet onoverkomelijk en ik zal ze vooral kunnen terugverdienen: hier zit een mooi artikel in. De zoon van George Orwell zal voor het eerst in zijn vaders Spaanse voetstappen tre-
[pagina 40]den. Niet alleen zal ik hem in levenden lijve ontmoeten, ik zal hem en Quentin Kopp hierbij op de voet kunnen volgen en mijn ondervinding aan hun boekenwijsheid kunnen toevoegen. Dat belooft een programma met boeiende reacties, op cruciale plaatsen die ik ken, en op enkele andere plekken waar ik zelf ook nog niet ben geweest. Zoals het Poliorama-theater en het Sanatorium Maurin, die voor vrijdag op het programma staan.
Begin mei 1937 heeft Orwell drie bizarre dagen lang gebivakkeerd op het dak van het Poliorama-theater aan de Ramblas. Hij was in Barcelona met verlof van het Aragonese front, toen de pleuris uitbrak tussen de verschillende facties van het linkse Volksfront – in het bijzonder tussen de communisten en de anderen. De communisten trokken de macht binnen de regering naar zich toe, geholpen door militairen en geheim agenten uit de Sovjet-Unie. Dat leidde tot grote spanningen en uiteindelijk gewapend verzet door met name de anarchistische factie. De Ramblas was het toneel van hevige straatgevechten. Orwell raakte er lijfelijk in verzeild. Het poum-gebouw dat hier stond werd vanuit het aangrenzende Café Moka onder schot gehouden door een groep guardia civil. Op hun beurt werden zij aan de overkant in de gaten gehouden door Orwell, vanuit een oud observatorium boven het Poliorama-theater. Hijzelf noemde deze gewapende vrede ‘een van de meest ondraaglijke perioden van mijn hele leven’. De stad was ‘gevangen in een soort gewelddadige verstarring, een nachtmerrie van lawaai zonder beweging’, maar ‘er ge-
[pagina 41]beurde niets, behalve dat het kogels regende van achter barricaden en vanuit met zandzakken beveiligde ramen […]. Ik had honderdvijftien dagen aan het front gezeten en was snakkend naar een beetje rust en comfort in Barcelona teruggekomen; in plaats daarvan moest ik mijn tijd verdoen met zitten op een dak, tegenover guardia civil die zich even hard verveelden als ik en die wel zo nu en dan naar me zwaaiden en me verzekerden dat ze “arbeiders” waren (waarmee ze bedoelden dat ze hoopten dat ik niet zou schieten), maar die zeker het vuur zouden openen als ze daar bevel toe kregen.’
Ik had dat observatorium willen bezoeken, maar ondanks verwoede pogingen was het me niet gelukt. Het gebouw wordt gedeeld door het theater en de Reial Acadèmia de Ciències i Arts, en dat instituut beheert het observatorium en de toegang ertoe. Door tragische miscommunicatie werd ik niet toegelaten toen ik me er meldde.
Alan heeft het gebouw op het programma gezet, dus zal ik deze lacune alsnog kunnen opvullen. Uit zijn mail leid ik echter af dat hij niet weet dat de Acadèmia deze plek beheert en toestemming zal moeten verlenen. ‘Je kunt dat dus het best tijdig regelen,’ schrijf ik hem terug, ‘maar jij beschikt ongetwijfeld over de benodigde contacten.’ Zijn antwoord bevestigt mijn vermoeden dat dat juist niet zo is: ‘Ik sta op het punt om naar de Academia te schrijven, maar ik heb geen naam. Hoe heette de secretaris die jou heeft geschreven?’ Een lichte twijfel over Alans mogelijkheden om dit te realiseren bekruipt me. Als Marc Wildemeersch me deelkundig maakt van zijn ervaringen met hem, groeit de onzekerheid. Alan meent het goed, maar is een ongeleid projectiel. Toch gaat Marc zonder meer mee met de trip.
Ik sla de scepsis weer van me af. Alans andere contacten waren immers buitengewoon nuttig geweest. En op zaterdagochtend zal de groep het Sanatorium Maurin bezoeken, dat hij heeft weten te identificeren. Het is zijn belangrijkste wapenfeit geweest na onze ontmoeting. Orwell was eind mei 1937 in dat sanatorium opgenomen om te revalideren nadat hij aan het Aragonese front was neergeschoten.
[pagina 42]Een kogel door zijn keel had bijna zijn slagader getroffen. In voornoemde kliniek aan de westelijke rand van Barcelona knapte hij vrij snel weer op. Na de oorlog verdwenen de plaats en identiteit van dit gebouw in de mist van Franco’s dictatuur. Tot Alan het wist te lokaliseren als de huidige Benjamin Franklin International School. Hij heeft een bezoek geregeld. Voor het eerst zullen er Orwell-watchers binnengaan – for what it’s worth na 75 jaar.
IJzeren vuist
Mijn gepuzzel met de vluchtmogelijkheden wijst bovendien uit dat een verblijf tot dinsdag goedkoper is dan wanneer ik op zondag of maandag huiswaarts vlieg. Als bonus kan ik daardoor ook de terugreis op maandag meemaken, langs Barbastro, Monzon en Lerida. Na te zijn neergeschoten werd Orwell langs de hospitalen daar vervoerd. In Barbastro keerde hij na zijn revalidatie nog eens terug en keek er rond. Hij zag ‘aardige kronkelstraatjes […], oude stenen bruggetjes, wijnzaakjes met grote, manshoge, zwetende tonnen en intrigerende, halfondergrondse werkplaatsen’. Het land dat hij alleen kende uit boeken bleek echt te bestaan: ‘Witte siërra’s, geitenherders, kerkers van de Inquisitie, Moorse paleizen, zwarte, kronkelende muilezelkaravanen, grijze olijfbomen en boomgaarden met citroenen, meis-
[pagina 43]jes met zwarte mantilla’s, de wijnen van Malaga en Alicante, kathedralen, kardinalen, stierengevechten, zigeuners, serenades – kortom: Spanje.’
Deze kans neemt mijn laatste twijfels weg. Ik zeg mijn deelname toe bij Alan, mits ik de volle trip tot en met maandag kan meemaken. ‘Geen probleem,’ antwoordt hij. ‘Lecinena kost € 36 per nacht, inclusief ontbijt en avondmaal.’ 36 euro voor een nacht? Maar het was toch 28 euro voor vervoer & overnachting? Ach, details, en die paar tientjes extra … Ik boek de vluchten en een overnachting op maandagavond wegens de vroege terugreis.
Een maand later meldt Alan zich weer: ‘Ik ben de deelname en bezetting aan het regelen voor 26 en 27 mei. Je kunt vrijdagavond bij ons logeren, als je wilt. Alle maaltijden en overnachtingen in Lecinena en het vervoer komen samen op € 225. Is dat OK?’
Ik val bijna van mijn stoel. 225 euro?? Nee, natuurlijk is dat niet OK! Het kost me wat tijd om mijn zinnen bijeen te rapen. Wat te doen? Ik ben niet van plan hem dit bedrag te betalen. In mijn antwoord speel ik open kaart: ‘Omdat je eerder aangaf dat Lecinena € 36 per nacht zou kosten, komt dit als een verrassing. Zelfs als ik een bijdrage voor het vervoer incalculeer, is € 225 allerminst wat ik zou verwachten voor een trip met twee overnachtingen.’ Er komt geen antwoord. Het ziet ernaar uit dat we dit ter plekke en face to face moeten uitknobbelen.
Bijna vier weken later wend ik me kort voor vertrek tot Alan. ‘Ik zal vrijdag om 14.00 uur landen en neem me voor dan direct naar de Ramblas en het Poliorama te gaan, afhankelijk van jouw planning uiteraard.’ Daaraan voeg ik toe te hopen dat we iets kunnen regelen over die financiële bijdrage, omdat hij aanvankelijk heel andere bedragen noemde en mij hiervoor heeft gevraagd.
Dit keer komt het antwoord niet na weken, maar na tien minuten. En het begint met een onheilspellend ‘Oh bloody hell!’ Alan had de indruk gehad dat ik niet meer zou komen – hoewel ik hem duidelijk had geschreven dat ik zou meedoen en vluchten en accommodatie had geboekt. En wat is er inmiddels gebeurd: de echtgenote van Richard Blair heeft haar bekken gebroken en kan niet meekomen. Een week eerder is in onderling overleg besloten de hele trip te annuleren. In de drukte daaromheen heeft hij niet meer aan mij gedacht.
Uit frustratie over het fatale nieuws timmer ik op mijn bureau. Alan speelt nog wel open kaart over de geldkwestie: ‘Merce, mijn vriendin, wil dat ik hier geld mee verdien.’ Hij schotelt me zelfs een alternatief voor: ‘Kan ik je misschien andere plekken in Barcelona laten zien die met Orwell te maken hebben? Om naar de Ruta de Orwell te gaan, zou benzine (vorig weekend £ 61) en een overnachting (€ 38) kosten. […] Ik zal wat Spaanse vrienden vragen mee te gaan en de kosten te delen.’ Maar de lol is er voor mij af. Het idee was op te trekken met de nazaten van twee protagonisten van de Spaanse Burgeroorlog, in het bijzonder Orwell. Vergeefs probeert Alan het nog een keer: ‘Merce regeert hier thuis met ijzeren vuist.’
Gelukkig weet hij te melden dat de Orwell Society de trip volgend jaar mei zal
[pagina 44]overdoen. De plannen daarvoor en voor mijn artikel kunnen overeind blijven. In de voorjaarsaanbieding van de uitgeverij wordt het artikel aangekondigd als een van de interessante bijdragen die in 2013 in De Parelduiker zullen verschijnen.
Kink
In de maanden daarna is er af en toe contact, ook met Quentin Kopp. Op advies van Alan benadert hij me met de vraag of ik iets kan opzoeken in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. Zijn Tsjechische schoonvader heeft eveneens gevochten in de Spaanse Burgeroorlog en Alan heeft hem erop gewezen dat het iisg relevante archivalia bezit. Zou ik daar eens een kijkje in willen nemen? Ik weet hem inderdaad van dienst te zijn.
In april besluit ik dat er inmiddels toch wel iets bekend moet zijn over een nieuwe trip met Quentin en Richard Blair, al heb ik nog niets vernomen van Alan. Ik stuur hem een e-mail en uit zijn antwoord blijkt dat mijn vermoeden juist is: ‘Richard Blair, Quentin Kopp en 14 leden van de Orwell Society komen hier inderdaad heen van 16 tot 19 mei.’ Er is alleen een ernstige kink in de kabel gekomen: ‘Helaas heeft Quentin me gevraagd mijn eigen deelname te betalen. Ik had gehoopt dat hij mij zou vragen als gids, maar dat is er niet van gekomen.’ Sja, en zelf betalen, dat mag Alan natuurlijk niet van Merce. Quentin heeft daarop een bekende van Alan als reisleider aangezocht, Victor Pardo. Alan staat buitenspel.
Opnieuw poogt hij me voor een alternatief plan te winnen. Daarbij zouden ‘een paar Catalanen’ en ik € 100 alsmede Alans accommodatie en de benzine van zijn auto betalen. Hij schetst een vaag scenario waarin we deels met de groep van de Orwell Society optrekken. Ik wil echter weten in hoeverre ik met de zoon van Orwell zal meereizen. Dit zit anders in elkaar. ‘We kunnen mee naar La Granja e.d. als gasten van Victor Pardo, die een goede vriend van me is. Het idee is dat we hen twee dagen lang grotendeels volgen, maar ook interessante dingen zien die zij niet zullen zien.’ Alan kennende zullen die ‘interessante dingen’ voor mij veel minder relevant zijn. Los daarvan is apart reizen van de twee zoons zinloos. Er zit alleen een goed verhaal in als ik hun spoor kan volgen. Sterker: dat moet het onderwerp van dat verhaal worden.
Ik begrijp dat ik het roer moet omgooien en stuur Quentin Kopp een e-mail: kan ik mee, inclusief mijn kennis en ervaring? Uit zijn antwoord blijkt hoezeer ik door de gebeurtenissen ben ingehaald. De leden van de Orwell Society konden zich voor de trip aanmelden. Daarna is de organisatie op poten gezet, waarbij Alan Warren is vervangen door Victor Pardo en Nick Lloyd. Alan kan dus niemand uitnodigen. De trip van het genootschap is verder volgeboekt. Alle beschikbare plaatsen in de gehuurde voertuigen zijn vergeven, en ze hebben al meer belangstellenden moeten afwimpelen. ‘Dus het spijt me, maar het is niet mogelijk dat je ons deze keer vergezelt.’ Als dat iemand spijt, is het mij wel, kreun ik tegen mijn beeldscherm.
[pagina 45]Orwelltoerisme
Knarsetandend blijf ik thuis en lees ik later Richard Blairs verslag van de trip. Die begint op vrijdag 17 mei met een bezoek aan de Avinguda Portal de l’Àngel, nabij de Plaça de Catalunya, waar Georges Kopp in mei 1937 gevangen werd gezet. Het gewapende conflict binnen het linkse Volksfront ontaardde uiteindelijk in een communistische machtsgreep, compleet met politieke intriges, razzia’s, ontvoeringen en moorden. De poum werd verboden en iedereen die eraan gelieerd was, werd vervolgd, opgepakt of omgebracht. Orwell werd bij terugkeer uit het Sanatorium Maurin tijdig gewaarschuwd door zijn echtgenote Eileen, waarna ze onderdoken en later over de grens wisten te ontkomen. Het waren deze ervaringen met het stalinisme die zijn latere schrijverschap bepaalden en de inspiratiebron van Animal Farm en 1984 vormden. Kopp had minder geluk: hij was al eerder opgesloten in een winkelpand dat als gevangenis dienstdeed. Orwell heeft hem daar, terwijl hij zelf vogelvrij was, nog opgezocht en zelfs een vermetele en vergeefse poging gedaan Kopps vrijlating te bepleiten.
Daarna bezoekt de groep historische locaties langs de Ramblas. En ja, gids Nick Lloyd heeft bij de Reial Acadèmia toelating tot het observatorium boven het Poliorama geregeld, naar eigen zeggen ‘door schaamteloos de namen van George Orwell en Georges Kopp te gebruiken’. Ik heb geen idee wat daar schaamteloos aan is. Om hen gaat het hier toch? Hoe dan ook wordt het een hoogtepunt, aldus Richard Blair, want ‘gewone toeristen worden hier niet toegelaten’. Dat komt mij bekend voor. ‘De leidinggevenden van de Acadèmia hebben ons buitengewoon hoffelijk welkom geheten,’ meldt Richard, maar zelf heb ik daar heel andere ervaringen gehad. Na diverse pogingen met het bestuur in contact te komen, had ik me destijds in het gebouw gemeld. Daar stuitte ik op de verkeerde secretaresse. Hoe ik ook trachtte haar aan het verstand te brengen dat ik het bestuur van de Acadèmia herhaaldelijk had benaderd, omdat ik research verrichtte voor een boek, ze weigerde alle medewerking: ‘Als we daaraan beginnen, kunnen we wel aan de gang blijven.’ In haar ogen was ik een ‘gewone toerist’.
’s Avonds wordt met dank aan de ook aanwezige Alan Warren de Benjamin Franklin International School bezocht, het voormalige Sanatorium Maurin. Ze bezichtigen er het oude gedeelte van het gebouw waar Orwell met zijn oorlogswond heeft verbleven. Niemand weet in welke ruimte hij heeft gelegen, maar ik kan me voorstellen dat een bezoek aan deze plek voor Richard Blair aangrijpend zal zijn geweest; zoals voor Quentin Kopp de vroegere gevangenis van zijn vader. Dit zijn de momenten die ik graag had meegemaakt, en historische plaatsen die ik nog had willen zien.
Ratten en kikkertjes
De volgende dag rijdt het gezelschap naar Aragón. In Robres bezoeken ze het documentatiecentrum van de burgeroorlog, een must voor geïnteresseerden – maar het
[pagina 46]valt iedereen op dat de informatiepanelen en foto’s louter Spaanse teksten dragen. Gids Victor Pardo, die ook de initiatiefnemer was van dit centrum, spreekt zelf nauwelijks Engels. Er moet heel wat heen en weer worden vertaald. De naam Alan Warren valt nergens.
Victor neemt hen daarna mee naar de Ruta de Orwell, reconstructies van loopgraven van de regeringstroepen op Monte Irazo. Daar krijgen ze ook gezelschap van lokale media, die Richard en Quentin interviewen. ‘Wat een vreemde ervaring was het om de voetstappen te volgen van mijn vader toen hij uitkeek over wat toen een dor landschap was,’ aldus Richard. Toen?? De borstelige, gerimpelde woestijn van Los Monegros oogt ook nu nog precies als in Orwells beschrijving: ‘De heuvels in dat deel van Spanje zijn vreemd gevormd, hoefijzervormig, van boven tamelijk plat en met heel steile zijkanten, die aflopen in peilloze ravijnen. Op de hoger gelegen hellingen groeit niets, behalve wat dwergstruikjes, terwijl het witte skelet van de kalksteen overal naar buiten steekt.’ Ze bezoeken ook de fascistische loopgraven van San Simon, die volgens Richard een beter uitzicht over de omgeving boden en beter uitgerust waren.
Zondag de 19e is geheel gereserveerd voor de noordelijker gelegen stellingen waarheen Orwell en zijn troepen later verkasten, tegenover Huesca. En daar, zo moet ik machteloos constateren, is het gezelschap volkomen gaan mistasten.
De dag begint bij La Granja, de herenboerderij enkele kilometers ten zuiden van Huesca waar Orwells regiment terechtkwam. Ze bezoeken er een bij de boerderij behorende ‘kerk waar Orwell was ingekwartierd, waar het wemelde van de ratten en de vloer was bedekt met mest’, noteert Richard. ‘We kregen een rondleiding door de kerk, die nog altijd voor privégebruik dient (“Inmiddels gelukkig zonder ratten en uitwerpselen,” aldus Quentin), en zagen de gerepareerde kogelgaten in het hek van de poort.’
Ik begrijp de opwinding; de aanwezigheid van de ratten krijgt vaak aandacht wegens de rol van die beesten in Orwells latere werk. In 1984 wordt antiheld Winston Smith geestelijk gefolterd met een kooi vol ratten over zijn hoofd. Alleen: Orwell en de zijnen wáren helemaal niet in die kerk ingekwartierd. Heeft dan niemand van de groep Homage to Catalonia goed gelezen? De kerk was een van de ruimtes op het complex die in gebruik waren als latrine, schrijft Orwell. Vandaar dat ‘de drek centimeters dik’ op de vloer lag. Richard Blair en de zijnen hebben dus een van de poepdozen van zijn vader bezichtigd. Ook die ratten waren niet in het kerkje. Die liepen op de binnenhof van La Granja rond. Omdat daar het eten werd opgeschept, konden de ‘ondieren’ zich er verlustigen aan een mengsel van voedselresten, blikken, modder en muilezelmest.
De volgende stop is het dorpje Monflorite, waar Orwell een paar dagen in een klein veldhospitaal werd verpleegd wegens een bloedvergiftiging. De auteur Manuel Benito uit Huesca traceerde voor een lokaal verschenen boek over Orwell in Aragón het pand, Casa Olivá. Toen ik Monflorite bezocht, was dat boek er nog niet;
[pagina 47]ik heb wel de dorpskerk bekeken, volgens Orwell destijds ‘zwaar toegetakeld’ en 70 jaar later nog altijd. En ik heb er naast de vroegere drenkplaats voor vee gestaan, waar Orwell ‘prachtige’ kleine kikkertjes vond – zoals hij, altijd nieuwsgierig en vol verwondering, in Engeland de dorpsvijver afzocht op kokerjuffers en salamanders. Juist hier had hij dan ook staan mijmeren over thuis, schreef hij aan Eileen: ‘[…] bij de aanblik van de grond moet ik denken aan onze tuin en vraag ik me af of de muurbloemen al aan het uitkomen zijn en of de oude Hatchett aardappelen zaait.’ Ook naar de kleine ommuurde begraafplaats buiten het dorp wandelde hij om er de grafstenen te bestuderen. In Richard Blairs verslag ontbreken deze typisch orwelliaanse plekken, Casa Olivá en zelfs het kerkje. Hoofdschuddend lees ik dat de groep alleen in het dorp is geweest en er tijdens een korte koffiestop ‘de kranten met berichten over ons bezoek aan de loopgraven van Monte Irazo’ heeft bekeken.
Moeras
En daarna zijn de reizigers jammerlijk in de knoop geraakt met de topografie. Het staat er letterlijk: hun laatste korte bezoek was aan ‘een volgende oorlogssite bij de Ermita de Salas, loopgraven bij Tierz die over Huesca heen keken’. Die twee namen horen echter niet bij elkaar. Op de heuvelrug boven het gehucht Tierz zijn loopgraven gereconstrueerd, voorzien van informatiepanelen. Hier heeft John Cornford, die later elders sneuvelde, gevochten en zijn lange gedicht ‘Full Moon at Tierz: Before the Storming of Huesca’ geschreven (‘We are the future. The last fight let us face’). Diens confrater Orwell zat daar echter niet. Ik lees dat Richard er heeft voorgedragen uit het werk van zijn vader, maar die was een kilometer of zeven zuidelijker langs de frontlijn bij Huesca geposteerd. De heuvelrug met de loopgraven heet ook niet Ermita de Salas, maar Estrecho Quinto.
De Ermita de Salas bestaat wel; het is een kerkje even buiten Huesca. En juist dát had de groep moeten bezoeken. Orwell bevond zich in linies tegenover dat kerkje toen op 20 mei 1937 een fascistische sluipschutter hem door de keel schoot. Volgens Richard is ‘niemand absoluut zeker’ van de toedracht, maar die wetenschap is achterhaald. De sluipschutters hielden zich op in de twee torens van de Ermita de
[pagina 48]Salas, en in bomen eromheen. Daarvandaan hadden ze namelijk een nog beter uitzicht over de vlakte met de vijandelijke posities. Ik verbijt me omdat de Orwellpelgrims zo uit onwetendheid zijn voorbijgegaan aan een belangrijke locatie. Bovendien is het kerkje een imposant symbool van de strijd waar Orwell aan deelnam. Omwille van zijn strategische waarde (torens, even buiten de stad) werd het zwaar bevochten en wisselde diverse keren van eigenaar. De nooit gerepareerde kogelgaten in de muren zijn er de stille getuigen van.
Een plek waar Orwell een van de weinige serieuze acties van zijn eenheid meemaakte, blijft zelfs volkomen buiten beeld. Begin april 1937 legden graafploegen vanuit La Granja ’s nachts nieuwe stellingen aan, dichter bij Huesca. Orwell was een van de wachtposten die ondertussen een nabijgelegen versterkte boerderij van de vijand in de gaten moesten houden, volgens hem ‘Casa Francesa’ geheten. Hij lag urenlang in een moeras, naar later bleek met de vijandelijke mitrailleurs vanuit die boerderij nagenoeg op zijn schuilplaats gericht. Daardoor zat hij er klem toen ze bij daglicht werden ontdekt. De juiste naam van deze boerderij is Casa of Torre del Francés. Hij staat op slechts twee kilometer van La Granja. Hebben de reizigers geen weet gehad van de locatie ervan? En van de nabijgelegen authentieke loopgraven die Manuel Benito traceerde? Mismoedig lees ik dat ze het programma ook niet hebben afgesloten met een bezoek aan Barbastro, onderweg terug naar Barcelona, maar met een lunch van drie uur in Huesca.
‘Victors kennis van Orwell in Spanje is buitengewoon,’ stelt Richard aan het eind van zijn verslag bewonderend over hun gids. Handenwrijvend vraag ik me af: moet ik het genootschap laten weten dat de reis juist is getroffen door tragische
[pagina 49]misgrepen? En dat ze met mij op herkansing zouden moeten gaan? Van Quentin Kopp verneem ik dat ze in elk geval de belangstelling voor een herhaling van deze trip gaan peilen onder de leden. Alleen zal die niet eerder dan in 2015 plaatsvinden. En ik moet maar afwachten of Richard Blair en hij dan weer meegaan …
Literatuur
Manuel Benito, Orwell en las tierras de Aragón (Sariñena 2009). |
Marco Daane, Het spoor van Orwell (Amsterdam 2011). |
Facing unpleasant facts. The complete works of George Orwell ii(1937-1939). Ed. Peter Davison (London 2000). |
George Orwell, Saluut aan Catalonië. Vert. Aad Nuis (Amsterdam 1982) (19641). |
The Orwell Society, www.orwellsociety.com |
Marc Wildemeersch, De man die Belg wilde worden. Georges Kopp, commandant van George Orwell (Haarlem 2010). |